figure 1
  1. 1.

    Zoönosen kunnen direct of indirect worden overgedragen op mensen. In het laatste geval is er sprake van een vector, zoals een mug. Welke aandoening wordt niet overgedragen door een vector?1

    1. a.

      Leptospirose

    2. b.

      Tekenencefalitis

    3. c.

      Westnijlvirusinfectie

  1. 2.

    COVID-19 heeft laten zien hoe ontwrichtend een nieuwe infectieziekte kan verlopen. Het risico op nieuwe of opnieuw opduikende infectieziekten is de laatste decennia toegenomen. Welk gedeelte van deze emerging infectious diseases is van dierlijke oorsprong?2

    1. a.

      Een kwart

    2. b.

      De helft

    3. c.

      Drie kwart

  1. 3.

    van de artsen?1

    1. a.

      Alle patiënten hadden een directe relatie met een melkgeitenbedrijf.

    2. b.

      Er was sprake van een ongewoon verloop van de ziekte.

    3. c.

      Het cluster van longontstekingen ontstond in een ongewone tijd van het jaar.

  1. 4.

    De Q-koortspandemie bereikte in 2009 een hoogtepunt. Ongeveer 2% van de mensen ontwikkelt chronische Q-koorts na een (asymptomatische of symptomatische) besmetting met Q-koorts. Ongeveer 1 op de 5 mensen houdt chronische vermoeidheidsklachten na een acute Q-koortsbesmetting. Welke van bovengenoemde uitingen van Q-koorts zijn behandelbaar met antibiotica?3

    1. a.

      Alleen acute Q-koorts

    2. b.

      Zowel acute Q-koorts als chronische Q-koorts

    3. c.

      Acute Q-koorts, chronische Q-koorts en chronische vermoeidheidsklachten door Q-koorts

  1. 5.

    Een holistische kijk op gezondheid, waarbij interactie en samenhang tussen mensen, dieren en hun leefomgeving centraal staan, vormt de kern van een principe dat essentieel wordt genoemd voor de succesvolle aanpak van zoönosedreigingen. Hoe heet dit principe?2

    1. a.

      Health Vision

    2. b.

      One Health

    3. c.

      United Health

  1. 6.

    Mutaties in virussen zorgen voor verschillen in pathogeniciteit. Naast mutaties kan ook het verschijnsel optreden dat RNA-segmenten van 2 verschillende stammen zich combineren tot een nieuw virus, bijvoorbeeld een varkensinfluenza met een aviaire influenza. Hoe heet dit fenomeen?2

    1. a.

      Reassignment

    2. b.

      Reassortment

    3. c.

      Recombination

  1. 7.

    Een aios verwijdert een teek bij de 3-jarige Loesje. De teek heeft minder dan 24 uur op de huid gezeten, dus antibioticaprofylaxe voor de ziekte van Lyme is niet aangewezen. De opleider vraagt of het snel verwijderen van een teek ook tekenencefalitis (TBE) kan voorkómen. Welk antwoord is juist?4

    1. a.

      Ja, verwijderen binnen 12 uur verkleint de kans aanzienlijk.

    2. b.

      Nee, snel verwijderen heeft geen preventieve werking.

  1. 8.

    De huisarts stelt bij de heer Bosma, een 67-jarige duivenhouder, een pneumonie vast. Er zijn geen alarmsymptomen. Hij is niet op vakantie geweest. Op welke specifieke aandoening heeft de heer Bosma een verhoogde kans?5,6

    1. a.

      Legionellose

    2. b.

      Psittacose

    3. c.

      Salmonellose

De kennistoets is gemaakt door Anne Klijnsma, toetsredacteur. De toets is gebaseerd op onderstaande artikelen en websites. Over vragen en antwoorden wordt niet gecorrespondeerd.

FormalPara ANTWOORDEN

1a / 2c / 3b / 4b / 5b / 6b / 7b / 8b