Inleiding

Overdracht kan van invloed zijn op het affectieve aspect van leren.1 Overdracht en tegenoverdracht zijn niet exclusief van toepassing in de psychoanalytische relatie tussen patiënt en therapeut, maar evenzeer in andere relaties waarbij sprake is van hetzij affectie, hetzij hiërarchie of afhankelijkheid. 2- 3 Overdracht speelt in de omgang met een partner, kinderen, vrienden, familieleden en in relaties op het werk en in het onderwijs.4 Overdrachtsen tegenoverdrachtsgevoelens zijn er in een medische opleidingsrelatie altijd. Voor zover het leerproces door de opleidingsrelatie wordt bepaald kunnen overdrachtsverschijnselen zowel een sterk stimulerend als een hevig demotiverend effect op het leren hebben. Er is in de literatuur tot nu toe weinig aandacht besteed aan deze effecten. Indien overdracht bewust gehanteerd wordt kan het positief bijdragen aan de effectiviteit van het leerproces. Daarmee wordt de opleiding doelmatiger en geeft het zowel student als docent meer voldoening.

Casus

Een mannelijke docent begeleidt een wekelijks samenkomende werkgroep. Hij geniet in het bijzonder van de aanwezigheid van één van ‘zijn’ studenten. Deze jongeman is knap om te zien, sociaal vaardig en slim. Mede door het enthousiasme en de inzet van de docent draait de groep aanvankelijk goed. Er wordt hard gewerkt, veel geleerd maar ook heel wat afgelachen. Op een dag wordt er door de studenten echter openlijk kritiek geuit op de docent. Ze verwijten hem té nadrukkelijk aanwezig te zijn en hen onvoldoende ruimte te laten voor een eigen inbreng. Wat het voor de docent extra pijnlijk maakt is dat het de ‘speciale’ student is die deze boodschap namens de groep verwoordt.

De docent is heftig teleurgesteld in de groep, maar met name in de student van wie hij ‘zoiets’ niet verwacht had. Het lukt hem in de daaropvolgende bijeenkomsten niet zijn aanvankelijke enthousiasme te hervinden, hetgeen een duidelijk negatief effect heeft op het leerproces van de groep.

Definities

Overdracht

Het begrip overdracht is afkomstig uit de psychoanalyse waar Sigmund Freud het fenomeen in 1885 als eerste gewaar werd en benoemde.5 Zijn patiënten zouden onbewust hun onvervulde kinderlijke verlangens op hem projecteren. Enkele jaren later realiseerde Freud zich dat ook de therapeut in staat is gevoelens over te dragen, maar volgens hem wel in reactie op de overdracht van zijn patiënt, vandaar de term: tegenoverdracht.6

Overdracht is het onbewust verplaatsen van vroegere, onbevredigde behoeften, verwachtingen en verlangens jegens belangrijke personen in het verleden op andere personen in het heden. Het is een onbewuste vergissing in tijd, plaats en persoon: kinderlijke emoties worden overgedragen omdat de huidige situatie of persoon met wie men te maken heeft gelijkenis vertoont met een plaats of persoon van vroeger of met bepaalde herinneringen aan deze persoon. Overdracht gaat altijd gepaard met projectie: het de ander toedichten van eigenschappen en kwaliteiten, die tegemoet komen aan de eigen onbevredigde verlangens. Overdracht vindt vaak plaats zonder dat de persoon in kwestie zich de bron van zijn gevoelens ten volle realiseert. Het gevolg is het ontstaan van heftige emoties, zoals ongegronde sympathie of antipathie.4

