Achtergrond

Historisch vormt het verwerven van kennis en ervaring de hoeksteen van de opleiding tot medisch specialist. In verschillende landen werden de laatste jaren gekenmerkt door een herziening van de opleiding tot medisch specialist, met als doel de ontwikkelingen in de medische technologie en veranderende behoeften in onze samenleving beter tot hun recht te laten komen. Meerdere innovatieve kaders zijn hiervoor ontwikkeld. Het be- kendste voorbeeld is het zogenoemde ‘CanMEDS’ systeem (Canadian Medical Education Directives for Specialists) bestaande uit zeven rollen: medisch expert (als de centrale rol), communicator, medewerker, gezondheidbevorderaar, manager, academicus en professional.1 Dit CanMEDS model voor medische competenties is in meerdere landen waar gewerkt werd aan het vernieuwen van de opleiding tot medisch specialist, waaronder Nederland, overgenomen. Ook het belang van nader onderzoek naar de competenties van de opleidersgroep is onderkend, zoals blijkt uit recent verschenen Nederlandse publicaties.23

Bij het ontwikkelen van competenties gedurende de medische (vervolg) op lei - ding is de invloed van rolmodellen groot.4 Rolmodellen worden gedefinieerd als artsen die een leerling zou willen imiteren in hun doen en wezen als professionals.3 Meerdere studies in het verleden hebben aangetoond dat rolmodellen een belangrijke factor zijn bij het beïnvloeden van waarden, attitudes, gedrag en ethiek van artsen in opleiding tot specialist (aios).45 In meerdere publicaties is gerapporteerd over inzichten in kenmerken en eigenschappen van excellente rolmodellen.68

In deze onderzoeken binnen de medische basisopleiding werd vastgesteld dat studenten geneeskunde items als persoonlijke kwaliteiten, vaardigheden als docent en klinische bekwaamheid als kernvariabelen beschouwen in de (h)erkenning van rolmodellen.68 Er is echter weinig onderzoek gedaan naar de relatieve waardering van deze determinanten in de medische vervolgopleiding, terwijl deze informatie nuttige en belangrijke inzichten kan verschaffen en mogelijk kan bijdragen aan het ontwikkelen van systemen om de opleidingskwaliteit te verbeteren (bijvoorbeeld na- en bijscholing van leden van de opleidersgroep en het opstellen van profielschetsen voor te werven nieuwe (staf) leden). Eerdere studies hebben laten zien dat men eigenschappen van rolmodellen kan verwerven en ontwikkelen4 maar er was weinig bekend over de mogelijke veranderingen in de gradatie van waardering van specifieke eigenschappen door aios gedurende de voortgang van de opleiding.

Het doel van deze studie was 1) het identificeren van relevante eigenschappen van excellente rolmodellen en de ervaren aanwezigheid van deze eigenschappen bij opleiders in de medische vervolgopleiding (waarbij als opleider iedere specialist in het team wordt beschouwd die betrokken is bij het opleiden van de aios) en 2) het ontdekken van verschillen in de waardering van de determinanten van rolmodellen tussen eerste- en vijfdejaars aios kindergeneeskunde.

Methode

De studie werd uitgevoerd tijdens het jaarlijkse per jaargroep landelijk georganiseerde, verplichte onderwijsweekend voor aios kindergeneeskunde. Hierbij werd gebruik gemaakt van een enquête bestaande uit 27 items, die ontwikkeld was op basis van gegevens uit eerdere studies over excellente rolmodellen.56, 9 De enquête werd naar het Nederlands vertaald volgens standaardvertaalprocedures.10 De items werden ingedeeld in vijf domeinen: karakter (8), vaardigheden als clinicus (7), vaardigheden als docent (7), vaardigheden als onderzoeker (4) en overige (1) – zie Box 1. De interne consistentie werd bepaald met Cronbach’s alpha met een drempelwaarde van 0.70. De respondenten, een nationaal cohort van eerstejaars (n=44) en vijfdejaars (n=46) aios kindergeneeskunde, werd gevraagd om de relevantie van deze items te waarderen op een vijfpunts Likertschaal, variërend van niet belangrijk (1) tot heel belangrijk (5). Een aios kindergeneeskunde werd als eerstejaars be- schouwd wanneer hij of zij in de laatste 12 maanden was begonnen aan de opleiding. Een aios kindergeneeskunde werd als vijfdejaars beschouwd wanneer hij of zij tussen 48 en 60 maanden geleden was begonnen aan de opleiding. De aios werd gevraagd om, naast het graderen van de relevantie, op dezelfde vragenlijst ook een score toe te kennen aan de daadwerkelijke aanwezigheid van deze items bij hun directe supervisoren gedurende de laatste twee maanden. De vijfpunts Likertschaal varieerde van afwezig (1) tot evident aanwezig (5). De vragenlijst werd anoniem afgenomen en vertrouwelijkheid van de gegevens werd gewaarborgd. De gemiddelde score voor elk item van de 27 items werd berekend evenals het geaggregeerde gemiddelde voor elk domein. De relevantie en de daadwerkelijke aanwezigheid van de items werden met elkaar vergeleken, als ook de verschillen tussen eerste- en vijfdejaars aios, zowel per item als per domein. De significantie (p<0.05) van de verschillen werd berekend door middel van een t-toets (met Bonferroni correctie).

