Inleiding

De definitie van gezondheid is de laatste decennia behoorlijk in beweging. De WHO-definitie uit 1948, ‘een toestand van volledig fysiek, geestelijk en sociaal welbevinden en niet louter het ontbreken van ziekte’, past niet meer in deze tijd [1]. De toegenomen kennis en kunde in de gezondheidszorg en de gestegen welvaart zorgen voor een andere kijk op gezondheid en de maakbaarheid ervan. Daarom zijn er inmiddels diverse alternatieve definities geformuleerd, die beter zouden passen bij de huidige tijd en mogelijkheden.

Zo werkte Bircher in 2005 het door Nordenfelt geconceptualiseerde begrip van ‘gezondheid’ verder uit door een aanpassing te maken op de originele WHO-definitie [2, 3]. Hij kwam tot de definitie ‘a dynamic state of wellbeing characterized by a physical, mental and social potential, which satisfies the demands of a life commensurate with age, culture, and personal responsibility. If the potential is insufficient to satisfy these demands the state is disease’.

Huber et al. gingen hier in 2011 in opdracht van ZonMw met een groep professionals verder op door [4, 5]. Zij kwamen in het in BMJ gepubliceerde artikel ‘How should we define health?’ tot de volgende omschrijving: ‘het vermogen om je aan te passen en eigen regie te voeren, in het licht van de fysieke, emotionele en sociale uitdagingen in het leven’ [4].

Op deze definitie is de nodige kritiek gekomen, die zich vooral richt op het feit dat deze te algemeen is en dus eigenlijk gaat over het hele leven, dat eigen regie voeren onmogelijk is in alle levensfasen en niet duidelijk is wat ‘aanpassen’ precies betekent [6, 7]. Hoewel het hier eigenlijk gaat over de interpretatie van de woorden, zijn deze kanttekeningen zeer terecht in het kader van het neerzetten van een goede objectieve definitie van het begrip ‘gezondheid’ vanuit het perspectief van professionals. Het concept van Positieve Gezondheid (PG) is echter ontstaan vanuit het subjectieve perspectief van inwoners, cliënten en patiënten, waarbij de genoemde nuance van minder belang bleek in het dagelijks leven. In het dagelijks gedrag en bij beslissingen over gezonde keuzen is het subjectieve perspectief leidend en bij effectieve preventie en gedragsverandering in het kader van gezondheidsbevorderende interventies blijkt het erg belangrijk om aan te sluiten bij het perspectief van deze groepen [8,9,10].

Het concept ‘Positieve Gezondheid’ is oorspronkelijk ontwikkeld vanuit het perspectief van volwassenen en dan veelal dat van patiënten en hun naasten [4, 5]. In die uitgebreide onderzoeken is de definitie geoperationaliseerd in de zes dimensies lichaamsfuncties, mentaal welbevinden, zingeving, kwaliteit van leven, meedoen en dagelijks functioneren. Deze dimensies zijn verder verwerkt tot een gesprekstool in de vorm van het zogenaamde spinnenwebmodel van PG.

Volgens Huber moeten zelfregie en veerkracht zo jong mogelijk geleerd worden. Kinderen kúnnen dat ook leren, maar ze hebben er wel hulp bij nodig. Zelfmanagement is niet zoek-het-zelf-maar-uit-management, je moet erin investeren. Het model van PG is hiervoor een hulpmiddel [11]. Inmiddels zijn vanuit het Institute of Positive Health (iPH) gesprekstools ontwikkeld die specifiek zijn voor jongeren van zestien tot 25 jaar en voor kinderen van acht tot zestien jaar, zodat beter kan worden aangesloten bij hun perspectieven [11, 12]. In deze tools staan onderwerpen die jongeren en kinderen zelf belangrijk vinden als het gaat om hun gezondheid. Naast eten, slapen en sporten gaat het om een fijne leefomgeving, steun van anderen en toekomstperspectief. Voor kinderen en jongeren is het belangrijk om vroeg te leren omgaan met zichzelf en eventuele tegenslagen of problemen [11, 12].

