Inleiding

De prevalentie van overmatig alcoholgebruik onder ouderen is de laatste twee decennia stabiel gebleven en vergelijkbaar met dat van jongere volwassenen. In 2019 was in Nederland de prevalentie van overmatig alcoholgebruik onder ouderen 8%; onder 18 jaar en ouder was dat 9% [1]. Toch is het aandeel ouderen dat in de verslavingszorg in behandeling is voor overmatig alcoholgebruik gestegen van 20% in 2006 naar 28% in 2015 [2, 3]. Naar verwachting zal dit aandeel door vergrijzing toenemen [4]. Bovendien tonen schattingen aan dat over 30 jaar een groot gedeelte van de dan 60-plussers overmatig alcohol consumeert, met alle schadelijke gevolgen van dien [5].

Oudere volwassenen zijn, vergeleken met jongere volwassenen, vatbaarder voor de schadelijke effecten van alcohol. Ze zijn lichamelijk kwetsbaarder, de tolerantie voor alcohol is lager en de effecten van voorgeschreven medicatie in combinatie met alcohol kunnen de effectiviteit van de medicatie verminderen of bijwerkingen verergeren [5, 6].

Ouderen worden in dit onderzoek gedefinieerd als mensen van 55 jaar en ouder. Deze leeftijdsaanduiding wordt ook gehanteerd in de verslavingszorg, zoals aangegeven in het addendum voor cognitieve gedragstherapie (CGT) voor de behandeling van ouderen [3]. Overmatig alcoholgebruik wordt gedefinieerd als de gemiddelde consumptie van 21 eenheden alcohol per week voor mannen en 14 voor vrouwen [7].

Om volwassenen met overmatig alcoholgebruik te kunnen behandelen, worden wereldwijd individuele en groepsgerichte interventies met verschillende methoden ingezet [8,9,10]. Behandelaars in de verslavingszorg in Nederland zijn al jaren van mening dat de behandeling van verslavingsproblemen bij ouderen om een specifieke benadering vraagt [11]. In Nederland is daartoe in de eerste plaats voor de behandeling van ouderen een apart addendum toegevoegd aan de protocollen voor CGT [3]. Sinds 2007 hebben bovendien meerdere verslavingsklinieken in Nederland nieuwe groepsbehandelprogramma’s voor ouderen met overmatig alcoholgebruik geïmplementeerd. De overkoepelende naam voor deze programma’s is Fris Verder [12, 13]. Deze programma’s kennen een goede en aanhoudende opkomst van deelnemers. Eerder onderzoek naar de effectiviteit van een van deze programma’s (programma 1 uit tab. 1) liet een significante afname zien van de lichamelijke klachten, depressie en trek (craving) van oudere deelnemers [12]. Over het alcoholgebruik van de oudere deelnemers werd niets gerapporteerd. Het doel van dit programma was om overmatig of problematisch alcoholgebruik te doorbreken; abstinentie was geen eis. Uit een kwalitatief onderzoek naar een ander, vergelijkbaar programma (programma 2 uit tab. 1) bleek dat deelnemers het contact met mededeelnemers en de dynamiek van de groepsbehandeling belangrijk en behulpzaam vonden [13]. Deelnemers aan dit onderzoek zagen de ambiguïteit voor het uiteindelijke doel van de behandeling (geen geheelonthouding, maar acceptabel gebruik als doel) als een barrière. De invloed van de groepsbehandeling op het alcoholgebruik van participanten was wisselend [13]. Hoewel de meeste participanten aangaven dat ze bij aanvang van het programma gestopt waren met het drinken van alcohol en tijdens het volgen van het programma niet dronken, was bijna een derde van de participanten tijdens het volgen van het programma weer alcohol gaan drinken [13].

Hoewel het huidige bewijs voor de effectiviteit van deze Fris Verder-programma’s schaars is, lijken ze positieve effecten te genereren voor ouderen met overmatig alcoholgebruik. We weten echter niet hoe de diverse verslavingsklinieken deze behandelprogramma’s hebben doorontwikkeld en momenteel uitvoeren. Het is niet ondenkbaar dat er door de zelfstandige doorontwikkeling inhoudelijke verschillen tussen programma’s zijn ontstaan. Deze verschillen kunnen een belemmering vormen voor het uitvoeren van een landelijk onderzoek naar de kwaliteit en effectiviteit van deze programma’s, waarin het meten van het alcoholgebruik van deelnemers centraal zou moeten staan. Dit landelijke onderzoek is nodig, omdat alleen op deze manier bepaald kan worden of deze programma’s de ouderen daadwerkelijk helpen hun alcoholgebruik te minderen of te stoppen. Om dit onderzoek te kunnen doen, is echter eerst een inventarisatie van de bestaande programma’s nodig.