Box 1. Vragenlijst Betekenis van rolmodellen in de medische vervolgopleiding kindergeneeskunde.

Code*

Item

1. K1

Heeft een positieve houding ten opzichte van studenten en (co)assistenten.

2. K2

Respect voor en (h)erkenning van de rol van niet-medische zorgverleners.

3. K3

Is sterk gericht op hoge kwaliteit van patiëntenzorg.

4. K4

Is primair gecommitteerd aan het belang c.q. perspectief van de patiënt.

5. K5

Heeft goed contact met andere zorgverleners.

6. K6

Is eerlijk en integer.

7. K7

Ziet er verzorgd en representatief uit.

8. K8

Toont interesse in andere dan medische onderwerpen.

9. C1

Is zeer goed in klinisch redeneren.

10. C2

Is een excellente diagnosticus.

11. C3

Maakt een professionele indruk.

12. C4

Leert (ouders van) patiënten veel over hun ziekte.

13. C5

Communiceert goed met (ouders van) de patiënt.

14. C6

Informeert (ouders van) patiënten volledig.

15. C7

Toont empathie voor (ouders van) patiënten.

16. D1

Heeft geduld.

17. D2

Stimuleert en daagt uit tot leren op de werkplek.

18. D3

Begrijpt leer- en kennisbehoefte van studenten, co’s, aios.

19. D4

Communiceert effectief en efficiënt met studenten, co’s en aios.

20. D5

Legt complexe dingen goed en begrijpelijk uit.

21. D6

Toont enthousiasme voor onderwijs en opleidingsactiviteiten.

22. D7

Speelt goed in op het uiteenlopende niveau van voorkennis van studenten, co’s, aios.

23. O1

Heeft veel wetenschappelijke publicaties.

24. O2

Stimuleert interesse in en deelname aan wetenschappelijk onderzoek.

25. O3

Is bij voordrachten frequent passief en actief aanwezig.

26. O4

Heeft grote kwaliteiten bij voordrachten en presentaties.

27. R

Neemt deel aan (niet medische) sociaal-maatschappelijke activiteiten.

*K=Karakter.

C=Vaardigheden als clinicus.

D=Vaardigheden als docent.

O=Vaardigheden als onderzoeker.

R=Rest (overige)

Resultaten

De vragenlijst werd door alle aios kindergeneeskunde, 44 eerstejaars en 46 vijfdejaars, ingevuld (100% respons). De Cronbach’s alpha’s van de domeinen waren als volgt: karakter 0.78, vaardigheden als clinicus 0.74, vaardigheden als docent 0.88 en vaardigheden als onderzoeker 0.78. Het vijfde domein ‘overige’ bestond uit slechts één item, wat een bepaling van de Cronbach’s alpha onmogelijk maakte. Van elk van de 27 items van de vragenlijst werd een gemiddelde berekend voor eerste- en vijfdejaars aios kindergeneeskunde. Dit werd apart gedaan voor res pectievelijk de relevantie en de werkelijke aanwezigheid van deze items.

Tabel 1 geeft de verschillen tussen eerste- en vijfdejaars aios weer wat betreft de aangegeven relevantie van de verschillende eigenschappen. Voor eerstejaars aios kindergeneeskunde was het domein vaardigheden als docent het belangrijkste en waren de vaardigheden als onderzoeker van relatief beperkt belang. Voor vijfdejaars aios kindergeneeskunde was het domein vaardigheden als clinicus het belangrijkste en vonden zij, evenals de eerstejaars aios, de vaardigheden als onderzoeker van relatief beperkte relevantie. Ten opzichte van vijfdejaars aios scoorden derdejaars aios de domeinen vaardigheden als docent en vaardigheden als onderzoeker significant hoger (respectievelijk p<0.01 en p<0.01) en gaven zij ook hogere scores wat betreft de wenselijkheid van alle items, maar deze verschillen waren niet significant.