Maar waar de tools wel zijn doorontwikkeld op basis van het originele concept en spinnenweb voor volwassenen bij kinderen (8–18 jaar) met en zonder chronische aandoening [13], is er tot op heden weinig bekend over hoe gezonde kinderen in de basisschoolleeftijd denken over gezondheid in het algemeen en het concept ‘Positieve Gezondheid’ in het bijzonder. Zoals eerder aangegeven zullen eventuele programma’s en interventies gericht op gezondheid en gezond gedrag alleen de beoogde resultaten bereiken als ze aansluiten op de perspectieven van de kinderen. Louter het vertalen van de dimensies naar die van kinderen is mogelijk niet voldoende. Ook richtte het genoemde onderzoek zich op een brede groep kinderen en jongeren met een zekere focus op ziekten [13]. Niet bekend is hoe gezonde kinderen tussen de acht en twaalf jaar op de basisschool het concept van PG zien en waar ze bij de zes dimensies aan denken. De centrale vraagstelling binnen dit onderzoek is dan ook ‘Hoe denken kinderen in de leeftijd van acht tot en met twaalf jaar op de basisschool over het begrip “Positieve Gezondheid” in het algemeen en de dimensies van Positieve Gezondheid zoals opgenomen in de kindtool?’

Methode

Onderzoeksontwerp

Voor het onderzoek is een crosssectioneel kwalitatief ontwerp gebruikt met semigestructureerde interviews. Voor de interviews is gebruikgemaakt van een topiclijst gebaseerd op het concept PG. Deze topiclijst bevatte acht centrale vragen. Eerst werd een korte uitleg gegeven over PG. Na de eerste vraag over hoe kinderen over PG in het algemeen dachten, volgden zes vragen over de respectievelijke dimensies van PG in het algemeen en ten slotte een afsluitende vraag over welke dimensie kinderen het belangrijkst vonden.

Doelgroep

Het onderzoek is uitgevoerd bij 25 kinderen in de leeftijd van acht tot en met twaalf jaar op een basisschool in Zuid-Nederland. Deze kinderen zijn geworven vanuit het professionele netwerk van de onderzoekers door middel van een oproep binnen relevante social media en geïncludeerd op basis van een aantal inclusie- en exclusiecriteria (zie tab. 1).

Tabel 1 Inclusie- en exclusiecriteria

Gegevensverzameling

De semigestructureerde interviews zijn face-to-face thuis bij de deelnemende kinderen gehouden door student-onderzoekers, omdat dit een vertrouwde en rustige omgeving is, wat de kwaliteit van het interview ten goede komt. Er zijn eerst proefinterviews afgenomen om de kwaliteit van de interviews te waarborgen. De interviews duurden gemiddeld 20 à 25 minuten. Om het interview op gang te brengen of te houden werden een uitknipbare dobbelsteen PG [11] en een Visual Analogue Scale (VAS) met vijf smileys gebruikt. Deze hulpmiddelen zijn ontwikkeld door iPH om kinderen spelenderwijs over hun gezondheid te laten praten. De interviews werden opgenomen met een voicerecorder en getranscribeerd. De deelnemende kinderen hebben een samenvatting van het interview ontvangen om te controleren of de samenvatting correct, volledig genoeg en bruikbaar was (member check).

Gedurende dit onderzoek is door alle betrokkenen gewerkt volgens de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit.

Analyse

De woordelijk getranscribeerde interviews zijn gecodeerd en geanalyseerd volgens de methode van thematische analyse volgens Braun en Clarke [14]. De interviews werden onafhankelijk van elkaar door een senior onderzoeker (CdB) en student-onderzoekers gecodeerd, om onderzoekersbias te voorkomen. De transcripten zijn eerst open gecodeerd. Tussendoor zijn de codes herhaaldelijk gecontroleerd en vergeleken op eventuele wijzigingen in betekenisgeving van codes om de interne consistentie te verhogen. Vervolgens zijn deze codes gecategoriseerd tot overkoepelende topics, waarbij is gekeken of deze de dimensies van het concept PG voldoende dekten of dat mogelijk een nieuw topic moest worden toegevoegd. Tussendoor zijn analyses en codes met elkaar vergeleken om tot consensus te komen en om onderzoekersbias te voorkomen. Door alle codes in een schema te zetten en steeds beter te definiëren, was het mogelijk om overkoepelende thema’s te identificeren. Bij twijfel werd een derde (senior) onderzoeker geraadpleegd.

