Skip to main content
Log in

Winstuitkering door zorginstellingen

  • Artikel
  • Published:
Tijdschrift voor Gezondheidsrecht

Samenvatting

De inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet en de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) op 1 januari 2006 en de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) op 1 oktober 2006 vormen het begin van een belangrijke wijziging in het Nederlandse zorgstelsel. Aanbodregulering en budgetfinanciering worden geleidelijk vervangen door vraagsturing en gereguleerde marktwerking. Doordat de kosten voor rente en afschrijving van vastgoed sinds 1 januari 2009 onderdeel uitmaken van de integrale tarieven (diagnosebehandelingcombinaties (DBC’s) en zorgzwaarteproducten), zijn zorginstellingen zelf verantwoordelijk geworden voor investeringen in vastgoed.

This is a preview of subscription content, log in via an institution to check access.

Access this article

Price excludes VAT (USA)
Tax calculation will be finalised during checkout.

Instant access to the full article PDF.

Notes

  1. J. Verhagen, S.G. Room & Y.M. Jansen, ‘Financiering van de gezondheidszorg’, in: Maatschappelijk ondernemen in het bijzonder in de zorg (Preadvies van de Vereeniging ‘Handelsrecht’), Deventer: Kluwer 2008, p. 175-195; Gupta Strategists, The Odyssey, 2007; K. Cools, Ondernemerschap in de zorg. Wenselijkheid en opzet van een winstexperiment, Utrecht: NZa 2008 (bijlage bij Kamerstukken II 2007/08, 31 200 XVI, nr. 189, p. 30-32).

  2. Verhagen e.a. 2008, p. 175-195 (zie noot 3); Gupta Strategists 2007 (zie noot 3); Cools 2008, p. 30-32 (zie noot 3). Een recent voorbeeld betreft de problemen die Orbis Medisch en Zorgconcern ondervond bij het aantrekken van kapitaal voor de financiering van een reorganisatie met bijbehorend sociaal plan (‘Zorgbedrijf Sittard dreigt failliet te gaan’, NRC Handelsblad 13 mei 2009, p. 3; Handelingen II 2008/09, 86, p. 6726-6738).

  3. Verhagen e.a. 2008, p. 195 (zie noot 3).

  4. Het aantrekken van eigen vermogen vervult niet alleen de kapitaalbehoefte, maar bevordert ook de financiële stabiliteit van een onderneming (en daarmee eveneens de mogelijkheden voor het aantrekken van vreemd vermogen).

  5. Art. 5 lid 2 WTZi bepaalt dat een toelating aan instellingen met een winstoogmerk slechts kan worden verleend indien die instelling behoort tot een bij AMvB aangewezen categorie. Op grond van het Uitvoeringsbesluit WTZi zijn alleen extramurale instellingen en kleinschalige instellingen met winstoogmerk toegelaten.

  6. Kamerstukken II 2000/01, 27 659, nr. 3, p. 20 (MvT).

  7. Zo ook G.R.J. de Groot, Winstexperiment en wetgeving. Voorstel voor de juridische vormgeving van het winstexperiment voor ziekenhuizen, Den Haag: Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn N.V. 2008 (De Groot 2008a; bijlage bij Kamerstukken II 2007/08, 31 200 XVI, nr. 189, p. 8-9).

  8. Verhagen e.a. 2008, p. 179 (zie noot 3).

  9. Kamerstukken II 2000/01, 27 659, nr. A, p. 12-13.

  10. RVZ, Winst en gezondheidszorg, Zoetermeer: RVZ 2002.

  11. NZa, Advies Experiment met winstoogmerk in de ziekenhuiszorg. Private winst voor het publieke belang, Utrecht: NZa 2008 (bijlage bij Kamerstukken II 2007/08, 31 200 XVI, nr. 189).

  12. Brief d.d. 9 juli 2009 betreft ‘Ruimte en rekenschap voor zorg en ondersteuning’ van de Minister en Staatssecretaris van VWS aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, met name p. 32-36.

