Inleiding

In januari 2021 begon de coronavaccinatiecampagne in Nederland. Een hoge vaccinatiegraad onder de gehele bevolking draagt bij aan het ontwikkelen van groepsimmuniteit. Vanaf juli 2021 kwamen ook de jongeren vanaf 12 jaar in aanmerking voor het coronavaccin (geschatte vaccinatiegraad basisvaccinatie mei 2022 = 84,9 %; boostervaccinatie = 59,3 %; [1]), en vanaf half december 2021 kinderen van 5 tot 11 jaar met een medisch hoog risico (geen officiële percentages bekend). Vanaf januari 2022 konden als laatste groep alle overige kinderen van 5 tot 11 jaar een coronavaccinatie krijgen (geschatte vaccinatiegraad basisvaccinatie in mei 2022 is < 10 %; [1]).

De discussies in de (sociale) media over de betrouwbaarheid van de coronavaccins, vooral bij kinderen, en de lage opkomst in december 2021 voor de coronavaccinatie bij kinderen met een medisch hoog risico, leidde tot zorgen over de te verwachtte opkomst voor vaccinatie van alle overige kinderen van 5 tot 11 jaar. Een zorg die gezien de huidige vaccinatiecijfers bij kinderen terecht bleek. Bij kinderen onder de 12 jaar oud zijn het de ouders die beslissen of het kind een vaccinatie krijgt of niet. Om ouders goed geïnformeerd te laten beslissen over vaccinatie bij kinderen is het belangrijk om te weten welke factoren de ouders beïnvloeden in hun keuze om kinderen van 5 tot 11 jaar te laten vaccineren.

Publicaties over vaccinatiebereidheid onder ouders voor jonge kinderen zijn op dit moment beperkt. De data zijn vaak verzameld onder ouders met oudere kinderen en/of in een periode dat het vaccineren van volwassenen pas was gestart [2]. Deze onderzoeken toonden aan dat gemiddeld 60 % van de ouders de intentie had om zijn/haar kinderen te vaccineren [2]. Factoren die vaccinatie-intenties beïnvloedden waren de leeftijd van het kind, de vaccinatiegeschiedenis van het kind en van de ouder, het geslacht van de ouder, het onderwijsniveau van de ouder, geconsulteerde informatiebronnen, kennis, bewustzijn, de risicoperceptie, ingeschatte vaccinatievoordelen, cues to action, zorgen over bijwerkingen, ingeschatte effectiviteit en veiligheid van het vaccin, eigen testintenties en een negatieve attitude jegens vaccinatieverplichting [2]. Recentere Nederlandse onderzoeken naar vaccinatiebereidheid van ouders van jonge kinderen richten zich op diverse andere vaccinaties, zoals de HPV-, Mexicaanse griep- of Hepatitis B-vaccinatie [3,4,5]. Voor zover wij weten zijn er nog geen publicaties verschenen naar de vaccinatiebereidheid onder Nederlandse ouders wat betreft corona. Vlak voor de start van de vaccinatiecampagne voor kinderen van 5 tot 11 jaar (januari 2022) hebben we onderzocht wat de bereidheid van ouders is om hun kind(eren) van 5 tot 11 jaar tegen corona te laten vaccineren en welke factoren hier mogelijk op van invloed zijn.

Methode

Onderzoeksontwerp

We hebben een crosssectioneel onderzoeksontwerp gebruikt met een vragenlijst die zowel gesloten vragen als open vragen bevatte.

Deelnemers

In totaal hebben 214 ouders deelgenomen aan dit onderzoek (57,8 % vrouw, 41,2 % man, 1 % anders) met een gemiddelde leeftijd van 41,8 jaar (spreiding: 30–59 jaar; mediaan = 42). Bijna iedereen had net de booster gehad (99,1 %), de rest had een boosterafspraak gepland. De meerderheid had zelf geen corona-infectie doorgemaakt (38,3 % zeker niet, 33,5 % waarschijnlijk niet), 20,6 % had wel met een test bevestigde corona gehad. De rest (7,7 %) dacht corona te hebben gehad, maar bij hen was dit niet bevestigd met een test.

