Deelname en kenmerken
In totaal zijn er 25 eerstelijnszorgverleners geïnterviewd en hebben honderd eerstelijnszorgverleners de enquête ingevuld (tab. 1). In de enquête gaf 85 % van de deelnemers aan op de hoogte te zijn van de nieuwe beweegrichtlijnen, en 68 % rapporteerde hier zelf ook aan te voldoen. De deelnemers van de enquête hebben hun mening gegeven over drie stellingen. De overgrote meerderheid (96 %) van de deelnemers was het (helemaal) eens met de stelling ‘De eerstelijnszorgverlener heeft een rol in het stimuleren van lichamelijke activiteit.’ De meeste zorgverleners (75 %) gaven daarnaast aan dat ze bekend zijn met het beweegaanbod in de buurt van de praktijk of instelling waar ze werken, en 71 % waardeerde dit aanbod als kwalitatief goed.
Tabel 1 Aantal deelnemers aan de interviews en de enquête, naar beroepsgroep Redenen om te verwijzen
Zowel jeugdartsen als jeugdverpleegkundigen gaven in de interviews aan dat zij eigenlijk in elk consult nagaan of het kind voldoende beweegt. Zoals een van de jeugdverpleegkundigen [man, 51 jaar] zei: ‘In ons basis takenpakket zit het screenen van jongeren op gezond gedrag. Bewegen hoort daarbij.’
Genoemde redenen om kinderen te verwijzen naar bewegen waren het voorkomen of behandelen van overgewicht en de aanwezigheid van psychosociale aandoeningen of problemen, zoals depressie, ADHD of ‘niet lekker in je vel zitten’. Andere redenen om te verwijzen waren het bevorderen van de motorische ontwikkeling, sociale contacten, schoolprestaties en vitamine D. Ook hoopten jeugdartsen en -verpleegkundigen dat kinderen plezier zouden beleven aan het sporten. Meer algemeen gaven jeugdartsen en -verpleegkundigen aan dat bewegen hoort bij een gezonde leefstijl, en goed is voor de algemene gezondheid.
In de huisartsenpraktijk wordt vooral door de poh’s naar beweegactiviteiten doorverwezen. Zij zien voornamelijk volwassenen met diabetes, hart- en vaatziekten, en longaandoeningen. De meeste poh’s stellen in elk consult vragen over het beweeggedrag van patiënten en benoemen het nut van bewegen. De huisartsen beginnen vooral over bewegen als dat gerelateerd is aan de klacht waar de patiënt mee komt. Zij verwijzen voornamelijk volwassenen en minder kinderen naar beweegactiviteiten. De redenen voor verwijzing die in de interviews genoemd werden hadden onder andere betrekking op de fitheid/gezondheid van de patiënt, het voorkomen/verminderen van medicijngebruik, het voorkomen/behandelen van psychische problemen, het voorkomen/behandelen van leefstijlgerelateerde aandoeningen en het bevorderen van sociale contacten. Over de sociale contacten zei een poh [vrouw, 52 jaar]: ‘Soms is het doel ook om ze alleen maar naar buiten te krijgen. Soms zitten mensen alleen maar binnen de hele dag, dan is bewegen ook onder de mensen komen.’
Uit de enquête bleek dat 23 van de 28 jeugdartsen en -verpleegkundigen gezonde kinderen ‘soms’ of ‘meestal’ doorverwijzen (fig. 1). Negenentwintig van 35 huisartsen verwijzen gezonde kinderen ‘nooit’ of ‘soms’ door naar bewegen. Risicokinderen worden door elf van de veertien jeugdartsen ‘altijd’ of ‘meestal’ doorverwezen naar beweegactiviteiten. De veertien jeugdverpleegkundigen doen dit ‘altijd’, ‘meestal’ of ‘soms’, en 25 van de 35 huisartsen doen dit ‘meestal’ of ‘soms’. In tab. 2 staan de belangrijkste redenen waarom eerstelijnszorgverleners kinderen doorverwijzen naar beweegactiviteiten. Bij gezonde kinderen en risicokinderen worden grotendeels dezelfde onderwerpen genoemd.
