Skip to main content
Log in

Kunstmatige voortplanting en draagmoederschap

Enkele juridische aspecten

  • Artikelen
  • Published:
Tijdschrift voor Gezondheidsrecht

Samenvatting

Kunstmatige voortplanting en draagmoederschap zijn onderwerpen die tot de verbeelding spreken. Reageerbuiskinderen die zich geheel buiten de baarmoeder hebben ontwikkeld en het creëren van kinderen met specifieke eigenschappen behoren nog tot de science fiction.

This is a preview of subscription content, log in via an institution to check access.

Access this article

Price excludes VAT (USA)
Tax calculation will be finalised during checkout.

Instant access to the full article PDF.

Notes

  1. NRC Handelsblad 12–1–1995. De genetische moeder was op het moment van de geboorte al twee jaar dood.

  2. NRC Handelsblad 3–4–1995.

  3. De Gezondheidsraad acht het niet voorbarig om rekening te houden met het op den duur beschikbaar komen van een wel betrouwbare methode, Gezondheidsraad, Advies over geslachtskeuze om niet–medische redenen, Den Haag 1995/11, p. 10, 25 en 26; zie ook Tweede Kamer <TK) 1994–1995, 24238, nr. 1, brief van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport inzake geslachtskeuze en de daarin opgenomen conclusies van het advies van de Gezondheidsraad, p. 1 en 2.

  4. Tweede Kamer 1995–1996, 24238, nr. 3, Brief van de minister van Volksgezondheid, welzijn en sport inzake geslachtskeuze, p. 1. NRC Handelsblad 13–12–1995.

  5. Aanhangsel van de Handelingen 1994–1995, kamervragen 622 en 708; NRC Handelsblad 14 maart 1995.

  6. Op de civielrechtelijke aansprakelijkheid voor fouten bij geassisteerde voortplanting zal niet worden ingegaan. Zie hierover onder andere Sluyters, B. over civielrechtelijke aansprakelijkheid voor medische fouten voor de geboorte in: Grenzen aan de zorg; zorgen aan de grens, Gevers, J.K.M. en Hubben, J.H. (red.), Alphen aan den Rijn 1990, p. 133–149.

  7. Een bijzondere vorm van K.I. is de Intra Uterine Inseminatie–methode, waarop in dit artikel niet verder zal worden ingegaan.

  8. Niet alle ziekenhuizen/klinieken bieden KI aan aan een lesbisch paar of een alleenstaande vrouw. Zie over het recht op toegang tot kunstmatige voortplantingstechnieken mijn bijdrage in de Ars Aequi bundel ‘Het EVRM en de gezondheidszorg’, Gevers, J.K.M. (red.), Nijmegen 1994, p. 122–124.

  9. Een bijzondere vorm van IVF is de ‘Intracytoplasmic Sperm Injection’ (ICSI), waarbij een eicel met één zaadcel wordt geïnjecteerd om een bevruchting tot stand te brengen. Vooral voor mannelijke subfertiliteit vormt de ICSI een belangrijke indicatie. Deze techniek is nog in ontwikkeling.

    Een andere methode is die van de ‘Gamete Intra Fallopian Transfer’ (GIFT). Bij deze methode worden eicellen en sperma, voordat bevruchting heeft plaatsgevonden, in de eileider samengebracht om daar de bevruchting te doen plaatsvinden.

  10. Zie Petit, C.H., Lichaam en lijk als voorwerpen van rechtsbetrekking, Rechtsmagazijn Themis (RMT) 1950, p. 431.

  11. Zie over de verschillende visies uitgebreid, Broekhuijsen–Molenaar, A.M.L., TvGR 1985, p. 133–136.

  12. Voor jurisprudentie over KI na overlijden van de partner zie: Tribunal de Grande Instance de Creteil, Première Chambre Civile, 1 augustus 1984, TvGR 1985/10 (vordering tot afgifte sperma na overlijden van de man aan diens echtgenote toegewezen); Rb Den Haag, 9 maart 1989, Kort Geding (KG) 1989, nr. 144 (vordering tot bewaring van sperma na overlijden man toegewezen).

  13. Zie over de vorm van deze wilsuiting uitgebreid, Broekhuijsen–Molenaar, A.M.L., Civielrechtelijke aspekten van kunstmatige inseminatie en draagmoederschap, diss. Leiden, Deventer 1991, pagina 71 en volgende.

