Skip to main content

5 Juridische vraagstukken rond het einde van het leven

  • Chapter
Gezondheidsrecht

Part of the book series: Quintessens ((QUI))

  • 2000 Accesses

Samenvatting

Iedere samenleving heeft gebruiken en regels die samenhangen met het overlijden van mensen. Weliswaar is het overlijden van een mens in emotionele zin vooral iets dat de directe nabestaanden raakt, in meer verwijderde zin is het ook een aangelegenheid die het bredere samenlevingsverband aangaat, waarbij dikwijls een religieuze of levensbeschouwelijke gemeenschap een rol speelt en waarbij steeds ook de burgerlijke samenleving is betrokken. Om die laatste betrokkenheid gaat het in dit hoofdstuk.

This is a preview of subscription content, log in via an institution to check access.

Access this chapter

Institutional subscriptions

Notes

  1. 1.

    Voor zover het gaat om personen die op zee zijn overleden aan boord van een Nederlands schip.

  2. 2.

    Als een stoffelijk overschot wordt uitgevoerd, zal het in het land waarheen het wordt vervoerd als regel alsnog worden begraven of verbrand. Voor de Nederlandse rechtssfeer is de uitvoer evenwel de laatste bestemming.

  3. 3.

    De minister van VWS kan in uitzonderlijke gevallen ontheffing van het verbod geven (art. 71 lid 1 WLb).

  4. 4.

    Art. 87 WLb bepaalt dat de WLb niet van toepassing is op leden van het koninklijk huis.

  5. 5.

    Zie hierover ook paragraaf 5.1.6.

  6. 6.

    Een uitzondering op dit algemene uitgangspunt vormt art. 14 WOD, waar in verband met het uitnemen van organen ten behoeve van transplantatie het begrip hersendood wordt omschreven.

  7. 7.

    Geneeskundige Hoofdinspectie van de Volksgezondheid. Informatie voor artsen met betrekking tot de Wet op de Lijkbezorging 1991. GHI bulletin: Rijswijk; 1991 (herdruk 1994). p. 6.

  8. 8.

    In deze zin ook: Das C. Overlijdensverklaringen en artsen. Wet en praktijk. Wageningen: Ponsen & Looijen; 2004. p. 24.

  9. 9.

    RT Den Haag 10 juni 2003, Stcrt. 10 september 2003.

  10. 10.

    Ook als de suïcide het begrijpelijke gevolg is van de psychiatrische stoornis waaraan de patiënt leed, is sprake van een niet-natuurlijke doodsoorzaak.

  11. 11.

    Levensbeëindiging zonder verzoek van de patiënt resulteert per definitie in een niet-natuurlijke doodsoorzaak.

  12. 12.

    GHI-bulletin, p. 9.

  13. 13.

    Das C. Overlijdensverklaringen en artsen. Wet en praktijk. Wageningen: Ponsen & Looijen; 2004. p. 16.

  14. 14.

    Let op de formulering: de behandelend arts stelt in dit geval niet vast dat sprake is van een niet-natuurlijke doodsoorzaak, maar constateert slechts dat hij niet kan concluderen tot een natuurlijke doodsoorzaak. Bij twijfel over de doodsoorzaak – inclusief twijfel of een doodsoorzaak als complicatie of als fout moet worden aangemerkt - kan daarom geen verklaring van (natuurlijk) overlijden worden afgegeven.

  15. 15.

    Als de gemeentelijke lijkschouwer tot een natuurlijke doodsoorzaak concludeert, moet hij zelf de verklaring van overlijden ondertekenen en mag hij dit niet alsnog door de behandelend arts laten doen.

  16. 16.

    Art. 12 en 76 WLb.

  17. 17.

    De begrippen sectie, obductie en autopsie zijn synoniemen voor postmortaal medisch onderzoek. In de medische sfeer wordt veelal van obductie gesproken; de WLb spreekt over sectie.

  18. 18.