Een derde van de deelnemers (33,2 %) had een of meer kinderen van 12 tot 18 jaar. Van hen had de meerderheid (71,8 %) de kinderen volledig gevaccineerd tegen corona. Enkelen hadden sommigen van hun kinderen van 12 jaar en ouder laten vaccineren (n = 3) of geen enkel kind laten vaccineren (n = 14). Gemiddeld hadden de deelnemers 1,39 kinderen in de leeftijd 5 tot 11 jaar (spreiding: 1–3, mediaan = 1,0). De verschillende leeftijdscategorieën waren redelijk gelijk gerepresenteerd in de steekproef (17,5–23,2 %). Een minderheid gaf aan dat hun kind(eren) een corona-infectie had(den) doorgemaakt (24,8 %). Bijna alle ouders hadden hun kinderen volledig volgens het rijksvaccinatieprogramma gevaccineerd (98 %).

Procedure

Deelnemers werden geworven op de vaccinatielocaties in Rotterdam waar de boostervaccinatie werd gezet. Op basis van consultatie van het vaccinatieteam van de GGD Rotterdam-Rijnmond en de geboortejaaroproepen voor de boostervaccinatie vanuit de rijksoverheid kon worden geschat wanneer welke leeftijdscategorieën en doelgroepen op de verschillende boosterlocaties in de regio Rotterdam werden verwacht. Hierbij hebben we ons wat betreft het werven van ouders met kinderen in de leeftijd van 5 tot 11 jaar gericht op volwassenen in de leeftijdscategorie 25 tot 45 jaar. In totaal zijn er gedurende vier dagen data verzameld op twee boostervaccinatielocaties, verdeeld over twee weken.

Direct na het verkrijgen van de boostervaccinatie konden bezoekers in een wachtruimte plaatsnemen voor de geadviseerde 15 minuten observatietijd (LCI-richtlijnen). Potentiële deelnemers werden hier door een van de onderzoekers benaderd met de vraag of ze kinderen hadden in de leeftijd van 5 tot 11 jaar. Indien ‘ja’, werd gevraagd of ze mee wilden doen aan een kort vragenlijstonderzoek van 10 minuten naar de mening van ouders over het vaccineren van kinderen tegen corona. In een enkel geval wilde iemand die tot de doelgroep hoorde niet meedoen. Exacte aantallen konden gezien de real-life setting niet betrouwbaar worden geregistreerd. Wanneer de persoon instemde tot deelname werden de vragenlijst, een pen en een uitleg over het onderzoek overhandigd. De uitleg bevatte informatie over het doel van het onderzoek en was gelijktijdig een privacystatement en toestemmingsverklaring. Benadrukt werd dat deelname anoniem en vrijwillig was, dat deelnemers niet verplicht waren om vragen in te vullen en dat ze te allen tijde mogen stoppen, zonder een toelichting te hoeven geven. Deelnemers konden de rondlopende onderzoekers tijdens deelname vragen over het onderzoek stellen, of naderhand via het op het dankbriefje vermeldde e‑mailadres dat ze ontvingen bij het inleveren van de vragenlijst. Bij de uitgang van de boosterlocatie was een duidelijk zichtbare plek ingericht waar deelnemers de vragenlijst, toestemmingsverklaring en pen konden inleveren bij een van de onderzoekers. Van de 227 uitgedeelde vragenlijsten zijn er 214 ingeleverd (94,3 %).

Voor dit onderzoek is ethische toestemming verkregen via de Ethics Review Committee van het Department of Psychology, Education and Child Studies van de Erasmus School of Social and Behavioral Sciences (referentienummer: 20-042).

De vragenlijst

De vragenlijst bevatte 24 vragen verdeeld over drie categorieën: achtergrondvariabelen van de deelnemer (ouder), achtergrondvariabelen van zijn/haar kind(eren), determinanten van vaccinatiebereidheid en informatiebehoeften. De variabelen zijn geselecteerd op basis van de belangrijkste voorspellers uit eerdere onderzoeken naar vaccinatiebereidheid ten aanzien van kinderen en de mogelijke veranderbaarheid van de determinanten vanuit interventieperspectief [2, 6].