Ethische aspecten

Conform regelgeving is voorafgaand aan het onderzoek via informed consent met opt-out aan alle kinderen en ouders/verzorgers toestemming voor deelname gevraagd. Hiertoe ontvingen de ouders/verzorgers van de deelnemende kinderen een formulier waarin werd uitgelegd wat het onderzoek inhield en welke gegevens verzameld werden, en duidelijk gemaakt werd dat de gegevens geheel geanonimiseerd zouden worden zodat deze niet tot hen en hun kinderen herleidbaar zouden zijn. Door ondertekening van de brief gaven de ouders aan dat ze de inhoud van het formulier begrepen hadden en instemden met deelname van hun kind aan het onderzoek.

Resultaten

Demografie

De groep van 25 geïncludeerde kinderen bestond uit negentien meisjes (76%) en zes jongens (24%) van wie het grootste deel elf jaar oud was (32%), gevolgd door de groep achtjarigen (24%) en twaalfjarigen (20%) (tab. 2). Hoewel een 50-50-verdeling van het geslacht beoogd was, heeft de uiteindelijke werving op basis van vrijwillige medewerking geresulteerd in een onevenredige verdeling. Qua gezinssamenstelling waren de ouders bij 92% van de deelnemende kinderen samen en bestond bij 84% het gezin uit twee of meer kinderen. Bijna de helft van de deelnemende kinderen had een christelijke achtergrond en een op de vijf was islamitisch.

Tabel 2 Demografische kenmerken van de deelnemers

Semigestructureerde interviews

Algemene aspecten

De interviews zijn gehouden in een vertrouwde omgeving van de kinderen, waardoor ze zich vrij voelden om vrij te antwoorden. De onderzoekers hielden een neutrale houding aan, zodat deze geen invloed had op de antwoorden die de kinderen gaven. De kinderen gaven aan de vragen goed te begrijpen en konden ook alle vragen goed beantwoorden. De interviews duurden maximaal 25 minuten, wat een periode is die past bij de spanningsboog van kinderen in die leeftijdsgroep.

Het begrip ‘Positieve Gezondheid’ algemeen

Van de 25 kinderen denken er negentien bij PG in eerste instantie aan gezond eten en bewegen. Vijftien van de 25 kinderen geven hierbij aan dat het eten van groenten en fruit gezond is. Daarnaast wordt een enkele keer ‘niet dik zijn’ en ‘niet ziek zijn’ genoemd. Ten slotte vinden vier kinderen dat ‘je goed voelen’ past bij gezondheid.

‘Dat ik lekker in mijn vel zit. Want als je niet lekker in je vel zit, dan vind ik eigenlijk ook dat je soms niet echt gezond bent. Want lachen dat is ook gezond. En dan ben je eigenlijk niet helemaal gezond, want je lacht dan bijna niet.’ (Kind B2, elf jaar)

Twee kinderen vinden dat er verschil zit tussen ziek zijn in de zin van ‘een dagje ziek zijn’ (verkouden, hoesten of iets dergelijks) en ‘een ziekte hebben’ (bijvoorbeeld kanker).

‘Als je gewoon goed in beweging bent en gewoon als je ja geen ziekte hebt. Ja eigenlijk gewoon niet ziek en bewegen. Een ziekte, dus niet ziek zijn, maar echt een ziekte hebben. Ja ook nog een ziekte dan erbij. Ja, want ziek zijn is een verkoudheidje of een beetje buikpijn ofzo. Een ziekte is bijvoorbeeld kanker.’ (Kind B1, elf jaar)

Het begrip ‘Positieve Gezondheid’ per dimensie

Mijn lichaam

Bij deze dimensie denken elf van de 25 kinderen vooral aan bewegen, voeding, uiterlijk en slapen. Bij bewegen geven twaalf kinderen aan door bewegen en sporten hun energie kwijt te kunnen. Op het gebied van voeding zijn dertien kinderen bewust bezig met gezonde en ongezonde voeding en aan het proberen om een juiste balans te vinden in het eten van gezonde en ongezonde voeding. Vijf kinderen uit de hoogste leeftijdsgroep van elf en twaalf jaar geven aan gezonder te kunnen eten, maar dit niet te doen omdat ze het niet lekker vinden.

