Internationalisering wordt volwassen

Balandin S. Lincoln M, Sen R, Wilkins DP, Trembath D. Twelve tips for effective international clinical placements. Med Teach 2007;29:872–877.

Stilma JS, Borleffs JJC, Deursen AAM (Red.). Coschap over de grenzen. Een praktische leidraad voor een stage in het buitenland. Houten: Prelum uitgevers, 2009.

Sinds de tachtiger jaren is internationalisering ingevoerd geraakt als extra dimensie in het hoger onderwijs.1 Het is in Nederland en Vlaanderen een van de as-pecten waarop bij visitaties de kwaliteitszorg binnen een instelling wordt beoordeeld.2 In het Raamplan Artsopleiding 2009 is een aantal doelstellingen gerelateerd aan de internationale oriëntatie van basisartsen.3

Aanbod van buitenlandse studieverblijven (‘stages’) aan studenten is de meest gepraktiseerde aanpak van internationalisering.4 Vanuit de Nederlandse medische faculteiten gingen in 2000/2001 gemiddeld per faculteit ruim honderd studenten voor een stage naar het buitenland (range: 53-243).5 Die mobiliteit is daarna nog aanmerkelijk toegenomen en daardoor komt steeds beter zicht op de vragen die over mobiliteit door staf (supervisoren en hun buitenlandse collega’s) en studenten worden gesteld. En waar vragen worden gesteld voelen deskundigen zich graag geroepen om antwoorden te geven.

In dit referaat wil ik wat van deze goede raad bespreken. In de eerste plaats een artikel van Susan Balandin en haar collega’s dat in 2007 in Medical Teacher werd gepubliceerd. De tips die in dat artikel worden gegeven zijn gebaseerd op literatuur en op de ervaringen die de auteurs hebben opgedaan met uitzending van logopedisten en ergotherapeuten vanuit de universiteit van Sydney naar het ‘Indian Institute for Cerebral Palsy’ in Calcutta. In de tweede plaats het boek dat in 2009 onder redactie van Jan Stilma, Jan Borleffs en Annemarie van Deursen tot stand is gekomen en waaraan maar liefst 37 auteurs hebben meegewerkt die in 29 hoofdstukken goede raad geven.

Twelve tips for effective international clinical placements

De twaalf tips van Balandin et al. zijn exclusief bedoeld voor stafleden die betrokken zijn bij internationalisering. De vorm van tips is mij sympathiek: ik kan er mijn voordeel mee doen maar ik mag me ook vrij voelen om ze naast me neer te leggen. En een enkele keer moet dat ook, omdat de tips soms voortkomen uit de praktische ervaringen van de auteurs in hun contact metéé n buitenlandse partnerinstelling. In zo’néé n-op- éé n relatie kun je bijvoorbeeld ‘Tip 3’ opvolgen en voorafgaand aan ‘de’ stage regelmatig voorbereidingsbijeenkomsten met de studenten houden. Of, zoals doorschemert in ‘Tip 5’, vanuit de thuisinstelling een begeleider met de studenten meesturen. De meeste faculteiten hebben echter wel tien of zelfs tientallen partnerinstellingen waar hun studenten naar toe reizen en dan is het opvolgen van dergelijke tips van Balandin et al. volstrekt onhaalbaar. Dat neemt niet weg dat in veel van de twaalf tips een nuttige kern zit die uitnodigt tot nadenken over internationale student mobiliteit in de eigen instelling. En misschien moeten we zelfs allemaal met de collega’s in Sydney meedenken over de vraag hoe we de disbalans in studentenuitwisseling met ontwikkelinglanden kunnen corrigeren. Zelfs met die ene partner in India lukt het kennelijk nauwelijks om studenten uit die instelling naar de universiteit van Sydney te laten komen. Vanuit de medische faculteit in Maastricht is enige tijd aangeboden om voor elke zeven (!) studenten die stage mochten lopen bij een partner in een ontwikkelingsland vanéé n van hun studenten de reiskosten en een studieverblijf van zes weken in Maastricht te bekostigen. Maar in die ontwikkelingslanden zagen de partnerinstellingen de harde valuta met spijt naar hun studenten gaan en tegenwoordig worden uit dat budget de partners voor de stageplaatsen betaald.

Coschap over de grenzen. Een praktische leidraad voor een stage in het buitenland

De redactie van het boek ‘Coschap over de grenzen’ heeft zich voor een zeer complexe opgave gesteld. Medische studenten lopen coschappen in diverse buitenlanden waar per land verschillende tropische ziekten in uiteenlopende gezondheidszorgsystemen worden behandeld. En dan doen die studenten ook nog coschappen in verschillende vakgebieden: deéé n gaat voor interne geneeskunde naar Malawi, de volgende voor chirurgie naar Nicaragua, een derde voor ‘primary health care’ naar de Filippijnen, etc. De oplossing die de redactie heeft gekozen om orde te scheppen in deze complexiteit is de onderverdeling van het boek in een ‘Algemeen deel’ en een ’Specieel deel’. In dat laatste deel komen 12 specialismen aan bod.