  13. In een eerder uitgelekte conceptversie van de brief zou de minister zonder slag om de arm het perspectief op winstuitkering in de ziekenhuiszorg vanaf 2011 hebben geboden, terwijl in de uiteindelijke brief van 9 juli 2009 de term ‘winstuitkering’ is vervangen door ‘resultaatsafhankelijke vergoeding voor risicodragend kapitaal’, geen invoeringsdatum wordt vermeld en wordt vermeld dat de voorwaarden waaronder deze resultaatsafhankelijke vergoeding zou kunnen worden toegestaan nog nader moeten worden uitgewerkt (‘Dividend in zorg door PvdA op de lange baan’, Het Financieele Dagblad 9 juli 2009, p. 1). Overigens heeft de minister in een interview laten weten dat hij er (nog steeds) naar streeft de resultaatsafhankelijke vergoeding vanaf 2011 mogelijk te maken (‘We willen geen commercie in de zorg’, Het Financieele Dagblad 9 juli 2009, p. 4).

  14. ‘Kabinet maakt eind aan ‘cowboys in de zorg’’, NRC Handelsblad 9 juli 2009, p. 1; ‘Zorg brengt PvdA en CDA op ramkoers’, Volkskrant 10 juli 2009, p. 2; ‘Minder ruimte voor markt in zorgsector’, Trouw 10 juli 2009, p. 1.

  15. In deze bijdrage zal onder ‘winst’ worden verstaan: een volgens algemeen geaccepteerde en rechtvaardig geachte normen berekend bedrag dat het verschil aangeeft tussen de inkomsten en uitgaven van een onderneming of organisatie, na aftrek van belastingen. Onder ‘winstuitkering’ zal worden verstaan: iedere uitkering van (een deel van) de winst aan derden (ongeacht of deze dient als beloning voor het (tijdelijk) ter beschikking stellen van risicodragend kapitaal).

  16. J.M.M. Linders, ‘Winst in de zorg’, TvGR 2007, p. 80-99.

  17. Zie overigens ook G.R.J. de Groot, ‘Winst’, TvGR 2008, p. 575 (De Groot 2008b).

  18. J.G. Sijmons, Aanbodregulering en de Wet toelating zorginstellingen (diss. Rijksuniversiteit Groningen), Den Haag: Sdu Uitgevers 2006, p. 113-114.

  19. Kamerstukken II 1967/68, 9717, nr. 3, p. 5.

  20. Zie Sijmons 2006, p. 118 e.v. (zie noot 20).

  21. Art. 15 lid 1 WZV bepaalde: “Een vergunning kan uitsluitend worden verleend aan een rechtspersoon van wie mag worden aangenomen dat zijn werkzaamheid niet is gericht op het behalen van winst”.

  22. Kamerstukken II 2000/01, 27 659, nr. 2, met name art. 4 lid 4.

  23. Kamerstukken II 2000/01, 27 659, nr. A, p. 12-13.

  24. RVZ 2002 (zie noot 12).

  25. Kamerstukken II 2003/04, 27 659, nr. 16.

  26. Kamerstukken II 1968/69, 9717, nr. 4, p. 2.

  27. Kamerstukken II 2000/01, 27 659, nr. 3, p. 20.

  28. Kamerstukken II 2001/02, 27 659, nr. 7, p. 25-26.

  29. M.E. Porter & E.O. Teisberg, Redefining health care. Creating value-based competition on results, Boston, Massachusetts: Harvard Business School Press 2006; Cools 2008, p. 33 (zie noot 3); Sijmons 2006, p. 220 (zie noot 20); J.G. Sijmons & T.A.M. van den Ende, ‘De juridische herpositionering van de zorginstelling’, in: Maatschappelijk ondernemen in het bijzonder in de zorg (Preadvies van de Vereeniging ‘Handelsrecht’), Deventer: Kluwer 2008, p. 1-102, met name p. 32, 42-43.

  30. Sijmons 2006, p. 220 (zie noot 20).

  31. Kamerstukken II 2003/04, 27 659, nr. 16, p. 14.

  32. Kamerstukken II 2002/03, 28 600 XVI, nr. 116, p. 4.

  33. Kamerstukken II 2003/04, 27 659, nr. 16; Nota van toelichting bij Uitvoeringsbesluit WTZi, Stb. 2005, 575, p. 14.

  34. Kamerstukken II 2004/05, 27 659, nr. 52.

  35. Als voorwaarden worden genoemd: (i) het bestaan van transparante en integrale prestatiebekostiging (inclusief huisvestingslasten) en volledige risicodragendheid voor schommelingen in de afzet; (ii) het bestaan van waarborgen tegen het ‘weglekken’ van economische waarde die is opgebouwd in een door overheidsregels gecreëerde omgeving met weinig risico’s; en (iii) waarborging van de toegankelijkheid, betaalbaarheid en kwaliteit van zorg. Zie over de tweede en derde voorwaarde par. 3.2 van dit artikel.