Het doel van het huidige onderzoek is een verkenning uitvoeren naar de kenmerken van bestaande behandelprogramma’s voor ouderen die zijn ontwikkeld onder de overkoepelende naam Fris Verder. Hierbij hebben we meerdere programma’s in kaart gebracht (via documentanalyse en interviews met professionals) en met elkaar vergeleken om overeenkomsten en verschillen te duiden. Daarnaast zijn professionals van verslavingsklinieken gevraagd naar hun bereidheid tot standaardisatie van hun programma’s. Ter afsluiting van de verkenning vergelijken we de evidence-based werkzame elementen van groepsbehandelingen uit de literatuur met deze programma’s.

Methode

De behandelprogramma’s die zijn ontwikkeld onder de overkoepelende naam Fris Verder werden geïncludeerd op basis van kennis van deskundigen [12]. Algemene inclusiecriteria van deze programma’s waren hierbij: (1) ze zijn ontwikkeld onder de overkoepelende naam Fris Verder, (2) het gaat om groepsbehandeling, (3) ze zijn gericht op ouderen, (4) ze richten zich op overmatig alcoholgebruik en de daarmee gepaard gaande schade, en (5) ze zijn gebaseerd op groepsgeoriënteerde CGT-interventies [3, 8]. In totaal voldeden vier programma’s aan de inclusiecriteria. Een van de vier had ten tijde van dit onderzoek een experimenteel karakter (programma 4). Het onderzoek is uitgevoerd in het voorjaar en de zomer van 2020.

Uitvoerders en initiators van de geïncludeerde programma’s (respondenten) werden uitgenodigd om deel te nemen en om hun gedocumenteerde protocollen op te sturen. Deze documenten werden iteratief, oftewel herhaaldelijk, vergeleken en geanalyseerd op basis van de inzichten uit de literatuur over deze programma’s, zoals beschreven in de inleiding [12, 13], en met inzichten uit literatuuroverzichten over ouderen en problematisch alcoholgebruik [14, 15]. Alle inzichten werden samengevoegd en gebruikt om een topiclijst te ontwikkelen (zie digitaal aanvullende content Bijlage – topiclijst). Deze werd gebruikt in de semigestructureerde telefonische interviews met de respondenten (RR).

Zes respondenten van vier programma’s namen deel aan de interviews. Voor programma 2 en 4 zijn twee respondenten per programma geïnterviewd, voor de overige programma’s één. De interviews duurden gemiddeld 70 minuten (spreiding 52–105 minuten). De respondenten betroffen 1) een verpleegkundige in opleiding tot verpleegkundig specialist, 2) een psychiater, 3) drie ambulant psychiatrisch verpleegkundigen en 4) een verpleegkundig specialist geestelijke gezondheidszorg. Alle respondenten hadden ervaring met het implementeren en uitvoeren van groepsgerichte behandelprogramma’s voor ouderen. Allen ondertekenden een toestemmingsformulier. De interviews werden opgenomen en getranscribeerd (RR), en voor controle aan de respondenten voorgelegd. De resultaten in de transcripten werden geanonimiseerd.

Het onderzoeksprotocol werd goedgekeurd door de Ethical Research Board (ERB) van Tilburg University (RP242).

Na controle door de respondenten werden de transcripten geanalyseerd met behulp van categorische inhoudsanalyse [16]. Initiële coderingen werden toegepast, en door voortdurende vergelijkingen van de codes en categorieën in de programma’s werden overeenkomsten en verschillen geïdentificeerd (RR). Deze werden nagekeken en aangevuld door een tweede onderzoeker (RB). De verschillen tussen de onderzoekers werden besproken, en waar nodig werden wijzigingen aangebracht (RR, RB, DvdM). Na deze analysefase werden de categorieën vergeleken met de inzichten uit literatuuronderzoeken naar evidence-based elementen van groepsinterventies gericht op het verminderen van problematisch alcoholgebruik bij ouderen [14, 15].