  14. Onder andere: Broekhuijsen–Molenaar, A.M.L. diss.,zie vorige noot, p. 23; Ruiter, J. de, Manipuleren met leven, Preadvies Nederlandse Juristen–Vereniging 1993–1, Zwolle 1993, p. 70–71; Notitie inzake kunstmatige bevruchting en draagmoederschap, Tweede Kamer 1987–1988, 20706 nr. 1 p. 26

  15. Zie bijvoorbeeld de (sperma)donorovereenkomst van de Stichting Medisch Centrum voor Geboorteregeling (SMCG) te Leiden, waarin is opgenomen dat de donor de overeenkomst zonder opgaaf van redenen kan opzeggen (artikel 7), voor de donatie alleen een onkostenvergoeding ontvangt (artikel 12) en voor wetenschappelijk onderzoek met het sperma schriftelijk toestemming moet geven (artikel 15).

  16. Als het een nalatenschap betreft, kan de erflater in zijn testament bepalen, wat er met zijn gameten dient te gebeuren.

  17. In dit artikel gebruik ik het begrip ‘embryo’ in de betekenis van bevruchte eicel. In de juridische literatuur wordt voor de eerste twee weken na de bevruchting ook vaak de term pre–embryo gebruikt.

  18. Zie mijn artikel in dit tijdschrift van 1990, nr. 8 inzake dwang op zwangere vrouwen, p. 507 en de aldaar aangehaalde literatuur over de inhoud van het begrip ‘belang’ in artikel 1:2 BW.

  19. Zie vorige noot, p. 509 en 510.

  20. In de Verenigde Staten van Amerika heeft zich een conflict voorgedaan tussen twee ex–echtgenoten over het gebruik van embryo's. Het court of appeals van Tennessee besliste dat voor gebruik gezamenlijke toestemming was vereist. Zie hierover BroekhuijsenMolenaar, A.M.L., De juridische status van het pre–embryo in vitro, in: Quod Licet, Kleijn–Bundel, Deventer 1992, p. 39 e.v..

  21. Zie onder andere Leenen, H.J.J., Handboek Gezondheidsrecht, deel 1, Rechten van mensen in de gezondheidszorg, derde druk, Alphen aan den Rijn, 1994, p. 117 en de aldaar aangehaalde literatuur. Zie ook TK 1994–1995, 23016 en 24238, nr. 8, p. 8

  22. Van der Burg, W., De juridische status van het embryo: een op drift geraakte fictie, TvGR 1994, p. 386–401 met reactie van Leenen, H.J.J. p. 402–406 en naschrift van Van der Burg p. 406–409. Te Braake, Th.A.M., De juridische status van het embryo: een stevig aangemeerde leer, TvGR 1995, p. 80–84 en een reactie hierop van Van der Burg in TvGR 1995, p. 419–422. Zie verder het artikel van Van der Burg over symboolwerking van embryo–wetgeving in NJB 1995, p. 1236–1241.

  23. In die opvatting is de aanvang van de zwangerschap in artikel 1:2 BW voor het onderhavige onderwerp niet relevant.

  24. Zie bijvoorbeeld artikel 5 lid 2 sub b Wet Afbreking Zwangerschap.

  25. TK 1994–1995, 24238, nr. 2, p. 3. Een eerder ingediend wetsvoorstel over experimenten met embryo's is ingetrokken, TK 1994–1995, 23016, nr. 7. In dit artikel zal wetenschappelijk onderzoek met menselijke embryo's verder niet worden besproken. Zie hierover onder andere Leenen, Handboek deel I, noot 21, p. 125 e.v. en Van der Burg, W., Symboolwerking van embryo–wetgeving, NJB 1995, p. 1236–1241. Zie over medisch wetenschappelijk onderzoek met lichaamsmateriaal, het preadvies van E.T.M. Olsthoorn–Heim, uitgebracht voor de Vereniging voor Gezondheidsrecht in 1995, 76 p.

  26. TK 1995–1996, 24238, nr. 3, (geslachtskeuze), p. 1 en 2.

  27. In de wetsgeschiedenis wordt alleen melding gemaakt van KI. Algemeen wordt aangenomen dat deze bepalingen analoog kunnen worden toegepast ten aanzien van IVF.

  28. Voor wettelijke erfopvolging is een familierechtelijke betrekking tussen erflater en kind vereist (artikel 4:879 BW) en moet het kind ten tijde van het overlijden van de erflater bestaan, hetgeen betekent dat de vrouw van het kind zwanger moet zijn (artikel 4:883 BW). Voor testamentaire erfopvolging geldt alleen de laatste eis (artikel 4:946).

  29. In Australië heeft zich in 1984 een dergelijk geval voorgedaan. Een vermogend echtpaar dat ten behoeve van WE een aantal embryo's (ontstaan uit de gameten van het echtpaar) had laten invriezen, kwam bij een vliegtuigongeluk om het leven. Het was de vraag of deze embryo's van het echtpaar konden erven. In tegenstelling tot Nederland was daar wetswijziging nodig om zeker te stellen dat dit niet kon.

