De public health is van oudsher het strijdtoneel van wetenschappelijke inzichten, culturele waarden en politieke opvattingen. Nergens komt dat duidelijker naar voren dan wanneer het gaat om sociaaleconomische gezondheidsverschillen. Zo hardnekkig als de gezondheidsverschillen tussen arm en rijk de afgelopen decennia zijn gebleken, zo wispelturig is de politieke en beleidsmatige aandacht ervoor. Een treffend voorbeeld hiervan is het inmiddels roemruchte Black Report, dat begin jaren 1980 gezondheidsverschillen als thema op de politieke agenda zette, zowel in het Verenigd Koninkrijk als ver daarbuiten. Het was een Labour-regering die de arts Douglas Black aan het werk had gezet. De conservatieve Thatcher-regering, die het rapport een paar jaar later in ontvangst moest nemen, zat er duidelijk niet op te wachten en deed er alles aan het al bij voorbaat onschadelijk te maken. Het rapport verscheen in 1980, bijna een jaar nadat het was afgerond, op een feestdag in augustus. Het werd niet gedrukt. Belangstellenden moesten het doen met een van de 260 (!) beschikbare fotokopieën [1]. Het voorwoord van staatssecretaris Patrick Jenkin was vernietigend. Black en de zijnen hadden volgens Jenkin ongetwijfeld goed werk geleverd, maar de oplossingen die zij voorstelden waren ‘quite unrealistic (…) apart from any judgement that may be formed of the effectiveness’ [2].

Ondanks deze kille ontvangst was de impact van het Black Report enorm. Voor de WHO en OECD was het de aanleiding om – voor het eerst – een internationaal vergelijkend onderzoek naar gezondheidsverschillen op te zetten. In Nederland vormde het rapport een van de aanleidingen voor de beroemde Nota 2000 en de instelling van de Programmacommissie Sociaaleconomische Gezondheidsverschillen (1987–2001). Zo groot bleek de vraag naar het baanbrekende rapport, dat de commerciële uitgeverij Penguin Books er in 1982 wel brood in zag om het alsnog uit te geven [1]. Politieke aandacht zegt gelukkig niet alles.

Vandaag de dag zitten we in Nederland wat betreft politieke en beleidsmatige aandacht voor gezondheidsverschillen in een hausse. Zo werd de Commissie Volksgezondheid, Welzijn en Sport van de Tweede Kamer op eigen verzoek op 14 juni bijgepraat over sociaaleconomische gezondheidsverschillen, naar aanleiding van het essay Gezondheidsverschillen voorbij van de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving (RVS) [3]. Het betoog van de RVS vertoont opvallende overeenkomsten met de strekking van het Black Report. Beide publicaties stellen dat, willen we sociaaleconomische gezondheidsverschillen bij de kern aanpakken, we niet alleen moeten kijken naar individueel gedrag en leefstijl, maar ook – en misschien wel meer – naar de sociale, economische, ecologische en fysieke omgeving waarin mensen leven, leren, werken en oud worden. Kortom, ongelijkheid in gezondheid wordt voor een groot deel bepaald door maatschappelijke ongelijkheid.

En die maatschappelijke ongelijkheid neemt alleen maar toe. Als we alle rapporten en brandbrieven over (kansen)ongelijkheid van de afgelopen twee jaar naast elkaar leggen, ontstaat een grimmig beeld. Ongelijkheid begint al vroeg, al ver voor de geboorte bij de (pre)conceptie en tikt de hele levensloop verder door [4]. De Onderwijsinspectie stelde bijvoorbeeld in De staat van het onderwijs 2020 dat bij kinderen met een gelijk IQ, het opleidingsniveau van de ouders doorslaggevend is voor doorstroming naar hoger onderwijs: ‘zelfde talenten, verschillende uitkomsten’[5]. Dit beeld – onderwijs als ongelijkheidsmachine – werd door de Onderwijsraad in 2021 nog bevestigd [6]. We zien toenemende ongelijkheid terug op de woningmarkt en de arbeidsmarkt. De stijgende huizenprijzen maken de stad voor steeds meer mensen ontoegankelijk, aldus de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur [7]. De commissie-Borstlap constateerde in 2020 dat de flexibilisering van de arbeidsmarkt niet voor iedereen een onverdeelde zegen is [8]. Het aantal armen onder zelfstandigen is 8% tegenover 2% bij de werkenden in loondienst [9, 10].