Resultaten

Documentanalyse: beschrijving van de programma’s

Gemeenschappelijke elementen

Uit tab. 1 blijkt dat alle programma’s aanvaardbaar gebruik als doel stellen. Abstinentie valt hieronder en vormt een referentie, waarbij deelnemers en therapeuten/trainers zich richten op het doorbreken van bestaande patronen, zodat overmatig of problematisch gebruik niet meer plaatsvindt. Verder blijkt dat alle programma’s binnen de gespecialiseerde ggz uitgevoerd worden. De groepen bestonden uit minimaal acht en maximaal twaalf deelnemers. Verwijzingen vinden voornamelijk plaats door een huisarts en/of POH-ggz. Alle programma’s kennen vanwege de versterking van het groepsproces een gezamenlijke lunch. In alle programma’s is de regiebehandelaar eindverantwoordelijk. Als uitvoerder fungeren verpleegkundigen (SPH, SPV) en er worden social workers (maatschappelijk werker, ggz-agoog) of bewegingsagogen genoemd. Qua inhoud volgen drie van de vier programma’s de opbouw van CGT-trainingen, met onderwerpen als zelfcontrole, omgaan met trek, omgaan met sociale druk, doelen stellen, opstellen van een werkplan en een terugvalpreventieplan. Deze onderwerpen worden besproken in de groep en verder gemonitord zoals reguliere CGT-trainingen dit voorschrijven. Alle programma’s besteden aandacht aan psycho-educatie en voor deze leeftijdsgroep specifieke levensfaseproblematiek (zoals omgaan met verliesverwerking, pensioen), zingeving, schaamte, schuld en gezond leven (bewegen, gezonde voeding, goed slapen).

Verschillen

Een belangrijk verschil tussen de programma’s is de voorwaarde voor deelname. Bij programma 1, 3 en 4 is abstinentie (gemeten met een blaastest) een criterium voor deelname aan de bijeenkomsten. Bij programma 4 is abstinentie ook een criterium gedurende de gehele doorlooptijd van het programma. De consequentie van een te hoog promillage is geen deelname. Bij programma 2 is sprake van een inschatting van eventueel alcoholgebruik door de uitvoerder in plaats van een blaastest.

Een tweede verschil is de duur van programma’s. Het eerste programma duurt 6–7 weken, terwijl het derde 20 weken duurt.

Een derde verschil is de groepsstructuur: open groepen (inclusief instroom) versus gesloten groepen. Bij één programma is de structuur van de groep open, bij de andere drie gesloten. Bij het programma met een open structuur staat er geen sanctie op afwezigheid, bij de overige drie is sprake van exclusie na twee keer afwezigheid.

Een vierde verschil zijn de theoretische uitgangspunten; een van de vier voegt aanvullend op CGT ook de acceptatie en toewijdingstherapie (ACT) toe. Daarnaast kent dit programma ook een uitgebreide vorm van nazorg (zeven bijeenkomsten in een periode van 5 maanden). Nazorg is slechts in één ander programma aanwezig in de vorm van één terugkombijeenkomst na 6 weken.

Ten slotte zijn er verschillen in de inzet van ervaringsdeskundigen (twee van de vier programma’s) en in hun omgang met diverse leefstijlgerelateerde onderwerpen. Bij twee programma’s is roken verboden, bij één programma wordt een aparte rookpauze ingelast en bij een vierde programma is roken wel toegestaan, maar wordt het niet gefaciliteerd met een aparte rookpauze. Ook de mate van aandacht voor beweging loopt uiteen, in twee programma’s is hier actief aandacht voor, in de andere twee is het enkel een gespreksonderwerp.

Tabel 1 Overzicht van programmakenmerken

Interviews: ervaringen en meningen

Positionering van het programma

Alle geïnterviewden geven desgevraagd aan dat hun programma tot de gespecialiseerde ggz behoort. De geïnterviewden verschillen van meningen over deze positionering in de zorgketen. Een deel vindt dat hun programma (programma 1 en 2) breed aangeboden zou moeten kunnen worden (in de eerstelijnszorg, generalistische basis-ggz én gespecialiseerde ggz). Het breed en toegankelijk aanbieden is volgens de geïnterviewde van programma 1 noodzakelijk, gezien de grote problematiek van alcoholgebruik onder ouderen. Deze geïnterviewde heeft ook nagedacht over de ontwikkeling van een ingekort Fris Verder-programma, speciaal ontwikkeld voor de eerstelijnszorg. Aanvullend hieraan geeft een andere geïnterviewde aan dat het programma (programma 3) toegespitst is op gedragsverandering, en het zou om die reden ook aanvullend in de generalistische ggz aangeboden kunnen worden. Weer andere geïnterviewden geven aan dat hun programma alleen in de gespecialiseerde ggz gegeven mag worden. Zij beschrijven de eerstelijnszorg als te licht voor gespecialiseerde en acute verslavingszorg.

