Learning with a portfolio in clinical workplaces. Practices, pitfalls and perspectives

Deketelaere A. Learning with a portfolio in clinical workplaces. Practices, pitfalls and perspectives. Universiteit Leuven, 15 juni 2010. Promotor: Prof. dr. P. De Leyn (Leuven), copromotor: Prof. dr. A. De Munter (Leuven). 254 pp. ISBN: 978-90-441-2658-7 E-mail: Ann.deketelaere@med.kuleuven.be

 

Naam

Ann Deketelaere

Opleidingen:

 

1985

Afronding studie Pedagogische Wetenschappen, K.U. Leuven; onderwijsbevoegdheid Hoger Secundair Onderwijs.

1990

Certificaat van specialisatie in de Pedagogische Wetenschappen.

2010

Gepromoveerd in de Biomedische Wetenschappen.

Belangrijkste werkzaamheden:

 

1985–1986

Docent aan de Lagere Normaalschool St. Thomas te Brussel.

1986–1990

Werkzaam aan de K.U. Leuven, faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, als assistent en later als wetenschappelijk medewerker.

1991–1998

Deeltijds werkzaam bij de Vlaamse Onderwijsraad (Brussel) als projectmedewerker (curriculum ontwikkeling) en aan de K.U. Leuven als lector aan de Academische Lerarenopleiding, faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen.

1998–2004

Deeltijds werkzaam als lector aan de Academische Lerarenopleiding + opleider van mentoren beginnende leraren (faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen) en als wetenschappelijk medewerker bij de dienst onderwijs van de Faculteit Geneeskunde te Leuven.

2004–2008

Voltijds wetenschappelijk medewerker bij de Dienst Onderwijs van de Faculteit Geneeskunde te Leuven.

2008-heden

Voltijds stafmedewerker bij de Dienst Onderwijs van de Faculteit Geneeskunde te Leuven.

Onderzoeksthema’s

Leren op de werkplek; (elektronisch) portfolio; ondersteunen van reflectie.

Inleiding

De stages (coschappen) zijn in de opleiding tot basisarts essentieel voor het verwerven van de noodzakelijke competenties. Toch is het leren soms ondergeschikt aan het werken en kan de kwaliteit van de opleiding per stageplaats verschillen. Uitgaande van de vooronderstelling dat het leren tijdens de stage bepaald wordt door de ‘stage-driehoek’ – de stagiair (coassistent), de stageleider (de klinische supervisor) en het opleidingsinstituut (de universiteit) – is de centrale probleemstelling van het proefschrift geformuleerd als:

“Hoe kan een opleidingsinstituut bijdragen aan hoogstaande leerervaringen tijdens de stage en aan een consistente opleidingskwaliteit over de verschillende regionale stageplaatsen heen?”

Ondanks haar fysieke afwezigheid, blijft het opleidingsinstituut eindverantwoordelijk voor de opleiding van competente artsen.

Het onderzoek vond plaats in het stagejaar (coschap) van de opleiding tot arts aan de K.U. Leuven (België). Stagiairs (coassistenten) roteren er gedurende twaalf maanden tussen verschillende disciplines in verschillende regionale, geaffilieerde ziekenhuizen en worden begeleid door ervaren clinici, stageleiders genaamd.

Onderzoek

Het proefschrift is opgebouwd uit drie delen. Gezien de specifieke vraagstelling van elk hoofdstuk wordt telkens gebruik gemaakt van kwantitatieve en/of kwalitatieve methoden.

In deel 1 wordt de context geschetst, met als start de beschrijving van het onderwijsvernieuwingsproject waarin de ontwikkeling en implementatie van het leerondersteunend portfolio in het stagejaar is ingebed. Voorts wordt het conceptuele kader voor het leren tijdens de stage beschreven, dat bestaat uit vijf componenten en de hieraan inherente spanningsvelden, te weten: het leren zelf (informeel / formeel leren), de stagiair (afwachtende / pro-actieve attitude), de stageleider (rol als coach / als evaluator), de cultuur op de afdeling (werkgericht / opleidingsgericht), de agenda van de stagiair (leer/opleidingsgericht / werkgericht). Dit conceptuele kader is het uitgangspunt bij de ontwikkeling van de ABC-vragenlijst die het Aanbod, de Begeleiding en de Context – aspecten die bijdragen tot de opleidingskwaliteit op een stageplaats – in kaart brengen. De psychometrische kwaliteiten van deze vragenlijst worden beschreven.