    Ook als de precieze doodsoorzaak niet bekend is, kan de behandelend arts of de gemeentelijke lijkschouwer tot de overtuiging komen dat sprake is geweest van een natuurlijke doodsoorzaak.

  19. 19.

    Obductie omvat in beginsel het gehele lichaam. Hoewel de tekst van de WLb daartoe geen aanleiding geeft, is het gebruikelijk om voor het verrichten van schedelobductie afzonderlijk toestemming te vragen.

  20. 20.

    Ten tijde van het geven van de toestemming dient de betrokkene ten minste 16 jaar te zijn (art. 72 lid 1 jo art. 19 WLb).

  21. 21.

    Art. 73 WLb.

  22. 22.

    In het kader van een strafrechtelijk onderzoek kan een reeds begraven lijk ook worden opgegraven (art. 30 WLb).

  23. 23.

    Art. 73 lid 1 sub c WLb.

  24. 24.

    Art. 67 WLb.

  25. 25.

    Kamerstukken I 2008/09, 30696 A.

  26. 26.

    De schriftelijke wilsverklaring in de zin van art. 450 lid 3 WGBO waarin anticiperend (een bepaalde) medische behandeling wordt geweigerd voor het geval de opsteller van de verklaring inmiddels wilsonbekwaam is, wordt behandeld in hoofdstuk 2.

  27. 27.

    Nieuwkerk CMJ van, Krediet RT, Arisz L. Vrijwillige beëindiging van dialysebehandeling door chronische dialysepatiënten. NTvG. 1990;134:1549-52.

  28. 28.

    Pel M, Treffers PE. Maternale sterfte bij een Jehova’s getuige. NTOG. 1990;103:121. Verheijen RHM, et al. Fatale afloop van een molazwangerschap door transfusieweigering. NTOG. 1990;103:121.

  29. 29.

    Zie over versterven: Chabot BE. Sterven op drift. Over doodsverlangen en onmacht. Nijmegen: SUN; 1996. p. 177-89.

  30. 30.

    Molenaar JC, Gill K, Dupuis HM. Geneeskunde, dienares der barmhartigheid. NTvG. 1988;132:1913-17.

  31. 31.

    HR 28 april 1989, TvGR 1989/51 (m.nt. HJJ Leenen).

  32. 32.

    De zaak speelt zich af voor de inwerkingtreding van de WGBO in 1995, maar dat is voor de vraagstelling niet doorslaggevend.

  33. 33.

    Hof Arnhem 31 oktober 1989; TvGR 1990/18.

  34. 34.

    Tenzij het ontstaan van de comateuze toestand het gevolg was van een misdrijf of ongeval.

  35. 35.

    Zie daarover hoofdstuk 9.

  36. 36.

    Trouw 21 juni 2000.

  37. 37.

    Keizer AA, Swart SJ. Palliatieve sedatie. Het sympathieke alternatief voor euthanasie? NTvG. 2005;149:449.

  38. 38.

    De interpretatie van de Eed van Hippocrates met betrekking tot dit thema is een onderwerp op zichzelf waaraan tal van nuances zijn te onderscheiden: Rütten Th. Medizinethische Themen in den deontologischen Schriften des Corpus Hippocraticum. In: Flashar H, et al. Médecine et morale dans l’antiquité. Genève: Vandoeuvres; 1996. p. 65-120.

  39. 39.

    Rb. Leeuwarden 21 februari 1973, NJ 1973, 183.

  40. 40.

    Belangrijk is in dit verband geweest het arrest van de Hoge Raad in de zaak-Schoonheim: HR 27 november 1984, NJ 1985, 106.

  41. 41.

    Stb. 2001, 194.

  42. 42.

    Deze formulering impliceert dat een euthanasie die voldoet aan alle zorgvuldigheidseisen, maar niet als zodanig wordt gemeld aan de gemeentelijke lijkschouwer, geen aanspraak kan maken op straffeloosheid. Overigens zal in zo’n geval de arts ook al strafbaar zijn op grond van het opmaken van een valse geneeskundige verklaring inzake de doodsoorzaak; art. 81 sub 1 WLb en art. 228 Sr.