De achtergrondvariabelen van de deelnemende ouder richtten zich op gender, leeftijd, ontvangen coronavaccinaties, en wel/niet corona hebben gehad (ja, zeker wel, bevestigd met een GGD-test; ja, waarschijnlijk wel, maar niet bevestigd met een test; nee, waarschijnlijk niet; nee, zeker niet).

De achtergrondvariabelen van de kinderen bevatten vragen naar aantal kinderen in de leeftijd van 12 tot 18 jaar (0, 1, 2 of meer); of de kinderen van 12 tot 18 jaar tegen corona waren gevaccineerd (nee, geen een; ja, sommige; ja, allemaal), aantal kinderen in de leeftijd van 5–11 jaar (1, 2, 3 of meer en specificatie van de leeftijden voor elk kind in de leeftijd van 5 tot 11 jaar). Tot slot werd gevraagd in hoeverre de kinderen zijn gevaccineerd volgens het rijksvaccinatieprogramma (ja, al mijn kinderen hebben alle vaccinaties gehad; ja, al mijn kinderen hebben sommige vaccinaties gehad; sommige van mijn kinderen hebben alle vaccinaties gehad; sommige van mijn kinderen hebben sommige vaccinaties gehad; nee, geen enkel kind van mij heeft alle vaccinaties gehad; ik weet het niet) en of een van de kinderen in de leeftijd van 5 tot 11 jaar corona heeft gehad (ja versus nee).

Voor het meten van de determinanten van vaccinatiebereidheid en informatiebehoeften zijn gesloten vijfpuntslikertschaalvragen gebruikt voor het meten van de kans op corona voor het kind, de ernst van corona voor het kind, de schadelijkheid van het vaccin voor het kind, de attitude jegens het vaccineren van het kind, de attitude van de partner jegens het vaccineren van het kind, en de intentie tot het vaccineren van het kind. Voor het meten van de attitude van het kind jegens vaccinatie werd gebruikgemaakt van een vijfpuntslikertschaal, met als extra zesde antwoordcategorie de optie ‘weet ik niet’. Verder zijn deels vragen met meerkeuzeantwoordopties gebruikt (met wie wordt de beslissing genomen: alleen, partner, kind, anders; wat is voorkeursinformatiebron: GGD, RIVM, huisarts, Centrum Jeugd en Gezin, school, andere ouders, overige), en deels open vragen (wat zijn voor u redenen om uw kinderen van 5 tot 11 jaar wel te vaccineren tegen corona, wat zijn voor u redenen om uw kinderen van 5 tot 11 jaar niet te vaccineren tegen corona, welke informatie hebt u nodig om te kunnen beslissen over vaccineren van uw kinderen?). Elke variabele is met één item gemeten om te voorkomen dat de vragenlijst te lang werd en om het invullen laagdrempelig te houden. Formulering en selectie van specifieke items binnen een schaal zijn gebaseerd op goede ervaringen met dat specifieke item in eerdere onderzoeken (zie onder andere [7]) en de vragenlijstconstructie van Ajzen [8].

Analyses

Eerst zijn frequentieanalyses gedaan om de achtergrondvariabelen van de ouders en hun kinderen in kaart te brengen, naast de gemiddelde scores en aantallen (M en %) van de overige variabelen. Vervolgens is met correlatie- en lineaire regressieanalyses gekeken of de achtergrondvariabelen en de sociaalpsychologische determinanten voorspellend waren voor de intentie om kinderen van 5 tot 11 jaar te vaccineren. Variabelen die significant correleerden met intentie zijn meegenomen in de regressie. De resultaten uit de correlatie- en regressieanalyse van de sociaalpsychologische determinanten leken te wijzen op een mediatiemodel waarin het effect van kans, ernst en schadelijkheid op vaccinatie-intenties gemedieerd wordt door attitude. Deze modellen zijn getest via de PROCESS-procedure van Hayes [9].

