Skip to main content
Log in

Opmerkelijk

  • Artikelen
  • Published:
Kind en adolescent

Samenvatting

Hoewel de ideale organisatie van de jeugdzorg nog niet is bereikt, zijn we inmiddels wel een weg ingeslagen waarlangs we een heel eind hopen te komen. Het regeringsstandpunt Regie in de Jeugdzorg (1994) was hierbij een belangrijke wegwijzer. Uitgaande van het gegeven dat verbetering van effectiviteit en efficiëntie nodig is, pleitten de toenmalig verantwoordelijke bewindslieden in deze nota voor meer samenhang en samenwerking in de jeugdzorg.

This is a preview of subscription content, log in via an institution to check access.

Access this article

Price excludes VAT (USA)
Tax calculation will be finalised during checkout.

Instant access to the full article PDF.

Literatuur

  • Bickman, L. (1996). A continuum of care. More is not always better. American Psychologist, 51, 689-701.

    Article  CAS  PubMed  Google Scholar 

  • Bickman, L., Guthrie, P. R., Foster, E. M., Lambert, E. W., Summerfelt, W. T., Breda, C. S., & Heflinger, C. A. (1995). Evaluating Managed Mental Health Services. The Fort Bragg Experiment. New York: Plenum Press.

    Google Scholar 

  • DeLeon, P. H., & Williams, J. G. (1997). Evaluation research and public policy formation. Are psychologists collectively willing to accept unpopular findings? American Psychologist, 52, 551-552.

    Article  Google Scholar 

  • Dineen, T. (1998). Psychotherapy. The snake oil of the 90s? Skeptic, 6, 54-63.

    Google Scholar 

  • Nota, P. H., Van der Schaft, R. A., & Van Yperen, T. A. (1997). Toegang tot de jeugdzorg. Functies en systeemeisen. Utrecht: NIZW Uitgeverij. Plan van aanpak Zorgprogrammering. Regeringsstandpunt (1997). Rijswijk: Ministerie van VWS.

    Google Scholar 

  • Psychology in the public forum (1997). American Psychologist, 52 (5).

  • Regie in de Jeugdzorg.Regeringsstandpunt van de ministers van WVC en Justitie (1994). Rijswijk: Ministerie van WVC.

  • Sechrest, L., & Walsh, M. (1997). Dogma or data. Bragging Rights. American Psychologist, 52, 536-540.

    Article  Google Scholar 

  • Weisz, J. R., Han, S. S., & Valerie, S. M. (1997). More of what? Issues raised by the Fort Bragg study. American Psychologist, 52, 541-545.

    Article  CAS  PubMed  Google Scholar 

  • Weisz, J. R., & Weiss, B. (1993). Effects of psychotherapy with children and adolescents. Newbury Park: Sage Publications.

    Google Scholar 

Download references

Author information

Authors and Affiliations

Authors

Appendices

Ochtendgloren doet je goed

Veel mensen merken dat hun stemming opfleurt wanneer het lente wordt, terwijl in de herfst het omgekeerde gebeurt. Sommige mensen hebben zoveel last van de stemmingsdaling in de loop van het najaar, dat er in de winter sprake is van een heuse depressie die pas verdwijnt wanneer de dagen weer gaan lengen. Wanneer een stemmingsstoornis zo duidelijk gekoppeld is aan de wisseling der seizoenen, wordt gesproken van een winterdepressie (of, in de termen van het classificatiesysteem dsm-iv, van een recidiverende depressieve stoornis met een seizoensgebonden patroon).

De winterdepressie beperkt zich niet tot de volwassen leeftijd, maar komt ook bij kinderen voor. Wij weten dit dankzij het feit dat volwassenen met een seizoensgebonden depressie vaak vertellen dat de klachten al uit hun kindertijd dateren, en doordat vooral ouders die zelf aan winterdepressies lijden het beeld bij sommige van hun kinderen herkennen.

Overigens staat bij kinderen die aan een winterdepressie lijden de depressieve stemming vaak minder op de voorgrond, dan een aantal andere seizoensgebonden kenmerken, zoals vermoeidheid, een sterk toegenomen slaapbehoefte, prikkelbaarheid en angst (Meesters, 1995). Kinderen die aan deze stoornis lijden, hebben in de winter grote moeite om op te staan. Het beeld kan verantwoordelijk zijn voor wisselende schoolprestaties: goed aan het begin van het schooljaar, maar verslechterend vanaf het begin van de winter. De winterdepressie gaat vaak gepaard met een behoefte aan calorierijk voedsel, waardoor deze kinderen in de loop van de winter door veel snoepen dikker worden.

