Samenvatting
Veel ouders zijn bekend met het gegeven dat sommige kinderen denkbeeldige vriendjes of vriendinnetjes hebben. Een bekend voorbeeld van zo'n denkbeeldig kameraadje is de speelgoedtijger Hobbes uit de strip Calvin and Hobbes. Ondanks de populariteit die het fenomeen geniet, is echter nog weinig bekend over het mogelijke belang van ‘imaginary friends’ voor de psychosociale ontwikkeling van jonge kinderen, zo betogen Gleason, Sebanc en Hartup (2000) in een recent artikel inDevelopmental Psychology.
In hun onderzoek maken de Amerikaanse auteurs duidelijk dat er een onderscheid dient te worden gemaakt tussen denkbeeldige vriendjes en zogenaamde ‘gepersonifieerde objecten’.
Literatuur
Bonne, O., Canetti, L., Bachar, E., De-Nour, A. K., & Shalev, A. (1999). Childhood imaginary companionship and mental health in adolescence.Child Psychiatry and Human Development, 29, 277-286.
Freud, A. (1966). The writings of Anna Freud: The ego and mechanisms of defence. Vol. 2. New York: International Universities Press, Inc.
Gleason, T. R., Sebanc, A. M., & Hartup, W. W. (2000). Imaginary companions of preschool children. Developmental Psychology, 36, 419-428.
Myers, W. A. (1976). Imaginary companions, fantasy twins, mirror dreams, and depersonalization. Psychoanalytical Quarterly, 45, 503-524.
Author information
Authors and Affiliations
About this article
Cite this article
, . Welke rol spelen denkbeeldige vriendjes in de ontwikkeling van jonge kinderen?. KIAD 22, 65–66 (2001). https://doi.org/10.1007/BF03060802
Issue Date:
DOI: https://doi.org/10.1007/BF03060802