  36. Kamerstukken II 2006/07, 27 659, nr. 80.

  37. Bijv. Kamerstukken II 2005/06, 27 659, nr. K, p. 18-19; Aanhangsel Handelingen II 2007/08, nr. 492.

  38. Cools 2008 (zie noot 3).

  39. De Groot 2008a (zie noot 9).

  40. NZa 2008 (zie noot 13).

  41. Zie noot 14.

  42. Zoals in noot 15 vermeld, heeft de minister mondeling laten weten dat hij ernaar streeft de resultaatsafhankelijke vergoeding vanaf 2011 mogelijk te maken. Volgens de beleidsvoornemens van het programma ‘Zeven rechten voor de cliënt in de zorg: Investeren in de zorgrelatie’ (Brief van de Minister en de Staatssecretaris van VWS aan de Tweede Kamer d.d. 23 mei 2008, Kamerstukken II 2007/08, 31 476, nr. 1) zal de WTZi per 1 januari 2011 niet meer bestaan en opgaan in een nieuwe Wet cliëntenrechten zorg. Het is niet ondenkbaar dat bij deze wijziging het verbod op winstoogmerk door intramurale zorginstellingen ook zal verdwijnen uit de wet.

  43. In de brief worden als voorbeelden genoemd: beslissingen omtrent investeringen (boven een bepaald bedrag), rond fusies, strategische allianties en het loslaten van bepaalde activiteiten.

  44. Namelijk de vrees dat het toestaan van winstuitkering zou leiden tot een stijging van de kosten en een daling van de kwaliteit van zorg (zie par. 2.1).

  45. Namelijk omdat verwacht werd dat het verbod zou bijdragen aan het in stand houden van een evenwichtig, doelmatig en kwalitatief stelsel (zie par. 2.1).

  46. Zie noot 31; advies RvS, Kamerstukken II 2000/01, 27 659, nr. A, p. 12-13; RVZ 2002, p. 31 (zie noot 12); Kamerstukken II 2002/03, 28 600 XVI, nr. 116, p. 4; Kamerstukken II 2003/04, 27 659, nr. 16; Nota van toelichting bij Uitvoeringsbesluit WTZi, Stb. 2005, 575, p. 14.

  47. Sijmons 2006, p. 220 (zie noot 20).

  48. E. Dijkgraaf, S. Van der Geest & M. Varkevisser, Winstregulering als waarborg voor redelijke tarieven (Consultatiedocument voor de Nederlandse drinkwatersector), Rotterdam: SEOR-ECRi 2007, p. 29; Cools 2008, p. 33 (zie noot 3).

  49. Verhagen e.a. 2008, p. 175-195 (zie noot 3).

  50. Blijkens de Nota ‘Vraag aan bod’ (Kamerstukken II 2000/01, 27 855, nr. 2, p. 3-5) zijn de belangrijkste doelstellingen van de stelselherziening: (i) het creëren van een doelmatige zorginkoop en -regie door zorgverzekeraars; (ii) het geven van meer prikkels aan zorgverzekeraars en zorgaanbieders om kwalitatief hoogwaardig en doelmatig te functioneren, flexibel te reageren op ontwikkelingen aan de vraagzijde en de kosten zo laag mogelijk te houden; en (iii) het bevorderen van de keuzemogelijkheden voor verzekerden.

  51. Zo ook de RvS, Kamerstukken II 2000/01, 27 659, nr. A, p. 12-13.

  52. Zie par. 1.

  53. Sijmons 2006, p. 222 (zie noot 20); T.A.M. van den Ende, ‘Het ondernemende ziekenhuis van vandaag en morgen. Hoe ondernemend kan het ‘ziekenhuis van morgen’ heden ten dage zijn?’, TvGR 2007, p. 66-78.

  54. Sijmons 2006, p. 222 (zie noot 20); Advies RvS, Kamerstukken II 2000/01, 27 659, nr. A, p. 12-13. Op dit moment wordt in het veld dan ook een discussie gevoerd over de vraag of dergelijke constructies zich wel verhouden tot de eisen die uit hoofde van de WTZi aan de toelating zijn gesteld. Vanwege de onduidelijkheid hierover wordt er op dit moment overigens minder gebruik van gemaakt.