  43. 43.

    In dit verband is dat de arts die de euthanasie of hulp bij zelfdoding heeft verricht.

  44. 44.

    Art. 7 lid 2 WLb.

  45. 45.

    Het is de leden van de regionale toetsingscommissie niet toegestaan zich vooraf uit te spreken over een voorgenomen euthanasie of hulp bij zelfdoding; art. 16 WTL.

  46. 46.

    Dat betekent dat het verzoek kan worden ingewilligd zonder dat de ouders ermee instemmen; art. 2 lid 3 WTL.

  47. 47.

    HR 21 juni 1994, NJ 1994, 656 (TvGR 1994/47).

  48. 48.

    HR 24 december 2002; NJ 2003, 167.

  49. 49.

    Gerechtshof Amsterdam 7 november 1995, NJ 1996, 113, TvGR 1996/1.

  50. 50.

    Gerechtshof Leeuwarden 4 april 1996, TvGR 1996/35.

  51. 51.

    Zie bijvoorbeeld: Willigenburg T van, Kuis W (red). Op de grens van leven en dood. Afzien van behandelen en levensbeëindiging in de neonatologie. Assen: Van Gorcum; 1995.

  52. 52.

    Bijvoorbeeld art. 2 EVRM, inzake het recht op bescherming van het leven en het verbod van opzettelijke levensberoving.

  53. 53.

    Verhagen AAE, et al. Actieve levensbeëindiging bij pasgeborenen in Nederland. Analyse van alle 22 meldingen uit 1997/’04. NTvG. 2005;149:183-8.

  54. 54.

    Stcrt. 2006, 168 (30 augustus 2006).

  55. 55.

    De drie artsen (kinderarts-neonatoloog, kinderneuroloog, gynaecoloog) hebben in de commissie tezamen één stem.

  56. 56.

    Een late zwangerschap is een zwangerschap ouder dan 24 weken. Een categorie-2-geval betreft een ongeborene die lijdt aan aandoeningen die zullen leiden tot ernstige en niet te herstellen functiestoornissen, maar desondanks een beperkte kans op overleving heeft. Zie verder hoofdstuk 4.

  57. 57.

    Kamerstukken II 2008/09, 31 700 XVI, nr. 84 (bijlage).

  58. 58.

    Meer S van der, et al. Hulp bij zelfdoding bij een patiënt met een organisch-psychiatrische stoornis. NTvG. 1999;143:8814. Meer S van der. Dementie en euthanasie. Het kan dus wel… In: Grijn M van der (red). Dementie en euthanasie. Er mag meer dan je denkt… Amsterdam: NVVE; 2005. p. 75-9.

  59. 59.

    Trouw 20 maart 2008.

  60. 60.

    Thiel GJMW van, Huibers AK, Haan K de. Met zorg besluiten. Beslissingen rond het levenseinde in de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap. Assen: Van Gorcum; 1997. p. 40-2. De vier beschreven casus zijn niet aan de rechter voorgelegd omdat in alle gevallen een verklaring van natuurlijk overlijden werd afgegeven.

Literatuur

  • Bruin KH de, Keijzer JC de, Rutgers RAK, Das C. Onverklaard overlijden bij minderjarigen in de regio Amsterdam-Zaandam, 1990-2004, en schatting van het aantal dat voor nader onderzoek naar de doodsoorzaak (NODO-procedure) in aanmerking zal komen. NTvG. 2007;151:305–309.

    Google Scholar 

  • Cohen BAJ, et al. (red). Forensische geneeskunde. Raakvlakken tussen geneeskunst, gezondheidszorg en recht. Assen: Van Gorcum; 2004.