In deel twee ligt de focust op de implementatie van het leerondersteunend portfolio, waarbij wordt uitgegaan van de vooronderstelling dat dit portfolio niet alleen het leren van stagiairs kan ondersteunen, maar ook voor stageleiders een hulpmiddel kan zijn in de begeleiding van hun stagiairs. Eerst worden de motieven van stagiairs geanalyseerd die spontaan een uitvoerig stagewerkboek (dit is een soort ‘logboek’, als voorloper van het portfolio) maakten. De functies die deze stagiairs aan hun stagewerkboek toekenden, vormden de basis voor de ontwikkeling van het – leerondersteunend – portfolio. De drie volgende onderzoeken betreffen de implementatie van dit portfolio. Uit een enquête onder de stagiairs blijkt dat vooral de medisch-klinisch georiënteerde onderdelen van het portfolio (eindtermen, klinische casus) als nuttig beschouwd worden. Ook zijn er sterke aanwijzingen voor een samenhang tussen de houding van de stagiair wat betreft het gebruik van het portfolio en zijn/haar opvattingen over zowel relevante leertaken als externe sturing van dit leren. Uit de enquête onder de stageleiders en -coördinatoren komt naar voren dat ook zij het portfolio als een waardevol instrument beschouwen om het leren tijdens de stage te ondersteunen. De begeleiding van het portfolio gebeurt hoofdzakelijk door de coördinerende stageleider (stagecoördinator) en minder door de andere stageleiders tijdens het coschap. Uit kwalitatieve interviews met deze stagecoördinatoren blijkt dat er geen uniforme wijze is waarop de portfoliobegeleiding wordt vormgegeven; er heersen uiteenlopende opvattingen ten aanzien van het portfolio en de taak als stageleider. Belangrijkste vaststelling in dit onderzoek is dat de stagecoördinatoren het portfolio zien als een instrument dat op de dagelijkse begeleiding van stagiairs een positieve invloed heeft, en wel op drie manieren. In de eerste plaats verschaffen de in het portfolio opgenomen eindtermen duidelijkheid over wat een stagiair dient te leren (zowel qua kennis als qua vaardigheden en attitudes) tijdens een stage. Verder zorgen de structureel vastgelegde begeleidingsmomenten ervoor dat men niet alleen op het einde maar ook tijdens een stageperiode voldoende aandacht heeft voor de formele begeleiding van de stagiair. Tot slot kan de portfoliobegeleiding bijdragen tot het creëren van een meer opleidingsgerichte cultuur tijdens de coschappen. Uit dit deelonderzoek menen we te mogen concluderen dat het portfolio niet alleen voor de stagiairs maar ook voor hun stageleiders een hulpmiddel kan zijn om het leren tijdens de stage te optimaliseren.

Deel drie betreft een onderzoek naar een elektronisch portfolioproject in het eerste jaar van de huisartsenopleiding. De focus ligt hier op de geschiktheid van elektronische feedback als vorm van portfoliobegeleiding. Uit een enquête onder de studenten blijkt dat regelmatige ‘e-feedback’ een positief effect heeft op de perceptie van portfolioleren. Voor tutoren is het moeilijker om de e-portfoliobegeleiding vol te houden. Dit ligt aan een combinatie van verschillende factoren zoals: de startmotivatie om tutor te worden, de opvattingen over portfolio en ‘e-begeleiding’ en praktische, logistieke condities. Het laatste hoofdstuk van dit deel beschrijft twaalf tips voor een succesvolle implementatie van een elektronische begeleiding van e-portfolio’s.

In een afsluitend discussiehoofdstuk worden de verschillende deelstudies geïntegreerd in de ‘stagedriehoek’ waarbij het portfolio een prominente plaats krijgt. Het portfolio wordt omschreven als een artefact waarmee het opleidingsinstituut op vier manieren sturend aanwezig kan zijn in de stagesituatie: zowel ten aanzien van de stagiairs als ten aanzien van de stageleiders en zowel ten aanzien van de inhoud van dit leren als ten aanzien van het verloop van dit leer/begeleidingsproces.

Conclusie

Een leerondersteunend portfolio biedt zeker mogelijkheden om niet alleen brede en diepe leerervaringen van de stagiairs te ondersteunen maar ook om de begeleiding door de stageleiders te optimaliseren. Op deze manier kan het portfolio een bijdrage leveren aan een consistente opleidingskwaliteit in perifere coschappen. Toch dient men er steeds rekening mee te houden dat de feitelijke implementatie van dit portfolio altijd afhankelijk is van de interpretaties die een stagiair en stageleider zelf toekennen aan dit portfolio, en van hun motieven voor en opvattingen over leren en opleiden in de klinische context.