  55. Zo ook de RvS (Kamerstukken II 2000/01, 27 659, nr. A, p. 12-13; Kamerstukken II 2002/03, 28 994, nr. A, p. 14), de RVZ (RVZ 2002, p. 31-32, zie noot 12), Sijmons & Van den Ende 2008, p. 54-55 (zie noot 31). De Minister van VWS is echter een andere mening toegedaan (Kamerstukken II 2000/01, 27 659, nr. 3, p. 33-34; Kamerstukken II 2001/02, 27 659, nr. 7, p. 25-26). Ook De Groot lijkt een andere mening te zijn toegedaan: De Groot 2008b (zie noot 19).

  56. Art. 46 en 58 EG.

  57. Onder andere HvJ EG 20 februari 1979, nr. 120/78, Jur. 1979, p. 649 (Cassis de Dijon); HvJ EG 30 november 1995, nr. C-55/94, Jur. 1995, p. I-4165 (Gebhard).

  58. Zie J.W. van de Gronden & J.J.M. Sluijs, De betekenis van het EG-Verdrag voor het reguleren van de zorgmarkt, (Preadvies VGR), Den Haag: Sdu Uitgevers 2009, p. 106-107, 110-111.

  59. Sijmons & Van den Ende 2008, p. 54-55 (zie noot 31).

  60. Vergelijk een recent advies van 21 december 2007 van de VWS-commissie bezwaarschriften Awb, waarin de commissie oordeelde dat de (tot voor kort bestaande) afstortingsplicht voor zorginstellingen in het Algemene Fonds Bijzondere Ziektekosten (indien de waarde van onroerende goederen niet binnen een jaar na beëindiging van de activiteiten is aangewend voor de zorg) een beperking inhoudt van de art. 43 en 56 EG. waarvoor geen objectieve rechtvaardiging bestaat, nu de afstortingsplicht in strijd is met het evenredigheidscriterium.

  61. Vergelijk ook een recent advies van 17 april 2009 van de RvS (Bijlage bij Kamerstukken II 2008/09, 29 247, nr. 90), waarin de RvS het ‘minder vanzelfsprekend’ oordeelt dat het voorstel voor een tijdelijk strenger toetsingskader voor fusies in de zorg de proportionaliteitstoets zal kunnen doorstaan, omdat niet eenvoudig zal zijn aan te tonen dat de kwaliteit en bereikbaarheid van zorg niet met minder belemmerende instrumenten kunnen worden gewaarborgd.

  62. H.D.C. Roscam Abbing, Zorg, schaarste en recht. Solidariteit en individuele vrijheid: vrijheid in gebondenheid (Preadvies VGR), Utrecht: 2002, p. 24.

  63. Roscam Abbing 2002, p. 4-5 (zie noot 64).

  64. E. Dijkgraaf, S. Van der Geest, M. Janssen, M. Varkevisser & B. Voogt, Winstuitkering: winst voor de publieke belangen? Een literatuurstudie, Rotterdam: SEOR-ECRi, Erasmus Universiteit Rotterdam 2006, p. 25-26; Cools 2008, p. 46 (zie noot 3).

  65. Dijkgraaf e.a. 2006, p. 26 (zie noot 66).

  66. Zie Cools 2008, p. 47 (zie noot 3).

  67. Zie Kamerstukken II 2006/07, 29 689, nr. 126; Aanhangsel Handelingen II 2006/07, nr. 1805.

  68. Het recht op gezondheid is neergelegd in art. 22 lid 1 Grondwet en daarnaast ook verankerd in diverse internationale verdragen en documenten. Hier wordt vooral gedoeld op het (engere) begrip ‘recht op gezondheidszorg’, waaronder in het algemeen een inspanningsverplichting voor de overheid wordt verstaan om te zorgen voor een kwalitatief goede, (geografisch) bereikbare en financieel toegankelijke gezondheidszorg (H.J.J. Leenen & H.D.C. Roscam Abbing, Bestuurlijk gezondheidsrecht, Alphen aan den Rijn: Samsom 1986, p. 19). Over het algemeen wordt aangenomen dat de plichten van de overheid ten aanzien van met name de bereikbaarheid en financiële toegankelijkheid zich beperken tot de noodzakelijke gezondheidszorg (H.J.J. Leenen, Recht op zorg voor de gezondheid (Preadvies VGR), Utrecht: VGR 1997, p. 14 en 20).

