Literatur
Niet uit elke kapitaalverstrekking weliswaar.
I. p. 3. Naar de 4e uitgave, bezorgd door F. von Wieser in 1921.
Hierin culmineert het betoog in de „Ergebnisse”, waar hij zegt, II, p. 431: „Wer seine Ausrottung fordert mag dies... nicht wie heute die Sozialisten tun, auf die Behauptung von der inneren Ungerechtigkeit jener Einkommensart.”
II. p. 431. Het is wel opmerkelijk dat voor Böhm moreele en doelmatigheidsgronden samenvallen. Voor aanhangers van eene andere dan deze moraal zullen natuurlijk ook andere moreele overwegingen kunnen gelden. Dat doet hier echter niet ter zake.
Economist December 1921.
Ec. 1921. p. 787.
Ec. 1921. p. 786.
Ec. 1921. p. 787. Die daling lijkt me ook niet van veel beteekenis te zullen zijn. De verandering in aanbod van tegenwoordige goederen in ruil voor toekomstige op de markt—die een gevolg kan zijn van gelijkmatiger rijkdomsverdeeling—sluit nog niet in dat er verandering is gekomen in denvoorraad tegenwoordige goederen en debehoefte eraan. Deze blijven gelijk, ook de productiviteitsschaal. Enkel door verdwijning van uitwassen, waarvan ook B. B. spreekt, zou de rente kunnen dalen.
Rights and permissions
About this article
Cite this article
van Genechten, B. Von Böhm over de rechtvaardigheid der rente. De Economist 71, 550–553 (1922). https://doi.org/10.1007/BF02456254
Issue Date:
DOI: https://doi.org/10.1007/BF02456254