Inleiding

Eenvoudige, objectieve en harde prestatie-indicatoren voor de beoordeling van onderwijskwaliteit bestaan niet. Aldus het rapport van de projectgroep Kwaliteitsindicatoren van prof. dr. A.J.J.A. Scherpbier, die ingesteld was door het College voor de Beroepen en Opleidingen in de Gezondheidszorg (CBOG), een adviesorgaan van de overheid. Valt er dan verder nog iets te zeggen over dit onderwerp? Mijns inziens niet. Alleen maar ‘nee’ zeggen is echter weinig constructief. Daarom een paar opmerkingen over indicatoren en de kwaliteit van de medische opleiding.

Procesindicatoren

De samenleving zou kunnen verlangen dat opleidingsinstellingen en opleidersgroepen aan een aantal voorwaarden voldoen (procesindicatoren). Zo moeten bepaalde opleidingsbesprekingen regelmatig plaatsvinden en zijn er regels voor toetsen, beoordelingsgesprekken etc. Deze eisen en verplichtingen zijn voor de specialistenopleidingen al jaren wettelijk vastgelegd, o.a. in het Kaderbesluit en de Specifieke Besluiten. Om een indruk te krijgen of deze procesindicatoren meer zijn dan alleen woorden, kan men de mensen die opgeleid worden vragen naar hun mening hierover. Dit gebeurt ook al vele jaren, namelijk tijdens de periodieke opleidingsvisitaties. Deze zijn weliswaar op te vatten als een soort van tevredenheidsonderzoek, maar omdat ervan uitgegaan mag worden dat de ondervraagden belang hebben bij een zo hoog mogelijke kwaliteit van de opleiding, zal er toch enige waarde aan de uitkomsten mogen worden toegekend.

Op grond waarvan kiezen mensen trouwens een medische faculteit of een ziekenhuis met een specialistische vervolgopleiding? Zelden op andere gronden dan geografische of sociale, luidt het antwoord. Anders gezegd: omdat het in de buurt is of omdat het voor de partner beter uitkomt. Dat geldt zeker in de periferie (waar ik werk); misschien dat dit in de Randstad, waar de afstanden maar klein zijn, iets minder het geval is.

Uitkomstindicatoren

Dan zijn er de zogenaamde uitkomstindicatoren, oftewel om in economische termen te spreken: wat is de kwaliteit van het eindproduct? Een arts is de resultante van de opleiding, die aangeboden wordt door de medische faculteit en de geaffilieerde ziekenhuizen, waar de coassistentschappen gelopen worden. Een medisch specialist is het eindproduct van de zesjarige opleiding tot arts én van de vijf- tot zesjarige vervolgopleiding tot specialist. Deze tweede fase vindt vrijwel altijd plaats in meer dan één ziekenhuis, namelijk in een perifere en in een academische opleidingskliniek. Het zou een grote stap vooruit zijn wanneer de kwaliteit van het eindproduct op een zo objectief mogelijke manier getoetst wordt. Wanneer de opleiding tot arts en tot specialist beide afgesloten zouden worden met een landelijk, uniform en goed gevalideerd examen, heeft de samenleving de garantie dat het eindproduct voldoet aan de kwaliteitseisen. Het is bekend hoe vrijgevig sommige HBO-instellingen (geweest) zijn met hun diploma’s. Doordat hun financiering gebaseerd is op aantallen afgestudeerden en instellingen hun criteria voor het afsluitend diploma laten afhangen van het aantal studenten dat ze willen laten slagen, staat de waarde van sommige HBO-diploma’s ernstig ter discussie. Stel daarom criteria op voor de minimumeisen die aan een arts of specialist gesteld mogen worden. Stel een uniform landelijk examen verplicht aan het einde van de opleiding. Publiceer van de geslaagden en gezakten de naam van hun alma mater en opleidingsziekenhuizen. Blijken van een opleidingsinstituut meer afgestudeerden voor dit examen te zakken, dan van de ‘concurrenten’, dan zal dit na verloop van tijd Darwinistische consequenties hebben, in die zin dat de instelling zal moeten zorgen voor hogere slagingspercentages, wil ze niet atrofiëren en verdwijnen. ‘Survival of the best’ (‘fittest’), en daarmee toch nog wat marktwerking, het stokpaardje van de beleidsmakers.

Conclusie

Het opstellen van een landelijk uniform examen waarin alle competenties getoetst worden, die noodzakelijk zijn voor het goed functioneren als arts of specialist, zal zeker niet gemakkelijk zijn. Toch kan de overheid beter daarvoor geld uittrekken dan voor het bedenken en laten rapporteren van (illusoire) kwaliteitsindicatoren voor opleidingen. Daar zal ongetwijfeld ‘creatief’ mee omgegaan worden. Toen in Engeland de tijd tussen de aankomst van de patiënt op een Spoedeisende Hulp en het eerste contact met een zorgmedewerker een kwaliteitsindicator werd, voerden veel ziekenhuizen de ‘hello-nurse’ in, die de patiënt bij de voordeur een hand gaf en daarmee de ‘door-to-nurse’-tijd aan-zienlijk verkortte. Kwaliteitsindicatoren voor opleidingen zijn hersenschimmen, bedacht door gezondheidszorgeconomen, die niet begrijpen dat een medische opleiding en een koekjesfabriek wezenlijk van elkaar verschillen.

Het idee dat je door middel van indicatoren een uitspraak kunt doen over de kwaliteit van opleidingen, en dat studenten of specialisten in spe hun keuze maken op grond van indicatoren, is net als veel andere voorspellingen van economen, niet meer en niet minder dan een slag in de lucht.

Belangenconflict: geen gemeld

Financiële ondersteuning: geen gemeld