  69. Eerste Kapitaallastenbrief (zie noot 36); brief d.d. 9 juli 2009 (zie noot 14).

  70. Cools 2008, p. 39 (zie noot 3); Dijkgraaf e.a. 2006, p. 25 (zie noot 66).

  71. Dijkgraaf e.a. 2006, p. 27 (zie noot 66).

  72. Onder ‘Inbreuk op de beginselen van solidariteit en gelijkheid’ is reeds ingegaan op de gevolgen van winstuitkering voor de financiële toegankelijkheid van de zorg.

  73. Brief d.d. 9 juli 2009, p. 34 (zie noot 14).

  74. Zo zijn bijvoorbeeld hedge funds meestal slechts bereid om voor een korte termijn te investeren en hanteren zij daarbij soms strategieën die een ongunstig effect kunnen hebben op het functioneren en de continuïteit van de onderneming op de langere termijn (Sijmons & Van den Ende 2008, p. 74-75, zie noot 31). Ook moet ervoor gewaakt worden dat belangen van bepaalde typen investeerders die zelf actief zijn binnen de zorgmarkt (zoals bijvoorbeeld farmaceutische ondernemingen of zorgverzekeraars) niet ten koste gaan van de zorginstelling. Zie hierover ook par. 4.

  75. Zo ook de MvT bij het wetsontwerp maatschappelijke onderneming, Kamerstukken II 2008/09, 32 003, nr. 3, p. 2.

  76. Ook de NZa vraagt zich af of er als gevolg van de voorgestelde maatregelen nog wel voldoende mogelijkheden voor zorginstellingen zouden overblijven om kapitaal aan te trekken en daarmee een vermogensbuffer op te bouwen. Zie brief d.d. 26 augustus 2009 van de NZa aan de Minister en Staatssecretaris van VWS.

  77. Op grond van art. 18 WTZi dienen zorginstellingen voor transacties met onroerende zaken die na de transactie blijvend niet meer voor de zorg worden gebruikt vooraf goedkeuring aan het College sanering zorginstellingen te vragen. Ook het Waarborgfonds voor de Zorg (WfZ) moet vooraf goedkeuring verlenen aan vastgoedtransacties, indien sprake is van door het WfZ geborgde leningen of indien sprake is van uitvoering van de Rijksgarantieregeling 1958. Daarnaast werd, tot voor kort, aan WTZi-toelatingen van zorginstellingen de voorwaarde verbonden dat die instellingen het voorschrift tot behoud van waarde van onroerende zaken voor de zorg, dat in de op grond van de art. 4 en 13 WTZi vastgestelde beleidsregels is opgenomen, in acht nemen. De ABRvS heeft in een recente uitspraak van 19 november 2008 (nr. 200804090/1, TvGR 2009/7) bepaald dat de minister niet bevoegd is om die voorwaarde te stellen. De minister heeft echter aan de Tweede Kamer laten weten dat inmiddels wetgeving in voorbereiding is om ervoor te zorgen dat de door de ABRvS gewenste wettelijke grondslag er wel komt (Aanhangsel Handelingen II 2008/09, nr. 1072; Kamerstukken II 2008/09, 27 659, nr. 113).

  78. Bijlage bij de Eerste Kapitaallastenbrief (zie noot 36).

  79. De in het verleden verleende zorg is immers reeds afgerekend op basis van onherroepelijke tariefbeschikkingen (Sijmons 2006, p. 333-337, zie noot 20). In dit kader is bovendien vermeldenswaardig dat de VWS-commissie bezwaarschriften Awb in het in noot 62 aangehaalde advies oordeelde dat de afstortingsplicht voor zorginstellingen in het Algemene Fonds Bijzondere Ziektekosten in strijd is met art. 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (verbod op onteigening).

  80. Art. 2:18 lid 6 BW bepaalt immers dat in de statuten een bepaling dient te worden opgenomen die stelt dat het vermogen dat de stichting bij de omzetting bezat en de vruchten daarvan slechts met toestemming van de rechter anders mogen worden besteed. Het doen van uitkeringen zal in elk geval niet in overeenstemming met dat doel zijn (zo ook Linders 2007, zie noot 18). Aangenomen wordt dat uitkering in strijd met art. 2:18 lid 6 BW kan leiden tot (i) nietigheid van het bestuursbesluit tot uitkering; (ii) vernietigbaarheid van rechtshandelingen die jegens derden zijn aangegaan; (iii) ontbinding van de rechtspersoon en (iv) aansprakelijkheid van bestuurders op grond van wanprestatie, onbehoorlijke taakvervulling of onrechtmatige daad (B. Snijder-Kuipers, ‘Vermogensklem bij omzetting van stichtingen’, Tijdschrift voor Ondernemingsbestuur 2008-2, p. 49-55).