Voor de drie open vragen hebben drie van de auteurs eerst alle antwoorden doorgenomen. Op basis van de antwoorden zijn hoofd- en subcategorieën geformuleerd voor elk van de drie open vragen, die binnen het onderzoeksteam zijn afgestemd. Vervolgens hebben twee auteurs onafhankelijk van elkaar de antwoordopties in de verschillende categorieën ingedeeld. Deze analyse is onderling uitgewisseld en vergeleken. Uit deze vergelijking bleek dat er een overeenstemming was van 77 % voor de categorisering van redenen om niet te vaccineren, 87 % voor redenen om wel te vaccineren en 93 % voor de informatiebehoefte. Indelingen en interpretaties die niet overeenstemden, werden besproken tot overeenstemming was bereikt.

De kwantitatieve data zijn geanalyseerd met SPSS (versie 26).

Resultaten

Determinanten van vaccinatiebereidheid en gewenste informatiebronnen

Van de ouders gaf 43 % aan hun kind/kinderen waarschijnlijk of zeker wel te vaccineren tegen corona, meldde 31 % misschien wel/misschien niet te vaccineren en gaf 26 % aan het kind waarschijnlijk niet/zeker niet te vaccineren. De gemiddelde scores voor de vijfpuntslikertschalen (intentie, kans, ernst, attitude, schadelijkheid) staan in tab. 1. Gemiddeld is er een ambivalente intentie en attitude ten aanzien van het vaccineren van kinderen tussen de 5 en 11 jaar. De kans dat een kind van 5 tot 11 jaar corona krijgt wordt relatief hoger ingeschat. De ernst van corona voor het kind en de waargenomen schadelijkheid van het vaccin voor het kind worden lager ingeschat.

Tabel 1 Correlaties (r) van de sociaalpsychologische determinanten met intentie van ouders om kinderen van 5 tot 11 jaar te vaccineren tegen corona

De overgrote meerderheid gaf aan de beslissing over het vaccineren van hun kind(eren) met de partner te nemen (90,1 %); velen gaven aan deze beslissing (ook) met het kind te nemen (46,3 %). Bijna geen enkele deelnemer zou deze beslissing alleen nemen (2,5 %) of met een ander dan de partner en/of het kind (0,5 %). Informatie over het coronavaccin voor kinderen werd het liefst ontvangen via de GGD (68,3 %) of het RIVM (63,0 %), gevolgd door de huisarts (49,5 %) en het Centrum Jeugd en Gezin (27,9 %). Slechts enkele deelnemers wilden deze informatie ontvangen via de school (10,1 %) of andere ouders (2,4 %). Bij overige informatiebronnen (aangevinkt door 9,6 %) gaven de deelnemers onder andere aan: specifieke medische specialisten, zoals de kinderarts, onafhankelijk onderzoek/wetenschappers, tv/radio/jeugdjournaal.

Voorspellers van vaccinatie-intentie: correlaties, regressies en mediatiemodel

Geen van de achtergrondvariabelen was significant gecorreleerd met vaccinatie-intentie (Spearman’s rho/Pearson’s r’s < 0,13; p’s > 0,06). De achtergrondvariabelen zijn daarom niet meegenomen in de regressieanalyse. De sociaalpsychologische determinanten kans, ernst, schadelijkheid en attitude correleerden alle sterk met vaccinatie-intentie, in het bijzonder attitude (r’s > 0,19; p’s < 0,01; zie tab. 1). Ook waren er significante correlaties van ernst, kans en schadelijkheid met attitude (p’s < 0,01). De attitude van de partner correleerde dusdanig sterk met de eigen attitude dat deze niet is meegenomen in de regressie. De verklaarde variantie van het regressiemodel met kans, ernst, schadelijkheid en attitude als voorspellers en intentie als uitkomstmaat is 62,3 %, wat voornamelijk wordt gedragen door attitude. Zie tab. 2.

Tabel 2 Regressies van significant correlerende sociaalpsychologische determinanten met vaccinatie-intentie

Het PROCESS-model van Hayes laat zien dat de effecten van kans, ernst en schadelijkheid op intentie gemedieerd worden door attitude en dat er in alle drie de gevallen sprake is van volledige mediatie (zie fig. 1, 2 en 3).