Tabel 2 en tabel 3 tonen de verschillen tussen de relevantie en de ervaren aanwezigheid van alle vijf domeinen. In alle domeinen gaven zowel de eerste- als vijfdejaars aios kindergeneeskunde significant hogere scores voor de relevantie dan voor de door hen ervaren aanwezigheid van deze eigenschappen van rolmodellen; in het bijzonder betrof dit het domein vaardigheden als docent.

Discussie

Deze studie laat zien dat beginnende aios kindergeneeskunde hogere scores geven voor de relevantie van eigenschappen van rolmodellen dan senior aios, met significante verschillen voor de domeinen vaar- digheden als docent en vaardigheden als onderzoeker. Bij beide groepen aios was er bovendien een significant verschil tussen de aangegeven relevantie en de daadwerkelijke aanwezigheid van de eigenschappen van rolmodellen bij de su per visoren van hun meest recente stage.

Tabel 1. Relevantie van verschillende eigenschappen van rolmodellen voor aios kindergeneeskunde.
Tabel 2. Scores van eerstejaars aios kindergeneeskunde.
Tabel 3. Scores van vijfdejaars aios kindergeneeskunde.

De hogere scores in de groep van eerstejaars aios ten opzichte van de vijfdejaars voor wat betreft de relevantie van alle domeinen zou verklaard kunnen worden door het feit dat de vijfdejaars aios meer ervaren zijn. Hierdoor zouden zij meer kritisch kunnen zijn ten aanzien van de kwaliteiten van hun begeleiders en wellicht ook beter in staat zijn de eigenschappen van hun supervisoren te beoordelen.

Belangrijk en interessant is de bevinding dat eerstejaars aios kindergeneeskunde andere leerbehoeften (b)lijken te hebben in vergelijking met vijfdejaars aios. Eerstejaars hebben de behoefte aan het verkrijgen van veel nieuwe informatie en verscheidene nieuwe vaardigheden in een korte periode. Dit zou de verklaring kunnen zijn voor het feit dat bij hen het domein vaardigheden als docent het hoogste scoort. Blijkbaar is het voor hen belangrijk dat rolmodellen in staat zijn veel onderwerpen op een constructieve en niet intimiderende wijze uit te leggen. Vijfdejaars aios kindergeneeskunde, die zich reeds vele competenties eigen hebben gemaakt, vinden de onderwijskwaliteiten van hun supervisor relatief minder belangrijk. Niettemin blijven zij de vaardigheden van hun rolmodellen als clinici van groot belang vinden. Zoals Prideaux et al. hebben gezegd zouden wij kunnen stellen dat een goed rolmodel goed dient te zijn in het ondernemen, demonstreren en uitleggen van het handelen.11

Voor beide groepen aios was het domein vaardigheden als onderzoeker van relatief weinig belang. Toch was er een significant verschil tussen de beide groepen, hetgeen een afname van het belang van vaardigheden als onderzoekers met het vorderen van de opleiding zou kunnen suggereren, zoals ook in eerdere studies reeds aangetoond is. Blijkbaar zoeken aios in hun rolmodel naar eigenschappen die zij in hun dagelijkse praktijk kunnen gebruiken. Voor de meeste aios is degene die zij als hun rolmodel beschouwen niet hun onderzoekspartner. Het feit dat de vaardigheden als onderzoeker als de minst belangrijke lijken te worden beoordeeld is nogal opmerkelijk.

De vastgestelde discrepantie tussen de aangegeven relevantie en de daadwerkelijke aanwezigheid van componenten van excellente rolmodellen komen overeen met de bevindingen van Wright et al. van meer dan een decennium geleden; dit ondanks de toegenomen aandacht voor deze discrepantie en de herzieningen binnen de vervolgopleidingen.6 Het is evident dat dit een belangrijk aandachtspunt is voor opleiders, afdelingshoofden en beleidsmakers van UMC’s en algemene opleidingsziekenhuizen.