  81. Zie Sijmons 2006, p. 333-334 (zie noot 20); Cools 2008, p. 38, 65 (zie noot 3); Verhagen e.a. 2008, p. 191 (zie noot 3).

  82. Zo ook T.J. van der Ploeg, ‘De juridische inkadering van de ‘maatschappelijke onderneming’’, in: Maatschappelijk ondernemen in het bijzonder in de zorg (Preadvies van de Vereeniging ‘Handelsrecht’), Deventer: Kluwer 2008. Zoals in par. 3.1 aan de orde kwam, is het in de praktijk weliswaar mogelijk om door middel van bepaalde juridische constructies winst uit te laten keren door zorginstellingen die zelf geen bv of nv zijn, maar ondergraven dergelijke constructies de transparantie, de controle op de jaarrekening en de verantwoording aan de overheid.

  83. Voor de omzetting van een stichting in een bv is behalve een besluit tot omzetting, een besluit tot statutenwijziging en een notariële akte van omzetting die de nieuwe statuten bevat (art. 2:18 lid 2 BW) ook een rechterlijke machtiging vereist (art. 2:18 lid 4 en lid 5 BW). In de statuten dient een bepaling te worden opgenomen die stelt dat het vermogen dat de stichting bij de omzetting bezat en de vruchten daarvan slechts met toestemming van de rechter anders mogen worden besteed (art. 2:18 lid 6 BW).

  84. Brief d.d. 9 juli 2009, p. 35 (zie noot 14).

  85. Kamerstukken II 2008/09, 32 003, nr. 2, met name art. 307k-307m.

  86. Winstuitkeringen worden gedaan uit de winst die met een bepaalde activiteit is behaald ten behoeve waarvan de winstbewijzen zijn uitgegeven. Middelen die door of vanwege de overheid zijn verkregen mogen niet anders worden besteed dan waarvoor zij zijn bestemd.

  87. Zo ook de RvS, Kamerstukken II 2008/09, 32 003, nr. 4, p. 9. Ook naar aanleiding van het voorontwerp werd reeds de kritiek geuit dat aan de rechtsvorm maatschappelijke onderneming weinig behoefte bestaat (E.R. Helder, ‘Actualiteiten. Voorontwerp maatschappelijke onderneming: de reacties uit het veld.’ Ondernemingsrecht 2007-16, p. 611-615).

  88. Zo ook RvS, Kamerstukken II 2008/09, 32 003, nr. 4, p. 15.

  89. Zo ook RvS, Kamerstukken II 2008/09, 32 003, nr. 4, p. 15.

  90. Vergelijk Dijkgraaf e.a. 2007, p. 25-28 (zie noot 50); Cools 2008, p. 67 (zie noot 3); Sijmons & Van den Ende 2008, p. 99-100 (zie noot 31); Verhagen e.a. 2008, p. 191 (zie noot 3).

  91. Zo ook Sijmons 2006, p. 309-310 (zie noot 20); Sijmons & Van den Ende 2008, p. 74-75 (zie noot 31).

  92. Sijmons 2006, p. 310-311 (zie noot 20).

  93. Zie De Groot 2008a, p. 11, 18, 24 (zie noot 9).

  94. Art. 5 lid 1 sub c Wet op de vennootschapsbelasting 1969 jo. art. 4 Uitvoeringsbesluit vennootschapsbelasting 1971.

  95. De Groot 2008a, p. 13-14 (zie noot 9).

  96. Belastingplan 2006 (wet van 15 december 2005, Stb. 683), art. IX en XXXV lid 2.

Author information

Authors and Affiliations

Authors

Additional information

Met dank aan prof. mr. J.K.M. Gevers en prof. mr. J.G. Sijmons voor hun waardevolle commentaar op een eerdere versie van dit artikel. De tekst is afgesloten op 21 september 2009.

Emke Plomp is arts, farmaceut en jurist en bereidt op dit moment een dissertatie voor over de juridische aspecten van winstuitkering door zorginstellingen.

Rights and permissions

Reprints and permissions

About this article

Cite this article

Plomp, E. Winstuitkering door zorginstellingen. TGVR 33, 517–530 (2009). https://doi.org/10.1007/BF03081655

Download citation

  • Issue Date:

  • DOI: https://doi.org/10.1007/BF03081655

Navigation