Figuur 1
figure 1

Simpel mediatiemodel (PROCESS-model van Hayes) van het effect van kans op intentie volledig gemedieerd door attitude (coëfficiënt (sd))

Figuur 2
figure 2

Simpel mediatiemodel (PROCESS-model van Hayes) van het effect van ernst op intentie volledig gemedieerd door attitude (coëfficiënt (SE))

Figuur 3
figure 3

Simpel mediatiemodel (PROCESS-model van Hayes) van het effect van schadelijkheid op intentie volledig gemedieerd door attitude (coëfficiënt (SE))

Redenen om het kind wel te laten vaccineren

Voor de meeste deelnemers viel de reden om hun kind wel te vaccineren binnen de categorie bescherming/gezondheid van het kind.

‘Liever gevaccineerd net als de ouders, hoor toch dat kinderen ziek kunnen worden.’

Daarnaast vielen de antwoorden in de categorie bescherming/gezondheid van anderen, bescherming van ouders of opa en oma, een bijdrage leveren aan de maatschappij/het stoppen van de pandemie, weer op vakantie kunnen of deelnemen aan andere activiteiten waar een QR-code voor nodig is.

‘In de directe familie zitten personen met een zeer kwetsbare gezondheid. Inenten van mijn zoon betekent ook bescherming voor hen.’

‘For the greater good. Om corona te stoppen (voor zover mogelijk).’

Overige redenen die werden genoemd voor het wel vaccineren van het kind waren onder andere dat de oudere kinderen ook allemaal gevaccineerd zijn tegen corona, dat het kind ook alle andere vaccinaties van het RVP heeft ontvangen, de hoop dat het kind dan gewoon naar school kan blijven gaan en niet meer in quarantaine hoeft, vertrouwen dat de wetenschap weet wat goed is, en dat dit ‘er gewoon bijhoort’.

‘Net als iedere andere vaccinatie hoort het er nu eenmaal bij.’

In sommige gevallen was de opgegeven reden onduidelijk en enkele deelnemers vermeldden expliciet dat ze geen reden hadden om het kind wel te vaccineren.

‘Eigenlijk niet, kind was amper ziek.’

Redenen om kind niet te laten vaccineren

De belangrijkste reden om het kind niet te laten vaccineren, die door bijna een derde van de deelnemers werd genoemd, was dat ze geen meerwaarde zien voor het kind zelf en zich zorgen maken over de bijwerkingen van het vaccin, vooral op de lange termijn. Veel ouders uit de steekproef gaven aan dat kinderen maar beperkt ziek worden van corona. Ook zijn er ouders die twijfelen of vaccineren voldoende bijdraagt aan het indammen van de pandemie.

‘De meeste jonge kinderen hebben weinig tot geen last, waarom dan vaccineren?’

‘(…) en nu ook duidelijk dat vaccineren niet de gewenste bescherming biedt tegen besmettelijkheid. Dus zie geen reden.’

Daarnaast maken deelnemers zich zorgen over de werking van het vaccin omdat het nog zo nieuw is.

‘Zeker omdat het nog vrij nieuw vaccin is waar op lange termijn nog niet heel veel van bekend is!’

‘Ondanks dat ik dat eigenlijk niet geloof, toch angst voor onvruchtbaarheid.’

Sommigen vinden hun kind te jong of zijn niet bereid hun kind ‘op te offeren’ en vinden dat eerst alle volwassenen gevaccineerd moeten worden. Ook geven enkele deelnemers specifiek aan dat ze meer vertrouwen hebben in het opbouwen van een natuurlijke weerstand of dat vaccineren niet nodig is omdat het kind al corona heeft gehad.

‘Ik vind dat kinderen mogen vertrouwen op hun eigen immuunsysteem. Laat ze het maar krijgen om antistoffen in het lichaam te krijgen. Dan is het aan de ouderen om zich te beschermen tegen overdracht door kinderen.’

‘Kinderen vind ik geen instrument. Het staat me tegen dat kinderen een vaccinatie “moeten” omdat anderen dat niet willen en zo de zorg belasten.’

Daarnaast waren er nog uiteenlopende andere redenen, zoals prikangst bij het kind, dat het kind het zelf niet wil of dat ouders liever wachten tot het kind de beslissing zelf kan nemen, dat het ‘niet goed voelt’, dat de andere ouder het niet wil, dat er te weinig informatie/onderzoek is of dat ouders het gewoon liever nog even afwachten. Enkelen gaven aan geen reden te hebben om hun kind niet te vaccineren.