    Google Scholar 

  • Commissie Aanvaardbaarheid Levensbeëindigend handelen. Medisch handelen rond het levenseinde bij wilsonbekwame patiënten. Houten/Diegem: Bohn Stafleu van Loghum; 1997.

    Google Scholar 

  • Das C. Overlijdensverklaringen en artsen. Wet en praktijk. Wageningen: Ponsen & Looijen; 2004.

    Google Scholar 

  • Dorscheidt JHHM Levensbeëindiging bij gehandicapte pasgeborenen. Strijdig met het non-discriminatiebeginsel? Den Haag: Sdu Uitgevers; 2006.

    Google Scholar 

  • Geneeskundige Hoofdinspectie van de Volksgezondheid. Informatie voor artsen met betrekking tot de Wet op de Lijkbezorging 1991. GHI bulletin: Rijswijk; 1991 (herdruk 1994).

    Google Scholar 

  • Grijn M van der (red). Dementie en euthanasie. Er mag meer dan je denkt … Amsterdam: NVVE; 2005.

    Google Scholar 

  • Keizer AA, Swart SJ. Palliatieve sedatie. Het sympathieke alternatief voor euthanasie? NTvG. 2005;149:449–451.

    CAS  Google Scholar 

  • KNMG-Richtlijn palliatieve sedatie. Utrecht: KNMG; 2009.

    Google Scholar 

  • Legemaate J. Medisch handelen rond het levenseinde. Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2006.

    Google Scholar 

  • Meer S van der, et al. Hulp bij zelfdoding bij een patiënt met een organisch-psychiatrische stoornis. NTvG. 1999;143:881–884.

    Google Scholar 

  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde. Doen of laten? Grenzen van het medisch handelen in de neonatologie. Utrecht: NVK; 1992.

    Google Scholar 

  • Nieuwkerk CMJ van, Krediet RT, Arisz L. Vrijwillige beëindiging van dialysebehandeling door chronische dialysepatiënten. NTvG. 1990;134:1549–1552.

    Google Scholar 

  • Pans E. De normatieve grondslagen van het Nederlandse euthanasierecht. Nijmegen: Wolf Legal Publishers; 2006.

    Google Scholar 

  • Sutorius EPhR. Abortus en euthanasie. Medisch handelen tussen het respect voor menselijk leven en de vrijheid tot zelfbeschikking. In: Gedenkboek. Honderd jaar Wetboek van Strafrecht. Arnhem. Gouda Quint; 1986. p. 395–423.

    Google Scholar 

  • Verhagen AAE. End-of-life decisions in Dutch neonatal intensive care units. Zutphen: Paris Legal Publishers; 2008.

    Google Scholar 

  • Verhagen EH, Nijs E de, Teunnissen SCCM. Palliatieve zorg. In: Engberts DP, et al. (red). Ethiek & recht in de gezondheidszorg (losbl.). Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 1989 e.v. Katern XXII, p. 51–65.

    Google Scholar 

  • Weyers H. Euthanasie: het proces van rechtsverandering. Amsterdam: Amsterdam University Press; 2004.

    Book  Google Scholar 

Download references

Authors

Editor information

D. P. Engberts L. E. Kalkman-Bogerd

Rights and permissions

Reprints and permissions

Copyright information

© 2009 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Uitgeverij, Houten

About this chapter

Cite this chapter

Engberts, D.P., Kalkman-Bogerd, L.E. (2009). 5 Juridische vraagstukken rond het einde van het leven. In: Engberts, D.P., Kalkman-Bogerd, L.E. (eds) Gezondheidsrecht. Quintessens. Bohn Stafleu van Loghum, Houten. https://doi.org/10.1007/978-90-313-7642-1_5

Download citation

  • DOI: https://doi.org/10.1007/978-90-313-7642-1_5

  • Publisher Name: Bohn Stafleu van Loghum, Houten

  • Print ISBN: 978-90-313-6148-9

  • Online ISBN: 978-90-313-7642-1

  • eBook Packages: Dutch language eBook collection

Publish with us

Policies and ethics