Doelstellingen

De geïnterviewden van alle programma’s accepteren naast alcohol ook het gebruik van andere middelen en medicijnen (vooral benzodiazepines), omdat deze middelen (deels) dezelfde eigenschappen hebben als alcohol. Maar volgens de geïnterviewden moet de focus liggen op alcoholgebruik, omdat dit onder ouderen het meeste voorkomt. De grens ligt volgens de geïnterviewden bij harddruggebruik. Dit wordt niet geaccepteerd in Fris Verder-programma’s, omdat de programma’s volgens de geïnterviewden hiervoor te vrijblijvend zijn, en dit niet aansluit bij de behoeften van deze harddruggebruikers. Wat betreft het uiteindelijke doel van Fris Verder-programma’s zorgt abstinentie als referentie volgens een deel van de geïnterviewden voor duidelijkheid en rust in de groep. Abstinentie als exclusief doel wordt als niet haalbaar en daarom als niet realistisch gezien. Bij programma 1, 3 en 4 is abstinentie (gemeten met een blaastest) een criterium voor deelname aan bijeenkomsten. Bij programma 4 is abstinentie ook een criterium gedurende de gehele looptijd van het programma.

De meerwaarde van de intake

De geïnterviewden zien unaniem een grote meerwaarde in de intake. De meerwaarde zit in het leren kennen van de potentiële deelnemer en vice versa. Ook verlaagt de intake de drempel voor de potentiële deelnemers om daadwerkelijk deel te gaan nemen aan het programma. Daarnaast biedt de intake de mogelijkheid om de deelnemers vooraf informatie te verstrekken en kan op dat moment het cognitief vermogen van deelnemers en de ernst van de alcoholproblematiek worden beoordeeld. De aanwezigheid van naasten tijdens de intake wordt unaniem als zeer wenselijk beschouwd, aangezien deze de drempel tot participatie lager maakt, én er een accuratere inschatting van de kenmerken en problematiek van de deelnemers kan worden gemaakt.

Programma in groepsverband

Groepsprogramma’s kunnen een positieve invloed hebben op de deelnemers. Een goede groepsdynamiek zorgt voor synergie, waarin mensen elkaar durven aan te spreken en herkenning vinden in elkaars problematiek. Unaniem spreken geïnterviewden over de aanwezigheid van schaamte bij de deelnemers voor de problematiek; behandeling in groepsvorm helpt bij het verminderen van deze schaamte. De eerste bijeenkomst is hierdoor erg spannend voor de deelnemers en ze moeten extra gemotiveerd worden om te komen. Volgens een aantal geïnterviewden helpen een goede intake en kennismakingsgesprek hierbij. Daarnaast zorgt de synergie tussen de deelnemers voor een betere motivatie tot gedragsverandering, waardoor de behandeling effectiever wordt. Volgens geïnterviewden draagt groepsbehandeling verder bij aan het verminderen van het sociaal isolement van ouderen. Daarnaast biedt ze de mogelijkheid om ervaringsdeskundigen efficiënt in te zetten.

Programmaduur

De duur van de Fris Verder-programma’s is volgens de geïnterviewden vanuit pragmatische overwegingen bepaald. Daarnaast geeft een aantal geïnterviewden aan dat de programmaduur voldoende moet zijn om de inzet van externe (ervarings)deskundigen mogelijk te maken, om aan te kunnen passen aan het (leer)tempo van de doelgroep en om in een ‘groepsritme’ te kunnen komen waarin gedragsverandering mogelijk is. Volgens één geïnterviewde moet de totale duur van de programma’s wel afgebakend zijn en een duidelijk begin en einde kennen om effectief te zijn. De ondergrens voor het aantal bijeenkomsten ligt op eenmaal per week. Dit biedt de deelnemers continuïteit en structuur, en voorkomt dat ze door terugval uit het programma stappen. Daarnaast geven geïnterviewden aan te waken voor een te intensieve planning van bijeenkomsten (minimaal 2 dagen tussen de bijeenkomsten) en plannen ze bewust bijeenkomsten in op maandagen en donderdagen. Op deze manier houden deelnemers in het weekend rekening met hun drinkgedrag. Volgens de geïnterviewden is een deelnemer klaar met het programma als deze aan alle bijeenkomsten heeft deelgenomen. Een aantal geïnterviewden benadrukt het belang van nazorg na afronding. Desondanks is er maar één programma dat uitgebreide nazorg biedt aan deelnemers, in zeven bijeenkomsten.