Informatiebehoefte

De meeste deelnemers hadden vooral behoefte aan informatie over de mogelijke bijwerkingen en risico’s van het vaccin voor het kind. Anderen gaven aan meer informatie te willen over wat het nut is of de noodzaak om kinderen ook te vaccineren.

‘Langetermijneffecten? Wat draagt het echt bij aan bescherming van ouderen?’

‘Info over bijwerkingen, mate van besmettingsgevaar voor en na vaccinatie.’

‘Meer info over de gevolgen, is het echt noodzakelijk.’

‘Over eventuele negatieve invloeden langere termijn. Waarom het vaccineren van jonge kinderen zo belangrijk is en de bijdrage ervan.’

Een groot deel van de informatiebehoefte viel in de categorie ‘overige’. Dit betroffen deels antwoorden die niet helemaal duidelijk waren, zoals ‘wat het kan doen voor zulke jonge kinderen’, ‘onderzoeksresultaten’, en bijvoorbeeld deelnemers die aangaven meer informatie te willen ‘over de gevolgen op de lange termijn’. Hierbij was niet duidelijk of het ging om bijwerkingen van het vaccin op de lange termijn, de gevolgen van/de effecten op de pandemie op de lange termijn of het effect van corona op kinderen. Enkele ouders hadden vragen die specifiek over het vaccin gingen (het type vaccin, de dosering, de frequentie van prikken), of kinderen die corona hebben gehad nog steeds geprikt moeten worden, en vragen over de aanwezigheid van begeleiding voor kinderen met prikangst of met een verstandelijke beperking. De nadruk lag vaak op meer en duidelijkere informatie, duidelijk beleid, meer onderzoek, en informatie van betrouwbare onafhankelijke bronnen en specialisten (bijvoorbeeld kinderartsen).

‘Duidelijke informatie vanuit de wetenschappen & RIVM (overheidsinstituten en zorg).’

‘Wetenschappelijke heldere info.’

‘Een duidelijke strategie vanuit de overheid. Het is nu veel te warrig en onduidelijk voor heel veel mensen.’

Een deel van de ouders lijkt op zoek naar garanties, zoals blijkt uit de volgende opmerking:

‘Dat er 100 % zeker bewezen kan worden dat er geen bijwerkingen zijn.’

Tot slot gaf een deel van de ouders aan geen aanvullende informatie nodig te hebben.

Zie de bijlage in de digitaal aanvullende content voor meer details.

Beschouwing en conclusie

Om de coronapandemie goed te kunnen bestrijden is een hoge vaccinatiegraad onder de bevolking belangrijk. We hebben onderzocht wat de bereidheid van ouders is om hun kinderen van 5 tot 11 jaar te laten vaccineren, en de factoren die hieraan bijdragen. De resultaten laten zien dat de vaccinatiebereidheid laag was en door de sociaalpsychologische determinanten kans, ernst, schadelijkheid en attitude werd beïnvloed. Veel ouders gaven aan de beslissing ook met hun kind te nemen. De kwalitatieve analyses gaven een meer verdiepend beeld van de kwantitatieve data. Hieruit bleek dat ouders bescherming van het kind en van familie of anderen als belangrijke reden zagen om een kind wel te vaccineren; twijfel over bijwerkingen van het vaccin en wat de meerwaarde is om kinderen te vaccineren waren veel genoemde redenen om een kind niet te vaccineren. De informatiebehoefte sloot aan op deze twijfels en informatie werd het liefst verkregen via GGD, RIVM of huisarts.

De vaccinatiebereidheid van de ouders in deze steekproef is met 43 % aan de lage kant in vergelijking met andere onderzoeken, waar de bereidheid gemiddeld op 60 % ligt [2]. Dat de vaccinatiebereidheid in onze steekproef lager ligt, kan deels worden verklaard door het moment waarop de data zijn verzameld: in ons geval was dat op een veel later moment in de pandemie (januari 2022) dan bij de overige publicaties (2020–2021). Daarnaast zijn de overige onderzoeken in andere landen uitgevoerd. Beide factoren kunnen de visie van ouders op corona en vaccineren bij kinderen hebben beïnvloed.