De Vereniging voor Nederlandse Gemeenten en de burgemeesters van 40 grote gemeenten luidden recentelijk nog de noodklok. Zij signaleren een opeenstapeling van problemen in wijken: lage inkomens, slechte en kleine woningen, te veel kinderen die opgroeien in armoede [11, 12].

Toch lijken we de toenemende ongelijkheid niet altijd te zien. Misschien omdat ook in Nederland, tegen ons zelfbeeld in, steeds meer sprake is van sociale segregatie. Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) stelden in 2014 al vast dat er sprake was van een ‘vrij grote sociale afstand’ tussen lager en hoger opgeleiden in Nederland [13]. Ons leven speelt zich meer dan vroeger binnen de eigen sociale groep af. Daar vinden we onze vrienden en kennissen.

Kansenongelijkheid en armoede hebben grote invloed op je gezondheid. Zo laten de twee artikelen van Meisters en collega’s zien dat er regionale verschillen in ervaren gezondheid, zorggebruik en zorguitgaven zijn die niet verklaard kunnen worden door verschillen in demografie, sociaaleconomisch status, leefstijl, eenzaamheid en mate van eigen regie. Aanleiding voor Sjoerd Kooiker om in zijn reflectie de vraag op te werpen in hoeverre kansenongelijkheid en regionale opleidings- en inkomensverschillen hierbij een rol spelen. De bijdrage van Goijaerts en collega’s laat zien hoe bestaansonzekerheid het leven van individuen langdurig en soms blijvend kan ontwrichten, met alle gevolgen voor de gezondheid van dien. In drie Forum-bijdragen wordt geschetst hoe maatschappelijke verschillen samenhangen met vaccinatiebereidheid, en hoe die ongelijkheid kan worden aangepakt via regionaal doelgroepenbeleid en via ingrepen in de fysieke leefomgeving.

Dat armoede en gezondheid intrinsiek met elkaar verbonden zijn, moge duidelijk zijn. Zoals Meisters en Goijaerts beiden laten zien, gaat dit vooral via het ‘psychosociale’: chronische stress. Stress verstoort de hormoonhuishouding en kan, zeker als iemand langdurig stress ervaart, leiden tot overgewicht, diabetes, hart- en vaatziekten, een verminderde weerstand, slapeloosheid en depressie. Stress zorgt ervoor dat mensen moeite hebben met leefstijlveranderingen, plannen, prioriteiten stellen en informatie verwerken. Stress leidt tot impulsief gedrag en minder zelfvertrouwen. Bovendien is armoede in zekere zin erfelijk. Iemand die in armoede opgroeit, heeft twee keer zoveel kans om als volwassene ook arm te zijn, vergeleken met iemand die niet in armoede opgroeit [14].

Het is dus ook in het belang van de volksgezondheid om iets te doen aan de toenemende maatschappelijke ongelijkheid. Die notie vormt de rode draad van deze TSG Special, die met financiële steun van het Universiteitsfonds Limburg – SWOL tot stand is gekomen op initiatief van de Universiteit Maastricht vanuit de Academische Werkplaats Publieke Gezondheid en de Academische Werkplaats Duurzame Zorg, de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Drie partijen die vanuit beleid, praktijk en onderzoek actief betrokken zijn bij het thema sociaaleconomische gezondheidsverschillen, met de ambitie om de welvaart breder te verdelen.

Dat vergt wel een bredere blik op het preventie- en gezondheidsbeleid, waarbij we niet alleen meer focussen op individuele leefstijl, maar juist op collectieve voorzieningen. Het vergt investeringen in bestaanszekerheid, in woningen, in werk, in gezond voedsel, en een goede en natuurrijke leefomgeving waarin we elkaar kunnen ontmoeten. Dat sluit naadloos aan bij de visie op ‘brede welvaart’, waarbij alles wat mensen van waarde vinden, wordt meegewogen in de welvaartsontwikkeling en dat niet alleen voor hier en nu, maar ook voor elders in de wereld en de volgende generaties [15]. Dat is geen gemakkelijke opgave, maar – om met de woorden van Hans Bosma te spreken – ‘in plaats van moedeloosheid hebben we een diepe en lange adem nodig, zowel in onderzoek als beleid – voordat we de moed opgeven. Werk aan de winkel dus!’ [16].