  30. Hof Den Haag, 1 maart 1991, NJ 1991, 731; HR 3 april 1992, NJ 1993, 286.

  31. Zie ook Asser–De Ruiter–Moltmaker, Personen– en familierecht, Zwolle 1992, nummers 1074–1076.

  32. TK 1995–1996, 24649, nrs. 1–3 Herziening van het afstammingsrecht alsmede van de regeling van adoptie. Aan dit wetsvoorstel zijn twee andere voorafgegaan: wetsvoorstel 20626 en een wetsvoorstel waarover door de Raad van State in januari 1993 advies is uitgebracht, Eerstgenoemde is ingetrokken, van laatstgenoemde is om buitenbehandelingstelling verzocht, TK 1994–1995, 22700, nr. 5, notitie ‘Leefvormen in het familierecht’, p. 14 en 15.

  33. Artikel 207 en 208, TK 1995–1996, 24649, nr. 3 p. 2 en 21. Zie tevens het in dit wetsvoorstel gewijzigde artikel 394.

  34. HR 8 april 1988, NJ 1989, 170, m.nt. E.A.A.L.; HR 18 mei 1990, NJ 1991, 375, m.m. E.A.A.L. en E.A.A.

  35. TK 1995–1996, 24649, nr. 3, p. 2 en 11.

  36. TK 1995–1996, 24649; artikel 227, lid 1 stelt adoptie open voor twee personen van verschillend geslacht, of een persoon alleen.

  37. Zie vorige noot.

  38. Zie voor een uitzondering op de voorwaarde van het niet gehuwd zijn: Rb Utrecht, 23 juni 1994, KG 1994, 298. In het wetsvoorstel herziening afstammings– en adoptierecht is het verbod van erkenning door een gehuwde man vervallen, TK 1995–1996, 24649, nr. 3, p. 2.

  39. Zie over deze procedure mijn bijdrage over draagmoederschap in ‘Ethiek en Recht in de Gezondheidszorg’ (losbl., aanv. 4), Deventer, p. XI 225–227 en Broekhuijsen–Molenaar, A.M.L., diss., noot 14, p. 172–174.

  40. Zie Broekhuijsen–Molenaar, diss., noot 14, p. 154–168 en De Ruiter, noot 15, p. 82–89.

  41. In de Verenigde Staten van Amerika zijn geschillen over draagmoederschap wel aan de rechter voorgelegd. Het Supreme Court van New Jersey oordeelde op 3 februari 1988 dat de overeenkomst in principe nietig is, tenzij de draagmoeder vrijwillig meewerkt, niet voor haar diensten wordt betaald en na de geboorte van het kind op haar beslissing terug kan komen. Zie over deze beslissing verder Broekhuijsen–Molenaar, diss., noot 14, p. 186–189. Het Supreme Court van Californië ging op 20 mei 1993 uit van de geldigheid van de overeenkomst. De afspraak dat de vraagmoeder (die de eicel had geleverd) de juridische moeder zou zijn, werd rechtsgeldig geacht en de draagmoeder moest het kind afstaan (The Lancet 1993, vol. 341, p. 1468–1469).

  42. NRC Handelsblad 14 maart 1995. Een aantal kinderrechters in het arrondissement Rotterdam weigerden om die reden de draagmoeder uit de ouderlijke macht te ontheffen.

  43. Ik zal mij tot een bespreking van de spermadonor beperken, omdat de problematiek zich vooral daar voordoet. Anonimiteit van een eiceldonatrice is geen gangbare praktijk, omdat eicellen nog niet kunnen worden ingevroren.

  44. Zie over dit onderwerp ook mijn bijdrage in de Ars Aequi bundel ‘Het EVRM en de gezondheidszorg’, Nijmegen 1994, p. 128–133.

  45. Rb Breda 20 juni 1989, TvGR 1989/80, Hof Den Bosch 18 september 1991, TvGR 1991/79 Valkenhorst h Hof Den Bosch 25 november 1993, NI 1993, 211, HR 15 april 1994, TvGR 1994/45 Valkenhorst II.

  46. EHRM 7 juli 1989, NJ 1991, 659.

  47. Zie ook Leenen, H.J.J., Het recht op kennisname van de identiteit van de gametendonor en diens anonimiteit, NJB 1993, p. 1104 e.v.; Broekhuijsen–Molenaar, A.M.L., Het wetsvoorstel donorgegevens kunstmatige inseminatie, FJR 1992, p. 207.