Attitude was de sterkste voorspeller van vaccinatie-intentie en medieerde de effecten van kans, ernst en schadelijkheid. Ons mediatiemodel wordt ondersteund door de visie van verschillende wetenschappers over de manier waarop attitudes worden gevormd op basis van (cognitieve en affectieve) informatie [10]. Dat attitude uiteindelijk de sterkste voorspeller is van intentie komt overeen met eerder onderzoek naar determinanten van vaccinatiebereidheid [3]. In ons onderzoek hadden de meeste deelnemers een ambivalente attitude ten aanzien van het vaccineren van kinderen. De kwalitatieve data laten zien dat ouders vooral lijken te worstelen met wat nu het beste is voor de gezondheid van het kind: het risico van corona wordt afgewogen tegen het risico van vaccinatiebijwerkingen. Over het algemeen zijn attitudes makkelijker te veranderen wanneer deze ambivalent en dus niet heel sterk zijn [11]. Attitude kan positief worden beïnvloed door de inzet van bijvoorbeeld goede argumentatie of rolmodellen [12]. Bij het gebruik van argumentatie is het belangrijk om met sterke argumenten te komen die nieuw zijn voor de ontvanger [6]. Bij de inzet van rolmodellen is het belangrijk om gebruik te maken van zogenaamde coping-modellen (dat wil zeggen een rolmodel dat zelf ook eerst moeite had met of twijfelde over het aanbevolen gedrag en dus geen perfect rolmodel is), en modellen waarin men zich herkent, bijvoorbeeld op basis van leeftijd, geslacht of afkomst [12].

Onze resultaten laten zien dat de beslissing om te vaccineren bijna altijd samen met de partner zou worden genomen, maar vaak ook in overleg met het kind. De analyses laten echter ook zien dat de waargenomen attitude van het kind jegens vaccinatie niet significant correleert met de vaccinatie-intentie van de ouders. Dit verschil laat zich lastig verklaren. De prominente rol van jonge kinderen bij medische beslissingen is bij bijvoorbeeld de behandeling van kanker al eerder beschreven [13], maar dit zijn we met betrekking tot vaccinaties niet in de wetenschappelijke literatuur tegengekomen. Aanvullend onderzoek over de rol van het jonge kind in medische beslissingen is nodig. Wanneer het betrekken van jonge kinderen bij medische beslissingen, zoals vaccinatie, een blijvende ontwikkeling is, zullen communicatie- en interventie-initiatieven hierop moeten inspelen. Hierbij kan worden gebruikgemaakt van de ervaringen met de campagnes die zijn ingezet om HPV-vaccinatie bij jongeren te bevorderen (zie bijvoorbeeld [14]). Dan is wel aanvullend onderzoek onder kinderen en ouders nodig om te achterhalen wat de determinanten van vaccinatiebereidheid bij beide doelgroepen zijn, omdat ze kunnen verschillen, en welke interventiemethodieken bij deze leeftijdsgroep en hun ouders het beste werken [15, 16].

In onze steekproef gaven ouders als redenen om het kind wel te vaccineren vooral aan dat ze dat ter bescherming van het kind of anderen zouden doen. Vergelijkbare resultaten werden gevonden in een recente review, waar gevoelens van verantwoordelijkheid ten aanzien van de gezondheid van het kind en de gemeenschappelijke gezondheid, vaccinatiebereidheid leken te bevorderen [17]. Vooral de gevoelens om bij te dragen aan de gemeenschappelijke gezondheid, of, zoals een van de ouders in ons onderzoek schreef ‘for the greater good’, lijken te duiden op een invloed van altruïsme bij vaccinatiebereidheid (zie ook [18]). Wat opvalt is dat in ons onderzoek de gezondheid van anderen nog net wat vaker wordt genoemd dan de gezondheid van de directe familie. Dit lijkt tegenstrijdig met de wetenschappelijke literatuur, waarin juist wordt aangetoond dat familiebanden meestal een sterkere motivator zijn voor altruïsme dan wanneer er geen directe relatie is met de ander [19]. Aanvullend onderzoek zou dit verschil verder kunnen uitdiepen (zie bijvoorbeeld [20, 21]). De rol van altruïsme bij vaccinatiebereidheid ten aanzien van corona laat zien dat interventies die zich op altruïsme richten mogelijk een effectieve strategie zijn om vaccineren te bevorderen.

