Samenvatting
De ochtend voelde fris. Het nevelde licht. Hij had het eerst een beetje koud tijdens het fietsen, maar dat veranderde toen hij eenmaal op snelheid was. Over het bruggetje, langs de sappige weiden met zuring en koolzaad, voorbij het gemaal naar Vught. Hij fietste als een bezetene, blind voor de schoonheid van de ochtend. De hele weg cirkelden zijn gedachten rond dat ene besef. Dat hij háár niet meer zou zien.
Author information
Authors and Affiliations
Corresponding author
Rights and permissions
About this article
Cite this article
Erbrink, J. Hartzeer. TOGN 35, 143 (2010). https://doi.org/10.1007/BF03089871
Issue Date:
DOI: https://doi.org/10.1007/BF03089871