Onlangs ontstond onrust over een uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (RTG). De klacht bij de tuchtrechter kwam van de dochter van een mevrouw die in een verpleeghuis was overleden. De behandelend specialist ouderengeneeskunde had volgens de klacht in de laatste levensfase van patiënte onvoldoende rekening gehouden met haar wens van palliatieve sedatie. Hierdoor zou patiënte lichamelijk en psychisch onnodig hebben geleden. Het RTG oordeelde de klacht gegrond en gaf de arts een waarschuwing. Tegen de uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.

Deze uitspraak leidde tot verontruste reacties. Zo noemde Rob Bruntink deze in een blog “vergaand” en “wonderlijk”. Hij meende dat de tuchtrechter hierin patiënten het recht gaf om buiten bewustzijn te sterven, want een arts “moet tot palliatieve sedatie overgaan als de patiënt dat wil”, aldus Bruntink. Maar dit staat volgens ons helemaal niet in de uitspraak. En het is in onze ogen dan ook niet zo dat de arts een verzoek om palliatieve sedatie moet honoreren in de trant van “u vraagt, wij draaien”. Wij komen als volgt tot deze andere conclusie.

Het RTG stelt dat de arts bij de beoordeling van het lijden van patiënte niet alleen moet kijken naar somatische klachten, maar ook naar geestelijk lijden. Daarmee volgt de rechter de KNMG-richtlijn palliatieve sedatie. In deze zaak heeft de specialist volgens de tuchtrechter “een te beperkt blikveld (…) gehad door op de wens van patiënte om palliatief te worden gesedeerd, te reageren met een beoordeling van vooral de somatische klachten.” Ook heeft de specialist geen second opinion gevraagd van een palliatief team en schoot, volgens het RTG, de communicatie met de familie (die de wens tot palliatieve sedatie herhaalde) tekort. Op grond hiervan concludeert het RTG dat de specialist “met zijn opstelling en handelwijze de behoeften van de patiënt zelf onvoldoende centraal heeft gesteld (en) (…) niet gehandeld (heeft) volgens de KNMG-richtlijn palliatieve sedatie.” Hiermee handelde hij in strijd met de zorg die hij als arts behoorde te betrachten jegens patiënte en het RTG oordeelde de klacht gegrond.

figure 1

Maar let wel: het RTG maakt in de uitspraak expliciet duidelijk dat de arts verantwoordelijk is voor het beleid en niet de patiënt of de familie. Daarmee bevestigt het dat het aan de arts is om te beslissen over het wel of niet inzetten van palliatieve sedatie: deze beslissing berust niet bij de patiënt of diens familie. Terecht, menen wij. En tevens een geruststelling voor al diegenen die dachten dat artsen voortaan de wens van patiënt of familie klakkeloos moesten volgen. Dat is uitdrukkelijk niet zo.

Overigens komt het RTG op basis van het dossier en de zitting wel tot de conclusie dat patiënte ondraaglijk leed. De vraag is of dit aan een RTG is om (achteraf) te beoordelen, of dat dit uitdrukkelijk aan de arts moet worden gelaten. Het RTG verbindt hieraan echter niet de conclusie dat gesedeerd had moeten worden: terecht heeft het dat bij de arts gelaten.

Uitspraak van het Tuchtcollege die een waarschuwing oplegde aan een SOG: http://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken/resultaat/uitspraak/2016/ECLI_NL_TGZRSGR_2016_127?zoekterm=SOG&Pagina=1&ItemIndex=1