Tabel 2 Redenen van eerstelijnszorgverleners om gezonde en risicokinderen en volwassenen wel en niet door te verwijzen naar beweegactiviteiten; en naar welk beweegaanbod wordt verwezen (enquête) Gezonde volwassenen worden door 32 van de 35 huisartsen ‘soms’ of ‘meestal’ verwezen naar beweegactiviteiten (fig. 1). Tweeëntwintig van de 37 poh’s en poh’s-ggz doen dit ‘meestal’. Risicovolwassenen worden door 23 van de 35 huisartsen en door 19 van de 37 poh’s (inclusief poh’s-ggz) ‘meestal’ doorverwezen naar bewegen. Ook bij gezonde volwassenen en risicovolwassenen worden grotendeels dezelfde redenen genoemd waarom ze worden doorverwezen naar beweegactiviteiten (tab. 2).
Waar wordt naar doorverwezen?
Geïnterviewde jeugdartsen en -verpleegkundigen verwijzen kinderen door naar verschillende vormen van bewegen, waaronder zelfstandig bewegen (buiten spelen, fietsen, naar school lopen), het reguliere beweegaanbod (sportlessen of een voetbalvereniging), laagdrempelig aanbod (waarbij kinderen bijvoorbeeld kennismaken met verschillende sporten), bewegen onder begeleiding van een fysiotherapeut en buurtsportcoaches. Ook verwezen sommigen naar gecombineerde leefstijlinterventies (GLI), maar was niet iedereen op de hoogte van dit soort programma’s. Voor zelfstandig bewegen of het reguliere beweegaanbod wordt een algemeen (‘buitenspelen’) of een gericht (‘voetballen bij de voetbalvereniging’) advies gegeven. In dat laatste geval kunnen de contactgegevens van de beweegaanbieder (bijvoorbeeld de website) worden meegegeven. Voor andere vormen van bewegen, zoals fysiotherapie, een buurtsportcoach of beweegprogramma’s, wordt vaker een echte doorverwijzing gedaan, waarbij het ook voorkomt dat de jeugdarts of -verpleegkundige contact opneemt en/of de kinderen aanmeldt.
Geïnterviewde huisartsen en poh’s verwijzen naar het hele scala aan beweegaanbieders, van zelfstandige activiteiten (wandelen, fietsen, hardlopen) tot gecombineerde leefstijlinterventies. De buurtsportcoach was niet bij iedereen bekend. Adviezen van huisartsen en poh’s voor zelfstandig bewegen of het reguliere beweegaanbod hadden vooral betrekking op de keuze van activiteiten die patiënten zelf leuk vinden. Daarnaast had een aantal huisartsen en poh’s contacten met een of enkele beweegaanbieders naar wie zij voornamelijk verwezen. Sommige huisartsen en poh’s gaven patiënten in het geval van een gericht advies een telefoonnummer, website of folder van de beweegaanbieder mee. Naar meer gespecialiseerde beweegaanbieders (fysiotherapeut, buurtsportcoach, gecombineerde leefstijlinterventie) wordt vaak ‘echt’ verwezen, bijvoorbeeld door middel van een verwijsbrief.
Uit de enquête bleek dat zowel kinderen als volwassenen het vaakst een algemeen advies krijgen om meer te bewegen (tab. 2), gevolgd door een verwijzing naar het reguliere beweegaanbod of de fysiotherapeut. Daarnaast worden volwassenen geregeld verwezen naar een eigen activiteit van de zorgverlener, bijvoorbeeld een wandelgroep.
Redenen om niet te verwijzen
Jeugdartsen en -verpleegkundigen vonden dat de financiële situatie van het gezin een belangrijke reden is om niet te verwijzen. Een gebrek aan financiële middelen kan ervoor zorgen dat kinderen niet sporten, hoewel de meesten ook opmerkten dat er financiële ondersteuning kan worden aangevraagd bij (bijvoorbeeld) het Jeugdsportfonds. Daarnaast werd gebrek aan tijd tijdens het consult als reden genoemd om niet door te verwijzen naar beweegactiviteiten. In die beperkte tijd worden er prioriteiten gesteld, waardoor het kan voorkomen dat bewegen minder aandacht krijgt. Zoals een jeugdverpleegkundige [vrouw, 61 jaar] stelde: ‘Ik moet binnen een korte tijd een waslijst aan dingen behandelen. Dus dan is het ook voorrang geven aan datgene wat haalbaar is. Of wat nóg belangrijker is.’