Groepsgrootte

Volgens de geïnterviewden zijn groepen van acht tot tien deelnemers ideaal voor het Fris Verder-programma. Met dit aantal is het mogelijk om alle afzonderlijke deelnemers voldoende individuele aandacht te geven. Als het er meer worden, is het groepsproces moeilijk te hanteren. Een te kleine groep geeft geen goede dynamiek.

Gesloten of open groep

Het merendeel van de geïnterviewden pleit voor een gesloten programma, zonder tussentijdse inloop. Zo kan een vast clubje mensen worden behouden waarin de groepsdynamiek kan groeien en deelnemers zich veilig voelen. Daarnaast geven de geïnterviewden aan dat het zo mogelijk is om de besproken elementen te monitoren. Het nadeel van deze gesloten programma’s is dat potentiële deelnemers soms lang moeten wachten voordat ze kunnen instromen. Een geïnterviewde met een open programma (programma 3) geeft aan dat het tussentijds instappen van deelnemers in de groep wennen is voor de andere deelnemers en invloed heeft op de groepsdynamiek (dit kost tijd), maar dat het niet als vervelend wordt ervaren. Volgens deze geïnterviewde is een nadeel van het open programma dat deelnemers soms lang blijven hangen in de groep. Bovendien kan de evaluatie, die deze geïnterviewde wenselijk acht maar op het moment van het interview niet uitvoert, door tussentijdse instroom ingewikkeld worden en soms tekortschieten.

Kenmerken van de deelnemers

Wanneer de geïnterviewden gevraagd werd een kenmerkende beschrijving te geven van een Fris Verder-deelnemer (naast de hogere leeftijd en het problematische alcoholgebruik), werden het langdurige karakter van alcoholgebruik, het voorkomen van aanvullende levensfaseproblematiek (bijvoorbeeld omgaan met pensionering) en de motivatie tot verandering benadrukt. Eén geïnterviewde gaf aan dat deze kenmerken belangrijk zijn voor het samenstellen van groepen, waarbij bijvoorbeeld gepensioneerde deelnemers in één groep worden geplaatst. Wanneer werkenden in deze groep worden geplaatst, zouden de verschillen in levensfasen te groot worden en vinden de deelnemers onderling geen aansluiting.

Geschikte thema’s

Volgens de geïnterviewden kunnen thema’s die samenhangen met de (gezamenlijke) levensfase van de deelnemers als aangrijpingspunt gebruikt worden om cohesie en herkenning in de groep te bevorderen, wat bijdraagt aan een versterkt therapeutisch klimaat. De meeste geïnterviewden noemen thema’s als eenzaamheid, sociaal isolement, verlies, zingeving, ouder worden (lichamelijke beperkingen) en seksualiteit. Daarnaast noemt één geïnterviewde ‘algemene historische gebeurtenissen’ (denk hierbij aan maatschappelijke prominente gebeurtenissen in het nieuws of in de sport) als een zeer geschikt aangrijpingspunt om over de verslavings- of drinkgeschiedenis van de deelnemers zelf te praten.

Programmaonderdelen voor Fris Verder

Ten eerste wijst het merendeel van de geïnterviewden motiverende gespreksvoering (MG) expliciet aan als basis van het programma en als belangrijk element voor gedragsverandering. Daarnaast zien ze het werken met een gastspreker of (ervarings)deskundige, en het inzetten van psychologen en geestelijk verzorgers als geschikte aanvullende programmaonderdelen. Eén geïnterviewde pleit voor het toevoegen van dramatherapie aan het programma, omdat de deelnemers hiermee daadwerkelijk handelingen oefenen (bijvoorbeeld het weigeren van drank) en daarmee positief gedrag effectiever kunnen aanleren. Dit is volgens de geïnterviewde bij 80+ers ingewikkelder dan bij 55+ers en daarom moet hier in de samenstelling van groepen en behandeling rekening mee worden gehouden.