Overdracht komt met name voor in relaties waar ongelijkwaardigheid een rol speelt.4 Het feit dat iemands persoonlijkheid en zelfbeeld voornamelijk gevormd worden in vroege ongelijkwaardige verhoudingen zoals in de ouder-kind relatie, in het gezin en op school, verklaart mogelijk waarom juist hiërarchische en afhankelijke relaties zo vaak tot overdracht aanleiding geven. Hoe minder kinderlijke behoeften als liefde, bewondering, speciale aandacht, genegenheid en houvast in de kindertijd bevredigd zijn, hoe heftiger de emoties, en hoe sterker het heimelijke verlangen om die behoeften alsnog te vervullen. 2 Je zou kunnen zeggen dat het kind in het innerlijk gevoelsleven van de volwassene onbewust op zoek gaat naar de ideale ouder.2

Tegenoverdracht

Aanvankelijk werd tegenoverdracht door Freud beschreven als een onbewuste tegenzet, een reactie op de overdracht.6 Tegenoverdracht (van de therapeut, de docent, de hogere in de hiërarchie) als gevolg van overdracht (van de patiënt, de student) waarbij eerstgenoemden geprovoceerd worden tot het innemen van een positie die samenvalt met die van sleutelfiguren uit zijn leven.Tegenoverdracht wordt tegenwoordig ook wel in bredere zin gebruikt. Het is dan simpelweg hetzelfde als overdracht, maar dan van degene die hoger in de hiërarchie staat jegens degene die in de afhankelijke positie verkeert.2 7 Deze definitie gaat echter voorbij aan de ingewikkelde interactie met de ander.

Positieve en negatieve (tegen)overdracht

Overdracht en tegenoverdracht hebben zowel positieve als negatieve verschijningsvormen die ontstaan in het spanningsveld tussen het verlangen naar autonomie enerzijds en naar verbondenheid anderzijds.8 Positieve (tegen-)overdracht is de projectie van een ideaalbeeld op de ander en negatieve (tegen-)overdracht is de projectie van een vijandig, misprijzend, afwijzend beeld op de ander.

Overdracht in het medisch onderwijs

Aangezien (tegen)overdracht altijd meer of minder in relaties speelt waarin sprake is van hiërarchie en afhankelijkheid komt overdracht veelvuldig in het medisch (vervolg) onderwijs voor. Dit geldt bij uitstek in opleidingssituaties waarbij de student, co-assistent of aios (assistent in opleiding tot specialist) een één-op-één, een meester- gezel verhouding heeft met de docent, supervisor of opleider. De student reageert met zijn eigen conflicten, behoeften en persoonlijkheid op de persoonlijkheid en het gedrag van de docent. En omgekeerd.3 Zo kan de student verlangen naar een alwetende en begripvolle meerdere, terwijl de docent mogelijk zijn zelfbeeld als succesvolle, competente opleider bevestigd wil zien.

De invloed van het nieuwe leren

Met de invoering van moderne onderwijsvormen waarbij overdracht van kennis steeds meer plaats maakt voor begeleiding bij het vergaren ervan, verandert ook de aard van de opleidingsrelatie. De docent heeft bij deze nieuwe didactiek immers een faciliterende en ondersteunende rol gekregen. Was hij eens een alwetende autoriteit, nu is hij een tutor of coach die het leerproces bevordert en de studievoortgang bewaakt.

Indien deze onderwijsvernieuwing leidt tot minder ongelijkwaardigheid en hiërarchie, of dat nu daadwerkelijk zo is of als zodanig beleeft wordt, kan dat uiteenlopende gevolgen hebben voor overdrachtsfenomenen. Naarmate docenten en opleiders zich meer als ‘gewone mensen’ laten zien zal enerzijds de verhouding tot de student minder getekend worden door afstandelijke afwijzing dan wel bewondering. Als de student zich minder afhankelijk voelt en de opleidingsrelatie als minder hiërarchisch beleeft, kan men veronderstellen dat dit leidt tot een afname van overdrachtsfenomenen.1 Anderzijds is het echter ook denkbaar dat met het afnemen van de afstand tussen docent en student, hun relatie juist intenser wordt. De kleinere afstand biedt dan des te meer gelegenheid voor het ontwikkelen van ‘een speciaal gevoel’, in positieve dan wel negatieve zin, hetgeen kan berusten op overdracht.