Redenen om het kind niet te vaccineren waren vooral zorgen over bijwerkingen en twijfel over de meerwaarde van het vaccineren van kinderen. De twijfel over de meerwaarde van vaccinatie van kinderen was een bevinding die specifiek via de kwalitatieve data naar voren kwam. Dit toont aan dat het voor het verkrijgen van een volledig beeld belangrijk is om verschillende onderzoeksmethoden te gebruiken. Ouders gaven aan dat kinderen nauwelijks ziek worden van corona en twijfelen over de mate waarin het vaccineren van kinderen bijdraagt aan het bestrijden van de pandemie. De twijfel aan de meerwaarde van coronavaccinatie bij kinderen verklaart waarschijnlijk waarom deze ouders wel het rijksvaccinatieprogramma (RVP) volgen, met vermoedelijk een duidelijkere meerwaarde voor het kind, maar daarmee niet vanzelfsprekend ook openstaan voor de coronavaccinatie. Een heldere uiteenzetting over de kosten en baten van het vaccineren van kinderen bij het bestrijden van corona, met een focus op mogelijke bijwerkingen en uitkomsteffectiviteit, kan wellicht een positieve invloed hebben op de vaccinatiebereidheid van ouders.

Ons onderzoek kent beperkingen die de resultaten mogelijk beïnvloeden. Het is een specifieke steekproef van ouders die allemaal de coronaboostervaccinatie hebben gehad, die bereid waren om deel te nemen aan het onderzoek, en die aan het onderzoek deelnamen direct nadat ze de boostervaccinatie hadden ontvangen. Dit kan tot een positiever beeld hebben geleid over coronavaccinatie voor kinderen. De vaccinatiebereidheid in onze steekproef was laag. Het is dus zeer aannemelijk dat deze bereidheid onder ouders die zich niet of maar gedeeltelijk hebben laten vaccineren nog veel lager is. Dit wordt ook bevestigd door de uiteindelijk zeer lage opkomst bij de coronavaccinatiecampagne voor kinderen (geschatte vaccinatiegraad basisvaccinatie in mei 2022 is < 10 % [1]). Daarnaast zijn de determinanten, hoewel afkomstig uit gevalideerde schalen, met slechts één item gemeten. Dit kan de betrouwbaarheid van de uitkomsten hebben beïnvloed. Tot slot kunnen de resultaten ook beïnvloed zijn doordat niet alle mensen die tot de doelgroep behoorden bereid waren om mee te doen, zelfs al was dit maar een enkele keer het geval.

Op basis van ons onderzoek kunnen we concluderen dat veel ouders ambivalent zijn ten aanzien van een coronavaccinatie voor jonge kinderen. Deze ambivalente houding kan mogelijk ook de bereidheid wat betreft toekomstige vaccinaties beïnvloeden [22]. Het is belangrijk om dit te monitoren. Het is positief dat de GGD’en, het RIVM en de huisarts nog steeds als belangrijke informatiebron worden gezien. Informatie en eventueel interventies moeten vooral worden gericht op het bevorderen van een positieve attitude jegens vaccineren van kinderen, het aantonen van de meerwaarde van vaccineren van kinderen, en een duidelijk verhaal over eventuele bijwerkingen, ook op de lange termijn. Het is aan te bevelen om bij de ontwikkeling van interventies en informatiemateriaal rekening te houden met de (zeer waarschijnlijk) aanwezige verschillen tussen ouders die zichzelf wel laten vaccineren en ouders die zich niet laten vaccineren. Daarnaast moet er worden nagedacht over de mogelijkheden, inhoud en opzet van vaccinatie-informatie en/of interventies gericht op kinderen. We raden het gebruik van het Intervention mapping-protocol aan bij het ontwikkelen van interventies [6].