In de periode waarin in Zuid-Limburg de schoolSlag-werkwijze werd ontwikkeld, coördineerde het voormalige NIGZ een scholenoverleg met vertegenwoordigers van landelijke thema-instituten, waaruit het Landelijk Overleg Thema-instituten (LOT: Kenniscentrum Sport, Voedingscentrum, Pharos, SOA AIDS NL, Rutgers, Veiligheid NL, Trimbos-instituut) is voortgekomen. Doel was om tot betere afstemming te komen voor het aanbod richting scholen. De scholen zouden daardoor naar verwachting ook minder overstelpt worden, wat hen zou helpen bij het vormgeven van een samenhangend schoolgezondheidsbeleid. In 2007 startte het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), op verzoek van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), met de voorbereidingen voor een nieuw landelijk ondersteuningscentrum voor gezondheidsbevordering, in 2009 omgedoopt naar RIVM Centrum Gezond Leven (CGL). Gezondheidsbevordering in het onderwijs en kwaliteitsbeoordeling van interventies waren prioriteiten van het eerste uur. Schouder aan schouder gaven RIVM-medewerkers en LOT-partners invulling aan erkenning van interventies en Gezonde School (zie ook de Forumbijdrage van Van Koperen en collega’s in dit nummer [4]). De naam Gezonde School leverde bij aanvang overigens flinke discussie op vanwege het reeds door het Trimbos-instituut gestarte project Gezonde School en Genotmiddelen.
Om de verbinding met de regio’s te versterken ging het RIVM de eerste jaren het land in met een serie ontmoetingen en werd gewerkt aan settingspecifieke programma’s. Voor de setting onderwijs werden de onderwijsraden erbij betrokken. Die samenwerking verliep niet altijd even gemakkelijk en vroeg meer procesbegeleiding dan was voorzien. Ondanks, of juist dankzij deze brede samenwerking kon het RIVM voorjaar 2010 de website gezondeschool.nl lanceren. De toenmalige minister Rouvoet ontving uit handen van de voorzitter van de Primair Onderwijsraad en van de RIVM-directeur Volksgezondheid en Zorg de handleiding Gezonde School.
Het RIVM verzorgde met haar partners inspirerende netwerkbijeenkomsten voor de GGD-Gezonde School-adviseurs. Om scholen een extra impuls te geven om met gezondheid aan de slag te gaan, stelde het ministerie van VWS – op advies van het RIVM en de MBO-raad – budget beschikbaar waarmee scholen zelf interventies konden inzetten. Juist omdat gezondheidsbevordering geen prioriteit had in het onderwijs, en er geen extra financiering beschikbaar was voor de uren van schoolmedewerkers voor overleg met gezondheidspartners, pleitten de onderwijsraden voor ondersteuning met kennis én geld. Verantwoording wilden de onderwijsraden echter graag minimaliseren, met het risico dat het geld zou worden ingezet voor niet-erkende interventies. Ook werd monitoring om de meerwaarde aan te tonen, ingeperkt. Dit gaf schuring bij het RIVM.
Minister Schippers lanceerde in 2012 met steun van zeventien landelijke gezondheidsorganisaties het vignet Gezonde School, met de bedoeling dat scholen zich hier vanuit marketingperspectief positief mee konden profileren. Kortom, een vignet Gezonde School bij de ingang van de schooldeur als beloning voor inzet op gezondheid. Al snel werd het vignet omarmd door Martin van Rijn, de toenmalige staatssecretaris van VWS, en verheven tot doel: de investering van VWS in Gezonde School zou in 2015 850 vignetten moeten opleveren. Onder druk van thema-instituten en fondsen ontstonden themaspecifieke certificaten bij het vignet Gezonde School.
Uit de schoolSlag-werkwijze werd de Gezonde School-methode ontwikkeld. De praktische, stapsgewijze handleiding werd vereenvoudigd (fig. 3), omdat uit onderzoek was gebleken dat de stappen 2, 3 en 4 nauwelijks werden gebruikt [5]. De Gezonde School-methode kreeg geleidelijk aan steeds meer naamsbekendheid in het onderwijs en de programmering werd landelijk stevig aangestuurd (2013–2017) en verlengd voor een vervolgperiode van vier jaar (2017–2020). In 2016 werd de Haagse betrokkenheid bij Gezonde School bovendien verbreed naar vier ministeries: naast VWS en dat van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) haakten ook de ministeries van Economische Zaken (waaronder Landbouw) en Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan bij het programma.