Herkenning van (tegen)overdracht in de opleidingsrelatie

Waarschijnlijk staan alle gevoelens van affectie of ergernis op een of andere manier in verband met (tegen)overdracht. Toch wordt in de praktijk niet altijd van overdracht gesproken; het gaat hierbij niet om een kwalitatief, maar om een kwantitatief onderscheid. Hoe heftiger, intenser en vager de relatie, hoe meer de oorsprong van gevoelens als overdrachtelijk kan worden gezien. Bovendien gaat het bij overdracht steeds om voor die persoon kenmerkende emotionele patronen, terwijl er ook emotionele reacties zijn die vrijwel iedereen gemeenschappelijk heeft. Onafhankelijk van overdrachtsgevoelens roepen mensen door hun uiterlijk, uitstraling en gedrag gevoelens van vertedering, sensualiteit, afstand, nabijheid, weerstand of irritatie op.4 Hoe zou je als docent deze ‘gewone’ gevoelens, die passend zijn in het hier en nu, kunnen onderscheiden van gevoelens van (tegen)overdracht?

In de literatuur worden een aantal aanwijzingen beschreven die, indien ze zich in de relatie voordoen, zeer waarschijnlijk duiden op (tegen)overdracht. Het meest genoemd wordt de intensiteit of heftigheid van gevoelens.7 Heftige irritatie, teleurstelling of een sterk gevoel van onmacht bijvoorbeeld, maar ook hevige verliefdheid, overdreven bezorgdheid en afhankelijkheid kunnen duiden op (tegen)overdracht. 4 7 Een sterke antipathie of sympathie kan wijzen op overdracht. Meestal is er ook sprake van een niet gefundeerd gevoel de ander beter te kennen dan daadwerkelijk het geval is. De gevoelens en emoties, zeker de heftigheid ervan, zijn dan niet of nauwelijks in overeenstemming met aanknopingspunten in de werkelijkheid. Overdreven toeschietelijk gedrag, ‘eager to please’, waarbij de student op allerlei mogelijke manieren probeert het de docent naar de zin te maken, wijst op overdracht.8 Ook het omgekeerde is een bekend fenomeen. De ‘eager to please’-docent met narcistische drijfveren: tegenoverdracht in bredere zin.

De neiging van een docent in het contact met een student ongemerkt een bijzondere of niet vanzelfsprekende rol aan te nemen, zoals het bevaderen of bemoederen of het gevoel deze speciale student te moeten ‘redden’, is een sterke aanwijzing voor tegenoverdracht. Andersom kan een student bijvoorbeeld een ‘kinderlijke’ houding aannemen en daarmee dit gedrag bij de docent provoceren (tegenoverdracht in engere zin). Ook overgevoeligheid voor kritiek over en weer of een goede verstandhouding die ‘ineens’ verslechtert, kunnen het gevolg van (tegen)overdracht zijn.7 Verder: een vaag schijnbaar ongefundeerd gevoel van ongemak of van verveling in de nabijheid van de ander en een ongemakkelijke preoccupatie met de ander (‘hij dóet iets met me’). 3 Terugkerende misverstanden, zoals het telkens vergeten van afspraken, kunnen eveneens wijzen op angst of passieve agressiviteit in het kader van overdracht. Zie voor een overzicht box 1.

Box 1 Aanwijzingen voor (tegen)overdracht.

• heftige gevoelens, zoals sterke antipathie of sterke sympathie

• overdreven toeschietelijk gedrag, ‘eager to please’

• een ineens verslechterde verstandhouding

• ongefundeere familiariteit

• rolverwarring (zoals het aannemen van een vaderlijke/moederlijke of juist kinderlijke houding)

