‘Op de basisschool was ik het pispaaltje van de klas. Mijn naam was Kimberley, maar ik was geen meisje-meisje. Mijn klasgenoten vonden me raar en scholden me uit voor Kevin. Op een of andere manier vond ik dat een mooie naam. Diep vanbinnen voelde ik toen al dat ik in het verkeerde lichaam zat. Maar ik kon er niet bij, dus ik kon er ook niet over praten. Door al dat pesten was ik superonzeker: geen beste basis om te ontdekken wie je werkelijk bent. Het pesten is mijn hele jeugd doorgegaan. En het ging ver, héél ver. Op school en daarbuiten sloegen ze me finaal in elkaar. Tot groep zes durfde ik thuis niet te vertellen hoe erg het was. Ik verzon smoesjes om niet naar school te hoeven. Maar ja, je kunt niet iedere dag buikpijn hebben. Uiteindelijk heb ik alles op een briefje geschreven en dat aan mijn moeder gegeven. Er kwamen gesprekken op school. De pesters en ik moesten elkaar een hand geven en sorry zeggen.

Daarna ging het pesten gewoon door. Vaak had niemand het in de gaten. Dan stond ik daar in een hoekje op het schoolplein, en kwam er weer zo’n groepje jongens aan. Nou, dan wist ik wel hoe laat het was. Ik voelde me machteloos. Los van dat gepest was ik al zo in de war. En toen overleed mijn moeder ook nog eens. Twaalf jaar was ik. Ik geef superveel om mijn vader en mijn twee oudere zussen, maar we hebben geen open relatie. Mijn moeder was m’n alles. Na haar overlijden kwam ik in het hulpverleningscircuit terecht. Soms deden die mensen heus wel hun best, maar de meesten waren er vooral op uit om me in een hokje te stoppen. Iemand had het zelfs over een verstandelijke beperking en het woord borderline is ook voorbijgekomen. Op mijn vraag waarop ze dat baseerden, kreeg ik als antwoord: “Omdat je gevoelens zo snel wisselen”. Hallo! Dat is toch hartstikke logisch als je zoveel meemaakt? Later zijn al die diagnoses trouwens weer ingetrokken. Maar toen was het te laat. Vanwege al die stempels was ik op het speciaal onderwijs terechtgekomen. Echt niét op mijn plek. Binnen een paar weken had ik alle schoolboeken uit; leren kan ik heus wel. Nu denk ik: hadden hulpverleners maar écht naar me geluisterd. Hadden ze maar doorgevraagd. Dan was veel eerder duidelijk geworden dat ik in het verkeerde lichaam zat. Op mijn achttiende werd ik vrijwilliger bij het COC. Daar durfde ik eindelijk aan mezelf toe te geven dat ik me niet gelukkig voelde in mijn lichaam. Ik vond de kracht om de belangrijkste stap in mijn leven te zetten: mezelf worden. In het transcafé spraken ze me voor het eerst serieus aan met Kevin. Supermooi. Er is geen weg meer terug. Ik zit nu aan de hormonen, mijn borsten zijn verwijderd. Het kan het me niets meer schelen wat mensen over mij denken. Zoek het maar lekker uit. Ik ga worden wie ik ben.’