Sinds een jaar of vijftien is bekend dat een winterdepressie kan worden behandeld door langs kunstmatige weg extra licht te geven. Men gebruikt daarvoor volspectrum licht (waaruit in verband met de veiligheid het ultraviolet is weggelaten), van een behoorlijke intensiteit (bijvoorbeeld 10.000 lux). Dit licht wordt een halfuur per dag toegediend, gedurende vijf tot zeven dagen. Zo'n 50-80% van de lijders aan een winterdepressie blijkt goed op een dergelijke behandeling te reageren. Het werkingsmechanisme van deze therapie is echter nog niet vastgesteld (Meesters & Van den Hoofdakker, 1998). Er zijn verschillende theorieën, onder andere over de rol van melatonine – een stof waarvan de productie mede afhankelijk is van de hoeveelheid licht waaraan men is blootgesteld. Er is ook wel gedacht dat het effect van lichttherapie vooral op suggestie berust, zeker toen bleek dat imaginair licht (een met hypnotische technieken geïnduceerde ervaring aan licht te zijn blootgesteld) even goede resultaten leek te geven. Die resultaten waren echter van korte duur, in tegenstelling tot die van een behandeling met werkelijk licht (Meesters & Van den Hoofdakker, 1998).

Uit recent onderzoek blijkt dat het moment van de dag waarop lichttherapie wordt gegeven veel uitmaakt. Wanneer het 's avonds gebeurt, is het resultaat ervan nauwelijks beter dan dat van een behandeling met placebo, terwijl het effect van een lichtbehandeling 's ochtends, direct na het wakker worden, heel duidelijk is (Avery, 1998). Het is op het eerste gezicht moeilijk te verklaren dat er zo'n belangrijk verschil bestaat in het effect van een bepaalde vorm van behandeling, alleen op grond van het tijdstip van de dag waarop deze wordt uitgevoerd. Tegelijkertijd zou de verklaring van dit verschil wel eens de sleutel kunnen zijn tot de oplossing van het raadsel waarop het werkingsmechanisme van de lichttherapie bij de winterdepressie berust.

De schakel tussen de winterdepressie en de lichttherapie wordt waarschijnlijk gevormd door de fysiologie van de slaap. De afwisseling van slaap- en waakfasen gedurende het etmaal wordt gestuurd door een biologische klok in de hersenen, maar staat ook onder invloed van externe factoren, zoals de afwisseling tussen licht en donker. Uit experimenten waarbij mensen een tijdlang geïsoleerd van de buitenwereld leefden, weten wij dat de biologische klok de neiging heeft om elke dag de slaapfase een paar minuten later te laten beginnen, maar dat de externe factoren (zoals daglicht) er via terugkoppeling voor zorgen dat dit niet gebeurt. Kennelijk schiet dit mechanisme in de winter bij sommige mensen tekort, mede door de veel geringere hoeveelheid daglicht, en vindt er wel een verschuiving plaats van het moment waarop er biologisch behoefte is aan slaap. Dit sluit aan bij de klinische observatie dat kinderen met een winterdepressie moeilijk in slaap vallen en 's ochtend moeilijk wakker worden (Meesters, 1995).

Door 's ochtends vroeg lichttherapie aan te bieden, wordt de uitgestelde slaap-waakfase weer vervroegd, met een duidelijke verbetering van de stemming tot gevolg. Hiermee zijn natuurlijk nog niet alle vragen beantwoord. Maar we weten in elk geval beter waar wij het antwoord moeten zoeken: de winterdepressie heeft vooral te maken met eigenaardigheden van de slaap. Misschien is de winterdepressie wel ons stille protest tegen het feit dat we niet (net als de beren) gewoon de hele winter in bed mogen blijven liggen…..

Prof. dr. F. Boer, Rijksuniversiteit Leiden (vakgroep Ontwikkelings- en Onderwijspsychologie; vakgroep Psychiatrie) en Academisch Centrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie Curium, Endegeesterstraatweg 27, 2342 AK Oegstgeest.

Literatuur

Avery, D. H. (1998). A turning point for seasonal affective disorder and light therapy research?Archives of General Psychiatry, 55, 863-864.

Meesters, Y. (1995). Lichttherapie bij drie kinderen met winterdepressie. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 139, 2664-2666.

Meesters, Y. & Van den Hoofdakker, R. H. (1998). Winterdepressie en lichttherapie I: syndroom en behandeling. Tijdschrift voor Psychiatrie, 40, 254-265.

About this article

Cite this article

 ,  . Opmerkelijk. KIAD 20, 73–76 (1999). https://doi.org/10.1007/BF03060731

Download citation

  • Issue Date:

  • DOI: https://doi.org/10.1007/BF03060731

Navigation