• overgevoeligheid voor kritiek

• schijnbaar ongefundeerd ongemak of verveling in nabijheid van de ander

• preoccupatie met de ander

• terugkerende misverstanden

De mate van overdracht

Overdrachtsverschijnselen verschillen in intensiteit, stabiliteit en differentiatie. Indien een mannelijke examinator altijd op zelfverzekerde en kordate vrouwen reageert met een licht gevoel van irritatie en hen daardoor strenger beoordeelt dan hij gewend is te doen, dan is dat een voorbeeld van wat minder intense, doch stabiele (altijd) en gedifferentieerde (immers: niet alle vrouwen) tegenoverdracht. Een mannelijke student die alle vrouwen, en dus niet alleen zijn docente, beleeft als bedreigende, machtige wezens waarvoor hij moet oppassen, beleeft intense, stabiele en weinig gedifferentieerde overdrachtsgevoelens. 8

De intensiteit waarin overdracht voorkomt hangt af van een aantal factoren. Allereerst bepalen de heftigheid en onvervuldheid van wederzijdse emoties de snelheid en mate waarin overdrachtsgevoelens ontstaan. 2 Zoals gesteld zijn met name één-opéén opleidingsrelaties bij uitstek bevorderlijk voor het ontstaan van overdrachtsfenomenen. Ook een periode van verhoogde spanning, met een verminderde weerbaarheid, kan een persoon tijdelijk extra kwetsbaar maken voor contraproductieve (tegen)overdrachtsgevoelens.4

Alhoewel de aios meestal een echte interesse heeft voor zijn opleider en de opleider van zijn kant vaak plezier heeft in de relatie met de aios, is de opleidingsrelatie per definitie hiërarchisch en daarmee potentieel onveilig. De aios wordt immers door de opleider beoordeeld.9 Hoe vager en onduidelijker de opleider zich opstelt ten opzichte van de aios, hoe groter het risico dat deze zijn onvervulde kinderlijke verlangens op zijn opleider zal projecteren. Die vaagheid herinnert aan de achter de sofa gezetelde zwijgzame psychoanalyticus die er juist op uit was zoveel mogelijk (tegen)overdrachtsgevoelens op te wekken om daarmee therapeutisch aan het werk te gaan. In het onderwijs werkt deze opstelling eerder averechts. Zie voor een overzicht box 2.

Box 2 Factoren die de kans op overdracht vergroten.

• heftigheid en onvervuldheid kinderlijke emoties

• één-op-één relaties

• mate van hiërarchie

• mate van afhankelijkheid

• periode van stress en verminderde weerbaarheid

• onveiligheid door beoordelingstaak

• vaagheid, onduidelijkheid, grilligheid van de opleider

• geen inkijk bieden in eigen persoonlijkheid opleider

Terug naar de casus

De docent heeft onbewust zijn sluimerende behoefte aan erkenning en bewondering geprojecteerd op de groep en op de speciale student in het bijzonder (positieve tegenoverdracht in bredere zin). Het kan zijn dat hij daarmee onbewust reageert op het verlangen van de student naar een alwetende en begripvolle vaderfiguur (overdracht van de student en positieve tegenoverdracht in engere zin van de docent). Beiden zijn op dat moment uitermate tevreden met elkaar en er is schijnbaar een ideaal leerklimaat geschapen, ook voor de rest van de groep. Dan gebeurt er ‘iets’: in dit geval uit de student kritiek over de docent. De positieve (tegen)overdracht ‘breekt’ waarna even heftige, doch negatieve gevoelens ontstaan. Beiden raken gedesillusioneerd met negatieve gevolgen voor het leerproces van de student (indirect ook voor zijn groep) en voor het werkplezier van de docent.

Is (tegen)overdracht schadelijk voor de opleiding?