Ook de motivatie van de ouders werd genoemd als belemmerende factor voor doorverwijzing. Sommige ouders geven bijvoorbeeld aan dat zij het te druk hebben om hun kind naar sportactiviteiten te brengen, dat ze geen vervoer hebben of dat de sportclub te ver weg is. Tot slot vond een aantal jeugdartsen en -verpleegkundigen dat het moeilijk is om geschikte beweegaanbieders te vinden voor bepaalde doelgroepen, zoals heel jonge kinderen en migrantenkinderen.
In de huisartsenpraktijk kwam tijdens de interviews naar voren dat de motivatie van de patiënt een reden was om niet door te verwijzen naar beweegactiviteiten. Zoals een poh [vrouw, 52 jaar] het verwoordde: ‘Je kunt natuurlijk niet doorverwijzen als ze dat zelf niet willen. Het grootste gedeelte geeft gewoon aan dat ze dat niet willen.’
Daarnaast werd ook de financiële situatie van de patiënt genoemd als belemmerende factor om te verwijzen naar beweegactiviteiten. Toch gaven veel huisartsen en poh’s aan dat er ook beweegmogelijkheden zijn die weinig geld kosten (bijvoorbeeld wandelen) en dat het soms meer een kwestie is dat mensen het geld er niet voor over hebben. Over het beschikbare beweegaanbod waren ze over het algemeen tevreden, maar het aanbod is voor bepaalde doelgroepen beperkt, zoals mensen met een aandoening of beperking, ouderen en mensen die geen/weinig Nederlands spreken.
In de enquête was de meest genoemde reden om bij gezonde kinderen niet te verwijzen het gebrek aan tijd in een consult. Voor risicokinderen was dit de motivatie van het kind of ouders (tab. 2). Ook bij gezonde volwassenen en risicovolwassenen was de motivatie van de patiënt de meest genoemde reden om niet door te verwijzen (tab. 2).
Wat is er nodig?
Jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen gaven geen eenduidig antwoord op de vraag wat er nodig is om kinderen (vaker) naar beweegactiviteiten te verwijzen. Het organiseren van een passend beweegaanbod voor alle kinderen en het vergoeden van sporten en fysiotherapie werden meermaals genoemd als bevorderende factoren. Daarnaast uitten de jeugdartsen en -verpleegkundigen tijdens de interviews hun zorgen over de trend dat veel scholen niet meer gaan schoolzwemmen en dat er ook steeds minder gymnastieklessen worden gegeven. In de woorden van een jeugdverpleegkundige [man, 51 jaar]: ‘Ik vind het persoonlijk heel jammer dat het schoolzwemmen haast niet meer bestaat. En dat het gymmen steeds moeilijker wordt. Wij zien in ons dagelijks werk dat jongeren een steeds moeilijkere motoriek hebben, omdat er gewoon minder bewogen wordt.’
Huisartsen en poh’s noemden verschillende factoren die doorverwijzen naar beweegactiviteiten zouden kunnen bevorderen. In een aantal interviews kwam naar voren dat het goed zou zijn als er beweegvoorzieningen zijn waar mensen met een beperking of aandoening onder begeleiding en tegen een kleine vergoeding kunnen (blijven) bewegen. Tot slot vond een aantal huisartsen en poh’s dat er méér nodig is dan alleen een verwijzing vanuit de huisarts om mensen gezonder te laten leven en dat er veel meer factoren meespelen. Zoals een huisarts [man, 40 jaar] zei: ‘Natuurlijk, er ligt bij de huisartsen een grote preventietaak om voorlichting te geven en aan te geven wat gezond gedrag is. Maar als mijn patiënten bij mij weglopen en ze komen bij de Albert Heijn waar de pakjes sigaretten achter de balie liggen, waar ze drank kunnen kopen en waar kinderen allemaal snoep zien, hele schappen vol … Ik denk dat daar een overheidstaak ligt.’