Het leren van rolmodellen vindt plaats door observatie en reflectie, en is een complex mengsel van bewuste en onbewuste activiteiten. Actieve reflectie op de klinische praktijk kan onbewuste gevoelens omzetten in bewuste gevoelens met een vertaling naar gedrag.12 Het goede nieuws is dat meerdere studies reeds hebben aangetoond dat specifieke componenten van excellente rolmodellen gerelateerd zijn aan gedrag dat aanpasbaar en verwerfbaar is. Cruess et al. hebben in een uitstekend review suggesties gepubliceerd over strategieën om het gedrag als rolmodel te verbeteren.12 De hoofdpunten hiervan zijn a) het bewustzijn van de medische specialist van zijn/haar functie als rolmodel, b) het demonstreren van goede klinische capaciteiten in alle competenties die nodig zijn om een excellente arts te zijn en c) de eigenschap om tijd te nemen voor onderwijs en opleiden. Individuele stafleden kunnen door middel van dit en vergelijkbaar onderzoek hierin een beter inzicht krijgen.

Daarnaast dient de rol van opleidingsziekenhuizen niet te worden onderschat. Deze zouden een klimaat moeten creëren waarin rolmodellen voor de opleiding kunnen excelleren. Dit kan bijvoorbeeld worden bereikt door het aanmoedigen van een cultuur van kritische zelfreflectie en door meer inspanningen voor het verbeteren van de functie van rolmodellen. In de UMC’s ligt het primaat (te?) sterk bij de ontwikkeling van de rol als onderzoeker. Ondanks substantiële inspanningen dient dit nog steeds beter in balans te worden gebracht met de ontwikkeling van excellente rolmodellen voor onderwijs en opleiding in de UMC’s. Het aanbieden van mogelijkheden aan de medische stafleden om te participeren in cursussen kan hen helpen om een beter rolmodel te worden, en het ontwikkelen van tenure tracks voor talentvolle artsen in het klinisch onderwijs kan daarvan een onderdeel zijn. De huidige studie, samen met eerdere publicaties over dit onderwerp, helpt bij de bewustwording van het grote belang om toekomstige specialisten te leren hoe zij voor toekomstige generaties excellente rolmodellen kunnen worden.

Onze studie heeft een aantal beperkingen. Ten eerste was het aantal deelnemers tamelijk klein en was de onderzoeksgroep beperkt tot één specialisme. Dit betekent dat daarmee de generaliseerbaarheid beperkingen heeft. Maar ook zou het met een grotere groep waarschijnlijk onmogelijk zijn geweest meer significante verschillen aan te tonen. Ten tweede gaf de opzet van de vragenlijst de deelnemers niet de mogelijkheid om aan de attributen van excellente rolmodellen een rangorde toe te kennen waardoor met name de relevantie van de te beoordelen eigenschappen niet werd ingeperkt. Tenslotte heeft het studieontwerp de intrinsieke beperkingen van een observationele studie. Wij hebben in deze studie gebruik gemaakt van twee cohorten; een derde cohort, bijvoorbeeld derdejaars aios, had wellicht de getrokken conclusies sterker kunnen maken door een trend te laten zien.

In toekomstige studies willen wij ook medische supervisoren als respondenten includeren met het verzoek aan te geven hoe zij componenten van excellente rolmodellen bij zichzelf en bij hun collegae beoordelen. Daarnaast is het ook zeer interessant om de huidige groep aios kindergeneeskunde te vergelijken met aios van andere specialismen.

Conclusie

Wij concluderen dat er ruimte is voor verbetering met betrekking tot vrijwel alle attributen van excellente rolmodellering. Belangrijk is dat opleiders zich bewust zijn van de verschuiving van het belang van specifieke componenten van excellente rolmodellen gedurende de voortgang van de medische vervolgopleiding en de consequenties hiervan voor de begeleiding van junior respectievelijk senior aios. Het is evident dat het verwerven van componenten van excellente rolmodellen benadrukt dient te worden in het proces van verbetering van de kwaliteit van de medische vervolgopleiding. Naar verwachting zal dit bijdragen aan het optimaliseren van de opleiding van toekomstige artsen.

De auteurs:

Drs. G. Shabo is aios kindergeneeskunde.*

Drs. H. van der Wijngaart is student geneeskunde.*

Drs. S. Sana is student geneeskunde.*

Prof. dr. A.J. Scherpbier is hoogleraar kwaliteitsbevordering onderwijs geneeskunde, instituut voor medisch onderwijs, Universiteit van Maastricht.

Prof. dr. R.J.B.J Gemke is kinderarts en opleider.*

* Allen werkzaam in het VU Medisch Centrum, Amsterdam.

Correspondentieadres:

Drs. G. Shabo, afdeling kindergeneeskunde, VU Medisch Centrum, postbus 7057, 1007 MB Amsterdam. Tel.: 020-4443319; e-mail: g.shabo@vumc.nl

Belangenconflict: geen gemeld

Financiële ondersteuning: geen gemeld