Ja en nee. De casus maakt duidelijk dat overdracht in het onderwijs niet altijd een contraproductief fenomeen is. Integendeel, er is zelfs een periode waarin beiden positieve overdrachtsgevoelens ervaren en er mede daardoor een zeer effectief en doelmatig leerklimaat heerst.10 In die zin kan positieve (tegen)overdracht een zeer belangrijk didactisch instrument zijn, een krachtige motor achter het leren.10

Maar overdrachtsgevoelens zijn naast heftig ook broos en worden uiteindelijk door de werkelijkheid ingehaald. Positieve overdracht kan ineens ‘breken’ waarna even heftige, doch negatieve gevoelens ontstaan. Wat dan? Beiden zouden gedesillusioneerd kunnen raken, met voorspelbare gevolgen zowel voor het leerproces van de student als voor het werkplezier van de docent: het schadelijke effect van negatieve (tegen)overdracht. De student ervaart door een open ongekunstelde houding van de docent, dat zijn docent niet onfeilbaar is, maar een mens met beperkingen, zoals hijzelf. 2 Vanuit zijn aanvankelijke teleurstelling groeit hij naar een gelijkwaardiger verhouding met de docent en ontwikkelt zich gaandeweg tot een collega-professional. Negatieve overdracht kan, indien begripvol gehanteerd, op die manier nodig zijn voor losmaking en verzelfstandiging en is dan net zo functioneel in het leerproces als positieve (tegen)overdracht.1

Het hanteren van (tegen)overdracht

De opleider kan de mate waarin overdrachtsfenomenen in de opleidingsrelatie voorkomen beperken door een transparante houding aan te nemen, betrouwbaar en consistent te zijn. De opleider dient eenduidig en consequent te zijn en moet als mens duidelijk, betrokken en toegankelijk zijn, met goede en minder goede eigenschappen en zich ook als zodanig laten kennen. Dit stelt de aios in staat zijn eigen kwetsbaarheden te ervaren, deze te laten zien en zich te ontwikkelen tot een autonome professional. Voor zover overdrachtsgevoelens in een dergelijke opleidingssituatie ontstaan, zullen die beperkt blijven en de student of assistent mogelijk meer inzicht geven in relaties tussen mensen.

Ook kan de opleider het risico op tegenoverdrachtsgevoelens verminderen door inzicht te verkrijgen in de eigen motivatie om docent te willen zijn. Zijn er heimelijk verlangens om gezien te worden als competent en succesvol? Dan is het goed zich te realiseren dat negatieve tegenoverdrachtsgevoelens op de loer liggen als deze behoeften niet ingelost worden.

Overdracht binnen het onderwijs dient niet noodzakelijkerwijs besproken te worden. In de literatuur daarover wordt het de docent zelfs afgeraden de student rechtstreeks met het voorkomen van overdracht te confronteren. Er zou teveel mis kunnen gaan, onderwijs is immers geen psychotherapie en de docent geen therapeut. 7- 8 Maar het is zinvol zich van overdracht bewust te worden. De docent krijgt daarmee meer grip op wat er in het onderling contact met de student gebeurt en zal beter in staat zijn de eigen gevoelens in het proces te beheersen.

Conclusie

Overdracht komt niet uitsluitend voor binnen het exclusieve domein van de psychoanalyse, het speelt onbewust binnen alle relaties waarbij sprake is van affectie, hiërarchie en afhankelijkheid. Binnen het medisch onderwijs doet het zich veelvuldig voor in ongelijkwaardige één-op-één leerrelaties. In zijn positieve verschijningsvorm kan (tegen)overdracht een belangrijk didactisch instrument zijn, een krachtige motor achter het leren, maar de teleurstelling ligt altijd op de loer en in zijn negatieve vorm kan het een contraproductief effect op het leren hebben.

Bewustmaking en begripvolle hantering van overdracht en tegenoverdracht in opleidingsrelaties kunnen bijdragen aan een betere kwaliteit van de opleiding en grotere werkvoldoening bij de docent. Weten en begrijpen wat er in het onderlinge contact kan gebeuren (en misgaan) geeft meer mogelijkheden tot verbetering en relativeert een eventuele teleurstelling. Een coachende attitude in plaats van een hiërarchische meester-gezel relatie en een open, ongekunstelde, in de eigen kwetsbaarheden en beperkingen inkijk biedende houding van de opleider, beperkt onrealistische en afhankelijke, door overdracht en tegenoverdracht getekende opleidingsrelaties.