Benodigde competenties voor begeleiders van Fris Verder-programma’s

In de eerste plaats moeten begeleiders van Fris Verder-programma’s vaardig zijn in MG, gastsprekers kunnen introduceren in de groep en (wanneer van toepassing) dramatherapie kunnen geven. Verder is het volgens het merendeel van de geïnterviewden belangrijk dat de begeleiders van Fris Verder-groepen qua leeftijd aansluiten bij de generatie van de deelnemers; begeleiders kunnen zich dan beter inleven. Eén geïnterviewde nuanceert dit beeld door te stellen dat jongere collega’s frisheid en een ander perspectief kunnen inbrengen. Daarnaast noemt het merendeel affiniteit en ervaring met ouderen, met groepstherapie én met het (psychologisch) behandelen van verslavingsproblematiek. Een aantal vindt ook somatische kennis van ouderen nuttig.

Behoefte aan een protocol en bereidheid tot verandering

De geïnterviewden antwoorden verschillend op de vraag of ze bereid zouden zijn tot het maken van aanpassingen aan de eigen programma’s. Twee geïnterviewden zijn hier niet of onder voorwaarden toe bereid (geïnterviewden van programma 1 en 4), omdat volgens hen de programma’s ontwikkeld, getoetst en ingedeeld zijn om een zo hoog mogelijke effectiviteit te behalen. Effectiviteit heeft betrekking op de mate waarin de beoogde doelstellingen bij deelnemers van de programma’s zijn bereikt. Alleen van programma 1 en 2 zijn onderzoeksresultaten beschikbaar. Voorwaarden voor aanpassingen zijn volgens deze geïnterviewde wanneer de effectiviteit in nieuw onderzoek kan worden vastgesteld, als de aanpassingen gebaseerd zijn op inhoudelijke en niet op organisatorische argumenten en wanneer de aanpassingen worden doorgevoerd in overleg met de initiële ontwikkelaars van Fris Verder. Aanvullend hierop voerde de geïnterviewde van programma 4 de unieke combinatie van CGT en ACT in het programma als reden aan. Door deze combinatie zou het programma volledig en geschikt zijn als basis voor een landelijk protocol.

De overige geïnterviewden zijn bereid tot aanpassingen van het eigen programma in de vorm van een kernprotocol, waarmee metingen voor een landelijk onderzoek naar effectiviteit mogelijk worden. Eén cruciale voorwaarde die het merendeel van de geïnterviewden stelt, is dat er voldoende ruimte moet zijn tot lokale invulling.

Literatuuronderzoek: effectieve elementen

De evidence-based elementen van groepsinterventies gericht op het verminderen van problematisch alcoholgebruik bij ouderen uit de eerder uitgevoerde literatuuronderzoeken zijn in vijf hoofdcategorieën samengevat en weergegeven in tab. 2 [14, 15].

Tabel 2 Overzicht van evidence-based elementen van groepsinterventies bij problematisch alcoholgebruik [14, 15]

Deze elementen zijn per categorie vergeleken met de kenmerken van de Fris Verder-programma’s, zoals gegenereerd uit de documentanalyse en interviews met professionals.

Categorie 1: ‘niet-betuttelen’ werd niet expliciet door de respondenten benoemd, maar wel het belang van MG, waarin moraliseren wordt uitgesloten. Dit uitsluiten geldt ook voor het gebruik van de ACT-benadering. Daarnaast sluiten de onderwerpen in de programma’s aan bij de levensfase van de deelnemers, waarin verlies, rouw, lichamelijke veroudering en isolement centraal staan, en wordt aandacht geschonken aan zingeving.

Categorie 2: de programma’s besteden aandacht aan het vergroten van individuele vaardigheden (via mindfulness, omgaan met trek, enzovoort). Alle uitvoerders noemen expliciet het beïnvloeden van beliefs, zoals het reduceren van zelfstigma of het verminderen van gevoelens van schuld en schaamte. MG verhoogt de intrinsieke motivatie.

Categorie 3: alle programma’s besteden veel tijd aan informatieoverdracht (risico’s en consequenties van overmatig alcoholgebruik, gezond ouder worden, sociale relaties, enzovoort). Het gebruik van MG en ACT bevordert het positief framen van communicatie.