‘Ik eet fruit en sport, en ben bijna nooit ziek, dus ik denk het wel! Wel ben ik soms verkouden, maar dat is niet zo erg.’ (Kind D2, tien jaar)

Zeventien van de 25 kinderen in vooral de hogere leeftijdscategorie vinden uiterlijk belangrijk binnen deze dimensie. Bij sommigen hangt dit samen met pestgedrag, waardoor ze soms minder positief over zichzelf denken. Hierbij denken de elf- en twaalfjarigen meer aan hun uiterlijk en de ontwikkeling van hun lichaam die ze in de puberteit doormaken. Daarbij geven ze spontaan aan dat ze over het algemeen tevreden zijn met hun uiterlijk.

Tot slot noemen kinderen in deze hogere leeftijdscategorie van elf-twaalf jaar het slaappatroon binnen deze dimensie. Daarbij geven ze aan dat hun slaappatroon niet optimaal is. Als oorzaak wijzen ze zelf naar het verhoogde schermgebruik laat in de avond.

‘Ja, want ik kan niet heel snel in slaap komen, daarom kijk ik meestal een filmpje voordat ik ga slapen, maar eigenlijk is dat niet goed voor je gezondheid als je op je scherm kijkt een uur voordat je gaat slapen.’ (Kind B1, elf jaar)

Mijn gevoelens en gedachten

Binnen deze dimensie denken vijftien van de 25 kinderen aan ‘zich vrolijk voelen’. Daarbij geven ze aan zich meestal wel vrolijk te voelen en zeggen ze dat iedereen zich weleens boos voelt of verdrietig is, maar dat dit bij sommige kinderen vaker voorkomt. In de gesprekken komt spontaan een verdere invulling naar voren met betrekking tot de manier waarop ze daar mee omgaan en wie daar belangrijk bij is. Zo geven ze aan dat de gevoelens boosheid en verdriet op verschillende manieren worden geuit. Ongeveer de helft van de 25 kinderen geeft aan moeite te hebben om zijn of haar gevoelens te kunnen uiten. Ze trekken zich het liefst terug op hun kamer om daar hun gevoelens te verwerken. Eén kind wil dat niemand haar ziet huilen omdat ze dit koppelt aan zwak of zielig zijn. Kinderen die aangeven hun gevoelens goed te kunnen uiten, praten erover met hun ouders (vaak moeder), juf of vriendin.

‘En als ik verdrietig ben, dan meestal laat ik het op me afkomen, maar soms vertel ik het ook altijd tegen mama.’ (Kind B3, elf jaar)

‘Ja als ik verdrietig ben geven ze mij een knuffel. En soms als ik verdrietig ben knuffel ik met Vicky [zus].’’ (Kind A5, acht jaar)

De kinderen ervaren negatieve gevoelens als ze hun zin niet krijgen. Vooral jongere kinderen van acht tot tien jaar ervaren dit als vervelend.

‘Als ik per se iets wil gaan doen en het mag niet, vind ik dat helemaal niet leuk.’ (Kind D2, acht jaar)

Veel kinderen (zeventien van de 25) lukt het goed om ‘hun eigen ding te doen’. De kinderen die daar meer moeite mee hebben, geven aan dat ze dat niet durven in relatie tot anderen. Ze vertellen dat ze zich soms onzeker voelen of geen aansluiting voelen bij hun klasgenoten.

Bij twee kinderen (respectievelijk van elf en twaalf jaar) gaan hun gedachten weleens uit naar rouw. Het verlies van dierbaren wordt dan genoemd.

‘Als ik een toets heb, lig ik soms een poos na te denken over de vragen die gaan komen. En soms denk ik dan ook aan mijn overleden broertje.’ (Kind D3, twaalf jaar)

Nu en later

De helft van de kinderen (twaalf van de 25) zegt wel een idee te hebben over wat er bedoeld wordt met de dimensie ‘Nu en later’. Zo zijn in elke leeftijdscategorie kinderen al met hun toekomst bezig en veel kinderen geven aan te weten wat ze later voor beroep willen uitoefenen. Ook hebben twintig van de 25 kinderen een of meer dromen of wensen voor de toekomst.