  48. TK 1992–1993, 23207, nrs. 1 t/m 3 en 7, ‘Regels voor de bewaring, het beheer en de verstrekking van gegevens van donoren en kunstmatige donorinseminatie’.

  49. TK 1994–1995, 23900 XVl, nr. 17, p. 21. Zie ook TK 1995–1996, 24238, nr. 3, p. 1: een regeling voor het verstrekken van afstammingsgegevens zal in de toekomstige wet op de fertilisatietechnieken worden opgenomen.

  50. Zie ook Asser–De Ruiter–Moltmaker, Personen–en familierecht, Zwolle 1992, nr. 1074.

  51. HR 26 januari 1990, NJ 1990, 630.

  52. Zie over deze beslissing Loenen T., NJCM–Bulletin 1995, p. 585–590.

  53. Stb. 1995, 240.

  54. Uit onderzoek onder spermadonoren bij het AZL bleek dat 80 procent bij opheffing van de anonimiteit zijn medewerking direct zou beëindigen, TK 1993–1994, 23207, nr. 8, p. 8. Onderzoek onder spermadonoren bij de Stichting Medisch Centrum voor Geboorteregeling te Leiden wijst echter uit dat de meeste donoren geen bezwaar hebben tegen opheffing van de anonimiteit.

  55. Zie hierover Sluyters, B., Draagmoederschap en de strafwetgever, Delict en delinquent, 1992, p. 691–694.

  56. De indiener van het wetsvoorstel acht echter geen strijd met artikel 10 EVRM aanwezig. Zie Handelingen TK, vergadering van 17 februari 1993, p. 50–3700, Handelingen Eerste Kamer (EK), vergadering van 14 september 1993, p. 37–1649 en EK 1992–1993, 21968, nr. 265a, p. 1 en 2.

  57. In mijn bijdrage over draagmoederschap in ‘Ethiek en recht in de gezondheidszorg’ (losbl., aanv. 4), Deventer, p. XI 229.

  58. Zie Sluyters, noot 56, p. 689–691.

  59. TK 1990–1991, 21968, nr. 3, p. 6, waar gesproken wordt over ‘het binnen een kort tijdsbestek meerdere vrouwen bemiddelen’.

  60. Zie ook Handelingen TK, noot 57, p. 50–3706. De minister acht het beter dat voor KI van de draagmoeder de hulp van een arts wordt ingeroepen dan dat dit in eigen beheer geschiedt!

  61. Anders Sluyters, B., noot 56, p. 691. Hij voelt er voor de arts over één kam te scheren met de advocaat.

  62. Voor mogelijke tuchtrechtelijke consequenties zie noot 58 p. XI 228.

  63. Handelingen TK, noot 57, p. 50–3703 en 50–3712 in combinatie met p. 50–3710.

  64. TK 1991–1992, 19522, nr. 46, p. 2 en p. 6.

  65. Staatsblad 1991, nr. 511.

  66. Stb 1994, nr. 913. Op langere termijn is een definitieve regeling nodig. Waarschijnlijk wordt aan het artikel 18–regime buiten de WZV in een afzonderlijke wet ‘bijzondere verrichtingen’ vorm gegeven; zie TK 1993–1994, 23820 (Tijdelijke wet uitbreiding werkingssfeer artikel 18 WZV) , nr. 3, p. 5.

  67. Stb 1988, nr. 379.

  68. Hof Den Haag, 22 april 1994, TvGR 1994/43.

  69. Rb Den Haag, 5 maart 1993, TvGR 1993/56, overweging 8.3.

  70. Handelingen TK 15 november 1994, 22–1322.

  71. Ik bedoel hier de standaard IVF–behandeling en niet bijvoorbeeld de ICSI–methode.

  72. Ook de Kwaliteitswet zorginstellingen, Stb 1996, nr. 80 kan uit het oogpunt van kwaliteitsgarantie een wettelijk kader bieden.

  73. Zie voor kritische opmerkingen over regulering van bijzondere voorzieningen in de WZV: Linders, J.J.M., Regulering van Topklinische Zorg, Utrecht 1995, p. 170.

Author information

Authors and Affiliations

Authors

Additional information

Mevrouw mr L.E. Kalkman is universitair docent Gezondheidsrecht te Leiden.

Rights and permissions

Reprints and permissions

About this article

Cite this article

Kalkman–Bogerd, L.E. Kunstmatige voortplanting en draagmoederschap. TGVR 20, 64 (1996). https://doi.org/10.1007/BF03055727

Download citation

  • DOI: https://doi.org/10.1007/BF03055727

Navigation