Categorie 4: bij de programma’s gaat het om een groepsgerichte aanpak met herkenning voor elkaars problematiek. Groepsprocessen worden bevorderd door het gebruik van gezamenlijke maaltijden en het zoeken naar een gezamenlijke identiteit. De zorgvuldige voorbereiding tijdens de intake en de groepsgerichte benadering vergroten de aandacht voor (vermindering van) gevoelens van schaamte.

Categorie 5: de deelnemers van groepen houden hun middelengebruik bij en noteren daarbij ook in welke situatie/op welke momenten ze trek hadden en/of terugvielen. Deze informatie vormt de input voor het geven van feedback.

Beschouwing en conclusie

Dit onderzoek is een verkenning van de kenmerken van Fris Verder-programma’s. Per programma zijn meerdere bronnen geanalyseerd (programmabeschrijvingen en interviews), waaruit een eenduidig beeld van de programma’s naar boven kwam. Dit gaf een duidelijk inzicht in de Fris Verder-behandelprogramma’s voor ouderen en de inhoudelijke verschillen die tussen de programma’s bestaan. Belangrijke overeenkomst is dat alle programma’s als doel stellen het gedrag van deelnemers te veranderen en het alcoholgebruik hanteerbaar te maken. Het doel is aanvaardbaar gebruik. Abstinentie is in geen van de programma’s als expliciet doel omschreven, maar dient gedurende de loop van het programma wel als referentiepunt, wat zorgt voor duidelijkheid en rust in de groep. Daadwerkelijke handhaving hiervan zou niet haalbaar en niet realistisch zijn. Deze werkwijze lijkt, voor zover wij dat kunnen beoordelen, in alle programma’s goed te functioneren. Desondanks zou het op deze wijze hanteerbaar maken van alcoholgebruik onderdeel moeten zijn van toekomstig onderzoek naar de effectiviteit van de programma’s, aangezien duidelijke doelen stellen een belangrijk onderdeel van behandeltrajecten is. Overeenkomstige inhoudelijke thema’s van programma’s zijn eenzaamheid, sociaal isolement en contact, verlies, zingeving, gezond ouder worden (lichamelijke beperkingen), voeding, bewegen en seksualiteit.

Alle geïnterviewden vinden een groepsaanbod voor ouderen met alcoholproblematiek relevant en noodzakelijk. Er bestaat echter discussie over de positionering en mogelijke uitbreiding van Fris Verder in de zorgketen. Er is onderzoek nodig naar de samenhang van de positie van de interventie in de zorgketen met de toegankelijkheid/bereidheid en instroom van deelnemers. Daarbij zou bekeken kunnen worden of een groepsaanbod in een eerdere fase in de zorgketen (bij de huisarts, op wijkniveau of in de generalistische ggz) mogelijk is. Daarmee kan de drempel voor deelnemers gereduceerd worden die de verslavingszorg mogelijk zelf vormt.

Belangrijke verschillen tussen de programma’s zijn de groepsstructuur die therapeuten/trainers hanteren (een open versus een gesloten structuur), de duur en de actualiteit van de wetenschappelijke kennis. In het merendeel van de programma’s wordt nog materiaal ingezet uit voormalige leefstijlinterventies [17], die in 2015 herzien en herschreven zijn op basis van actuele internationale richtlijnen [8], en werden de protocollen van de huidige CGT-interventies niet altijd gebruikt (terwijl dit wel de landelijke standaard is) [3, 8, 18]. Hoewel standaardisering in alle programma’s mogelijk zou moeten zijn, en de programma’s uit werkzame en evidence-based elementen bestaan die in de onderzoeksliteratuur beschreven zijn, verschillen de geïnterviewden in hun bereidheid om van het eigen programma af te wijken. Een aanvullende effectevaluatie van de huidige programma’s kan hieraan tegemoetkomen, voor er landelijk effectonderzoek wordt gedaan dat aandacht besteedt aan het effect van verschillen tussen programma’s (in structuur, duur, theorieën), en alcoholgebruik van deelnemers als primaire uitkomstmaat hanteert. Bovendien zijn verbeteringen mogelijk in de implementatie van het programma en de nazorg van deelnemers. De evaluaties van de huidige programma’s moeten vervolgens uitwijzen op welke onderdelen standaardisering vereist en realistisch is, om landelijk effectonderzoek mogelijk te maken. Hierbij is het belangrijk om voldoende draagvlak te creëren, aangezien de geïnterviewden verschillen in hun bereidheid om van het eigen programma af te wijken.