‘Dan wil je even naar de toekomst, even kijken hoe het eruitziet.’ (Kind C3, tien jaar)

‘Ik wil acteur worden! En dan kom je op tv en dan word je héél rijk.’ (Kind A1, acht jaar)

Bij twee kinderen is hun religie van invloed op de invulling van hun dag en toekomstbeeld. Twee kinderen benoemen dit expliciet. Daarnaast geven ook drie kinderen, die zichzelf niet rekenen tot een religie, aan zich wel te verdiepen in het geloof en de verschillen tussen culturen, zodat ze hierover mee kunnen praten.

Lekker in je vel zitten

Alle acht- en negenjarigen geven aan dat ze lekker in hun vel zitten. Daarentegen geven respectievelijk een van de drie tienjarigen, vier van de acht elfjarigen en drie van de vijf twaalfjarigen aan zich minder goed in hun vel te zitten. Deze oudere kinderen geven ook in toenemende mate aan zich meer bewust te zijn van uiterlijk en emoties, en het belangrijker te vinden om ‘erbij te horen’ en vrienden te hebben en dit te koppelen aan ‘lekker in je vel zitten’.

‘Maar bijvoorbeeld als, ja ik weet niet, als iemand iets stoms zegt over mij of er gebeurt iets waar ik eigenlijk niet mee eens bent, dan durf ik daar eigenlijk niet zo heel goed wat van te zeggen.’ (Kind C2, twaalf jaar)

Kinderen die lekker in hun vel zitten, verwerken dingen allemaal op een eigen manier. Daarbij geven ze aan dat voornamelijk hun vrienden, familie, school en het hebben van vrije tijd voor leuke dingen hieraan bijdragen.

‘Lekker met andere vrienden zingen is gezellig en lekker ontspannend.’ (Kind D3, twaalf jaar)

Meedoen

Eigen regie wordt als belangrijk ervaren: het zelf kunnen beslissen wat je wilt of zelf bepalen ergens wel of niet aan mee te doen. Hierbij spelen vrienden en vriendinnen een grote rol in het leven van kinderen en erbij horen wordt als belangrijk ervaren. Zes kinderen geven expliciet aan het belangrijk te vinden om anderen erbij te betrekken, waarbij ze vaak aspecten noemen als het hebben van plezier en het gezellig hebben. Uitspraken gecategoriseerd binnen deze dimensie vertonen veel overeenkomsten met uitspraken die gecategoriseerd zijn onder de dimensies ‘Mijn gevoelens en gedachten’ en ‘Lekker in je vel zitten’. Zo zeggen kinderen van meerdere leeftijden dat pesten of buitensluiten voorkomt.

‘Ja heel veel vrienden. Elke dag roepen ze keihard “[naam] … kom je buiten spelen?” en dan zegt mama altijd “Daar heb je weer jouw kleine leger vrienden” omdat zoveel is.’ (Kind E5, acht jaar)

Dagelijks leven

De deelnemende kinderen ervaren de dimensie ‘Dagelijks leven’ als ze ‘ … alles kunnen doen …’. Hieronder valt voor zichzelf zorgen, geen beperkingen voelen en de manier waarop ze hun vrije tijd kunnen indelen. Deze doelgroep gaat een groot deel van de dag naar school. Sommigen ervaren dit als leuk, want dan zien ze hun vrienden en vriendinnen weer, terwijl anderen er tegenop zien om naar school te gaan. Dat laatste komt in alle leeftijdscategorieën voor, maar het zijn voornamelijk de elf- en twaalfjarigen die school als saai of een verplichting ervaren. Oorzaken die ze hierbij aangeven zijn: pesten, moe zijn of meer zin hebben in andere ‘leuke’ dingen. Voor het indelen van de eigen vrije tijd benoemt iedereen het afspreken met vrienden en vriendinnen, dagjes weg gaan en sporten. Vier kinderen geven aan graag creatief bezig te zijn. De activiteiten in die vrije tijd verschillen tussen jongens en meisjes en naar leeftijd. Voornamelijk de jongere jongens van acht tot negen jaar gamen, kijken tv of spelen met anderen. De tien- tot en met twaalfjarigen houden zich meer bezig met social media, omdat zij over een mobiele telefoon beschikken en graag ‘chillen’. Het kleine percentage dat creatief is ingesteld, tekent graag, danst, luistert muziek, knutselt of bespeelt een muziekinstrument.

