Samenvatting
Bij verminderd zien wordt na de anamnese het gezichtsvermogen onderzocht door het uitvoeren van een visusonderzoek aan beide ogen met behulp van een visuskaart, onder gestandaardiseerde onderzoeksomstandigheden.
Door middel van diagnostisch refractioneren, eventueel aangevuld met een onderzoek naar het effect van de stenopeïsche opening op de visus, kan onderscheid gemaakt worden tussen visusvermindering door een refractieafwijking en visusvermindering door andere oorzaken.
Bij het diagnostisch refractioneren wordt met een positieve, respectievelijk negatieve lens getest of de gezichtsscherpte valt te verbeteren. Als verbetering hierbij uitblijft, wordt daarna beoordeeld of de visus valt te verbeteren met een stenopeïsche opening.
Bij een visus van minder dan 1,0 is er sprake van een verziendheid of hypermetropie indien met een lensje van +0,5 D de gezichtsscherpte verbetert; ervaart de patiënt visustoename met een lensje van –0,5 D dan is er sprake van bijziendheid of myopie. Indien er geen verbetering optreedt maar de patiënt wel scherper ziet bij het gebruik van de stenopeïsche opening is astigmatisme zeer waarschijnlijk.
Bij een visus van 1,0 of hoger die niet verslechtert met een lensje van +0,5 D is er sprake van hypermetropie; dit kan gepaard gaande met klachten van asthenopie, zoals vermoeidheid en gevoeligheid van de ogen, hoofdpijn, pijnlijke ogen en moeite met langer lezen en/of het werken met beeldschermen.
Bij ouderen met een verminderd gezichtsvermogen voor dichtbij en een normale visus voor veraf is er sprake van ouderdomsverziendheid of presbyopie.
Kinderen tot 6 jaar met visusvermindering worden naar de orthoptist of oogarts verwezen; dit omdat op deze leeftijd strabismus kan ontstaan en zich een amblyopie kan ontwikkelen met een eventueel blijvende visusstoornis indien deze niet tijdig wordt herkend en behandeld.
Patiënten vanaf 6 tot 65 jaar met refractieafwijkingen worden doorverwezen naar de opticien of optometrist. Een consult bij de oogarts in deze leeftijdsgroep is geïndiceerd indien er sprake is van een visusverschil van meer dan 2,5 D tussen beide ogen (anisometropie), bij onvoldoende visusverbetering door glascorrectie, bij nieuwe patiënten met een visus minder dan 0,2 en bij patiënten met een eigen correctie van meer dan +7 D of –7 D sferisch, respectievelijk +3 D of –3 D cilindrisch.
Het verminderen van de visus voor veraf bij personen ouder dan 65 jaar is zelden het gevolg van een refractieafwijking; zij worden doorverwezen naar de oogarts.
Literatuur
Axenfeld Th, Pau A. Lehrbuch der Augenheilkunde. 13e Aufl. Stuttgart/New York: Gustav Fisher, 1992.
Baggen JL, Leeuwen YD van. Diagnostisch refractioneren. Tijdschr Huisartsgeneeskd 1998;15:12-6.
Cleveringa JP, Oltheten JMT, Blom GH, Baggen MEJM, Wiersma T.nhg-Standaard Refractieafwijkingen. Huisarts Wet 2001;44:350-5.
Hollwich F. Augenheilkunde: Ein kurtgefasstes Lehrbuch, 11e Aufl. Stuttgart: Thieme, 1988. [Nederlandse vertaling: Leerboek oogheelkunde. Utrecht: Bohn Scheltema & Holkema, 1989.]
Oogonderzoek bij beeldschermwerkers. TBV 2002;10:73-8.
Rietveld RP, Cleveringa JP, Blom GH, Baggen MEJM, Bink D, Oltheten JMT, et al.nhg-Standaard Het rode oog: Eerste herziening. Huisarts Wet 2006;49:78-91.
Stilsma JS, Voorn ThB. Oogheelkunde. 1e dr. Houten/Zaventem: Bohn Stafleu Van Loghum, 2002.
Lisdonk EH van de, Bosch WJHM van den, Huygen FJA, Lagro-Jansen ALM. Ziekten in de huisartsenpraktijk. 2e dr. Utrecht: Wetenschappelijke uitgeverij Bunge, 1990.
Leeuwen YD van, Baggen JL. Verziendheid, diagnostiek door de huisarts. Ned Tijdschr Geneeskd 1994;138:1601-3.
Author information
Authors and Affiliations
Additional information
Dr. J.P. Cleveringa, huisarts te Oosterhesselen.
Rights and permissions
About this article
Cite this article
Cleveringa, J. Diagnostiek van refractieafwijkingen. BIJB 22, 146–149 (2006). https://doi.org/10.1007/BF03059927
Issue Date:
DOI: https://doi.org/10.1007/BF03059927