Wat zou een coassistent verwachten van een bundel algemene hoofdstukken over een coschap in het buitenland? Ik denk tips over (zowel klinisch en toeristisch) interessante bestemmingen, over studentenhuisvesting in verre landen, over strategieën om je externe begeleider bij de les te houden, over de impact van een taalbarri è re, over de risico’s die je loopt (studievertraging? gezondheid?) en over mogelijke subsidiebronnen voor de voorgenomen reis. En daarnaast een vooruitblik naar de andere omstandigheden waar je als werker in de gezondheidszorg mogelijk mee geconfronteerd zult worden: onbekende ziekten, een andere artspatiëntrelatie, een andere perceptie van ziekte bij patiënten, andere verwachtingen bij patiënten, andere gender verhoudingen, gevolgen van grote ongelukken of (oorlogs-) geweld e.d. Wat het boek ‘Coschap over de grenzen’ biedt is niet evenwichtig afgestemd op het door mij veronderstelde verwachtingspatroon van coassistenten. Op het eerste cluster van vragen gaan maar enkele hoofdstukken zakelijk – en soms nogal directief – in, afgezien van de potentiële gezondheids risico’s voor coassistenten die breed worden uitgemeten. In de rest van de hoofdstukken wordt vooral uitgebreid – en soms helaas breedsprakig – behandeld wat er in die verre buitenlanden zo anders is: armoede, cultuur, godsdienst, vrouwenbesnijdenis, landmijnen, giftige bees-ten, etc. Ik zou mij kunnen voorstellen dat de geïnteresseerde coassistent na lezing van het algemene deel de lust vergaat om nog naar het buitenland te gaan, terwijl er toch zoveel interessants te beleven valt.

Het speciële deel van het boek maakt impliciet duidelijk dat dit geen boek is om van kaft tot kaft te lezen. Als je als co assistent interne geneeskunde gaat doen in Malawi zou je misschien met lezing van het hoofdstuk ‘Interne geneeskunde’ willen volstaan. Maar dan mis je de opmerking in het hoofdstuk ‘Dermatologie’ dat in het merendeel van de grotere zorg instellingen in ontwikkelingslanden de dermatologische zorg wordt gegeven door internisten, kinderartsen of chirurgen. Dit voorbeeld illustreert hoe moeilijk het is om gerichte voorlichting te geven op een gebied dat zo gecompliceerd is als ‘coschap over de grenzen’.

De hoofdstukken over de grote specialismen worden afgesloten met een lijstje van ‘Do’s/don’ts’. Dat levert een zeer gemêleerde collectie op. De meeste van de raadgevingen zijn duidelijk en relevant, maar sommige zijn wel h éé l bijzonder. De kinderarts beveelt aan: “Lees eens wat honderd jaar oude Nederlandse geneeskundeboeken zeggen over de ziekten bij kinderen en realiseer je dat je die problemen tegen zult komen” en van de gynaecoloog mag je niet verliefd worden. Verder wordt de lezer na ieder hoofdstuk verwezen naar ‘opdrachten en antwoorden’ op de website www.overdegrenzen.nl, zonder dat ergens in het boek wordt uitgelegd wat daar te vinden is en hoe die opdrachten bij dit boek passen. De vragen op die site blijken vaak van het type te zijn dat op een tentamen tropengeneeskunde niet zou misstaan; sommige opdrachten zijn gelukkig uitdagender. De tweede doelstelling van de website, namelijk om het boek actueel te houden door regelmatig nieuwe websites en recente literatuur te specificeren, spreekt mij veel meer aan.

Dit is geen boek dat elke coassistent die naar de tropen vertrekt in zijn of haar rugzak moet hebben. Daar kan beter het boek ‘Where there is no doctor’ inzitten.6 ‘Coschap over de grenzen’ is nuttig om, bijvoorbeeld wachtend tijdens het spreekuur van bureau buitenland, eens door te nemen; daar moet het zeker op de lees tafel liggen. En het moet beschikbaar zijn in de bibliotheek van elke faculteit. Vat dit niet op als een negatief oordeel over dit boek: er staan hier en daar zeer nuttige en behartigenswaardige raadgevingen in. Maar een boek als dit kan onmogelijk aansluiten op de allerindividueelste behoefte van de allerindividueelste coassistent. Als dat de bedoeling was van de initiatiefnemers voor dit boek dan vrees ik dat zij zich aan dat streven hebben vertild.

G.D. Majoor, co ö rdinator internationalisering Geneeskunde, Faculty of Health, Medicine and Life Sciences (FHML), Universiteit Maastricht.