‘Dat je gewoon alle dingen kan doen en naar school gaat, kan spelen en je gaat naar winkels. Je doet gewoon alles!’ (Kind C4, negen jaar).

‘Ik heb genoeg vrije tijd ja, vind ik zelf. Ik kan gewoon met kinderen spelen en dingen doen. Ik kan ook naar de paarden. Soms kan ik ook even gewoon chillen, zoiets.’ (Kind B4, elf jaar)

Beschouwing

In de afgelopen jaren is PG ondanks de kritische kanttekeningen in toenemende mate aan het uitgroeien tot een veelgebruikt concept en gespreksmodel in de praktijk [15, 16]. Niet alleen in het zorgdomein, maar ook zeker binnen het preventiedomein worden beide geïmplementeerd en worden er positieve resultaten mee bereikt [17, 18]. Ook voor kinderen is het leren van gezondheidsvaardigheden essentieel voor de ontwikkeling [19, 20]. Hierbij zou het gespreksinstrument PG voor kinderen een hulpmiddel kunnen zijn [21, 22]. Doel van dit kwalitatieve onderzoek is om hier meer inzicht in te verkrijgen door na te gaan hoe basisschoolkinderen in de leeftijd van acht tot en met twaalf jaar denken over de term ‘Positieve Gezondheid’ in het algemeen en de verschillende dimensies in het bijzonder.

De resultaten laten zien dat kinderen tussen de acht en twaalf jaar slapen, voeding en beweging belangrijk vinden voor hun PG. Dit sluit aan bij het onderzoek van De Jong-Witjes et al. naar de ontwikkeling van de kindtool [13]. Zij vonden eveneens dat kinderen meerdere keren aangaven dat zij het belangrijk vinden om gezond te zijn en/of blijven. Dat kinderen nadenken over gezondheid komt mogelijk omdat er op basisscholen vanuit de Gezonde school-benadering veel aandacht is voor gezondheid en de onderwerpen voeding, beweging, slaap, pesten, vriendschap en relaties [23, 24]. Zo is in de provincie Limburg, waar het concept ‘Positieve Gezondheid’ het verst is geïmplementeerd (sinds 2015), het project Gezonde Basisschool van de Toekomst inmiddels succesvol [25].

Naast deze meer fysieke aspecten van gezondheid vinden kinderen in dit onderzoek ook mentale aspecten (‘Gevoelens en gedachten’), kwaliteit van leven (‘Lekker in je vel zitten’) en meedoen belangrijk voor hun gezondheid. Het hebben van vrienden en vriendinnen is belangrijk, waarbij pesten een steeds weer terugkerende factor is bij het zich minder gezond voelen. Uit eerder onderzoek komt naar voren dat mentaal welbevinden een grote rol speelt bij de perceptie van gezondheid van kinderen [13]. Ook het Nederlands Jeugdinstituut rapporteerde dat in het schooljaar 2020–2021 11% van de leerlingen in groep 6 tot en met 8 in het (speciaal) basisonderwijs soms tot vaak gepest wordt, waardoor ze zichzelf minder leuk vinden, hun leeftijdgenoten niet vertrouwen en bang zijn om naar school te gaan [26]. Binnen de dimensie ‘Dagelijks leven’ kwam dit aspect bij de kinderen in het huidige onderzoek ook expliciet naar voren.

Met name het vertrouwen van leeftijdgenoten is erg belangrijk in deze ontwikkelingsfase, omdat het aangaan van sociale contacten hierdoor bepaald wordt. Zo toonde bijvoorbeeld Logsdon aan dat sociale contacten een belangrijke factor in het leven van kinderen zijn [27], en bleek uit de resultaten van het onderzoek van De Jong-Witjes et al. dat kinderen gezondheid beschreven als een breed concept met als centrale thema’s ‘Zich goed voelen over jezelf’ en ‘In staat zijn om mee te doen’ [13]. De resultaten uit ons onderzoek sluiten hierop aan, aangezien de kinderen herhaaldelijk vooral het hebben van vriendjes en vriendinnetjes noemden, wat bijdraagt aan het ervaren van Positieve Gezondheid.

Daarnaast lijkt er een ontwikkelingsaspect te zitten aan het ervaren van de verschillende dimensies. Naarmate leerlingen ouder zijn vinden ze de dimensie ‘Lekker in je vel zitten’ belangrijker. Ook het vermogen om je gevoelens te uiten en het hebben van een persoon of personen om dat bij te kunnen doen, lijken met de leeftijd te veranderen. Daarmee wordt de (veilige) sociale context in toenemende mate belangrijk naarmate kinderen ouder worden en mogelijk ook met meer complexe situaties te maken krijgen (de keuze voor vervolgonderwijs, complexere sociale relaties, enzovoort). Een review van Chu et al. en een onderzoek van Bokhorst et al. laten duidelijk zien dat de behoefte aan sociale steun bij kinderen en adolescenten toeneemt naarmate ze ouder worden en dat dit nog meer geldt voor meisjes dan voor jongens [28, 29]. Het is juist tijdens de adolescentie nog belangrijker om een goed vangnet te hebben bij ouders, docent en vrienden/vriendinnen.

Op basis van de resultaten van ons onderzoek zou het zinvol zijn om de inzet van het type gezondheidsinterventies in het basisonderwijs naar leeftijd te faseren. Van groep 1 tot en met groep 6 zou de nadruk meer kunnen liggen op interventies gericht op de fysieke leefstijl en gedrag, zoals voeding, bewegen en slaap. In de groepen 7 en 8 zou de focus dan meer kunnen liggen op interventies gericht op het mentale welzijn, de kwaliteit van leven en sociale vaardigheden/meedoen [30]. Om deze suggestie verder te onderbouwen moet er echter nog veel meer en diepgaander onderzoek worden gedaan.

Kritische reflectie op het onderzoek

Hoewel de resultaten meer inzicht geven in de wijze waarop kinderen over hun Positieve Gezondheid denken, zijn er enkele kanttekeningen bij het onderzoek te plaatsen. Zo zijn er ook vijf non-responders van wie niets bekend is. In het ideale geval zouden deze de resultaten kunnen versterken, maar in het slechtste ook minder duidelijk maken. Het is aannemelijk dat dit de uitkomsten niet sterk zal veranderen. Ten tweede zijn er meer meisjes dan jongens geïnterviewd, wat voor een bias kan zorgen. Aangezien de resultaten aansluiten op die van andere onafhankelijke onderzoeken bij dezelfde of vergelijkbare groepen lijkt dit niet waarschijnlijk. Het is echter niet uit te sluiten. Ten derde is het onderzoek uitgevoerd in een beperkt gebied in het zuiden van Nederland. Een uitgebreider onderzoek is nodig om te bepalen of deze resultaten representatief en generaliseerbaar zijn. De resultaten passen echter wel in het beeld dat andere veel uitgebreidere onderzoeken laten zien.

Conclusie

Kinderen in de leeftijd van acht tot en met twaalf jaar beschouwen PG als breder dan alleen de fysieke component en er- en herkennen in hun eigen bewoordingen alle dimensies van PG. Voor kinderen van alle leeftijden zijn de dimensies ‘Lekker in je vel zitten’, ‘Mijn gevoelens en gedachten’ en ‘Meedoen’ belangrijk. Het belang ervan neem toe met het stijgen van de leeftijd. Dat betekent voor docenten, jeugdgezondheidsprofessionals en ouders/verzorgers ten eerste dat ze het concept PG kunnen gebruiken bij het praten over gezond zijn en blijven, en daarmee interventies beter kunnen laten aansluiten op de belevingswereld en taal van kinderen. Ten tweede betekent het dat het met name bij de oudere basisschoolleerlingen zinvol is meer aandacht te besteden aan de psychosociale dimensies ‘Lekker in je vel’, ‘Gevoelens en gedachten’ en ‘Meedoen’, en de hierop gebaseerde interventies in te zetten.