Skip to main content
Log in

Enige aspecten van het vraagstuk der inflatiebestrijding; kritische kanttekeningen bij een belangwekkend boek

  • Published:
De Economist Aims and scope Submit manuscript

This is a preview of subscription content, log in via an institution to check access.

Access this article

Price excludes VAT (USA)
Tax calculation will be finalised during checkout.

Instant access to the full article PDF.

Literature

  1. Staff Report on Employment, Growth and Price Levels, prepared for consideration by the Joint Economic Committee, Congress of the United States, Washington, dec. 1959.

  2. T. Dernburg en K. Strand, Hidden Unemployment 1953–62: A Quantitative Analysis by Age and Sex,The American Economic Review, maart 1966.

  3. In het in september 1966 uitgebrachte SER-advies inzake mogelijkheden ter bestrijding van inflatie wordt met behulp van de zgn. Phillips-curve het verband gegeven tussen werkloosheid en loonstijging in Nederland voor de jaren 1923–1964. Uit deze curve valt at te lezen, dat bij een werkloosheid van 3 procent de gemiddelde jaarlijkse nominale loonstijging binnen de ruimte van de productiviteitsstijging blijft (wanneer we deze laatste stellen op ongeveer 4 procent); bij 21/2 procent werkloosheid bedraagt de gemiddelde jaarlijkse loonsverhoging ongeveer 5 procent en overtreft dus de productiviteitsstijging met 1 procent; bij 2 procent werkloosheid is de loonsverhoging 7 procent en overtreft de productiviteitsstijging met 3 procent. Onlangs heeft Siddré in een artikel naar aanleiding van de Economistendag 1967 de aandacht gevestigd op de mogelijkheden die een actieve arbeidsmarktpolitiek biedt om de frictiewerkloosheid bij volledige werkgelegenheid (volledige werkgelegenheid gedefinieerd als een situatie waarbij het vraagoverschot op de arbeidsmarkt gelijk is aan nul) te verminderen en hierdoor de Phillips-curve naar links te verschuiven, waardoor het dilemma tussen monetaire stabiliteit en volledige werkgelegenheid kan worden verzacht. Zie: W. Siddré, Mankracht een verwaarloosde factor?,E.-S.B, 7 juni 1967.

  4. T.a.p. blz. 91.

  5. Vgl. M. Frère,Economic Growth and Monetary Stability, The Per Jacobsson Foundation, Washington D.C. 1964, blz. 14; „Money and Credit, Their Influence on Jobs, Prices and Growth”.The Report of the Commission on Money and Credit, Prentice-Hall Inc., Englewood Cliffs (N.J.) 1961, blz. 44.

    Google Scholar 

  6. Weber vermeldt dat de hoeveelheid geïnvesteerd kapitaal per werknemer in 1956 in de kapitaalgoederenindustrie 8400 DM bedroeg, tegenover 13300 DM in de totale industriële sector, 19100 DM in de voedings- en genotmiddelenindustrie en 23200 DM in de mijnbouw en de grondstoffensector. Zie W. Weber, t.a.p., blz. 110.

  7. De in eerste aanleg opgetreden stijging van het prijsniveau wordt dan a.h.w. door een expansie van de nominale bestedingen gesanctionneerd.

  8. G. Mickwitz, Schleichende Inflation, Produktionsstufen und Absatzpolitik,Weltwirtschaftliches Archiv, dl. 89, 1962, afl, 1, blz. 121; eenzelfde verklaringshypothese voor de inflatie, nl. vraagverschuivingen gecombineerd met benedenwaartse prijsstarheid, wordt door Schultze gehanteerd in zijn analyse van de inflatie die zich in de jaren vijftig in de V.S. heeft voorgedaan. Zie: Ch. Schultze, Recent Inflation in the United States,Study Paper no. 1 for the Joint Economic Committee, 86th Congress, 1st. Sess., 1959. Kortelings heeft ook Bodkin in een econometrische, op de gedachtengang van Schultze voortbouwende, studie ervoor gepleit de globale, macro-economische analyses van de inflatie in meerdere mate aan te vallen met sectorsgewijze onderzoekingen. Zie: R. G. Bodkin,The Wage-Price-Productivity Nexus, Philadelphia 1966.

  9. Voor degenen die zich nader willen oriënteren over het loondriftverschijnsel vermelden wij hier enige publicaties over dit onderwerp: J. Peron-Magnan, Glissement de salaire et politique des salaires,Revue Economique, sept. 1964; A. A. J. Smulders, De loondrift en zijn implicaties voor de economische politiek,Maandschrift Economie, juli 1966. In beide genoemde artikelen komt een bibliografie over het onderwerp voor. Enige publicaties die niet in bedoelde bibliografieën staan vermeld, zijn nog: J. Bégué, Glissement de salaires et structures d'effectifs ou de salaires,Economie Appliquée, nr. 4, 1965, dl. XVIII; M. Parodi, Wage Drift and Wage Bargaining: A Case Study of the Building Industry in Marseille,British Journal of Industrial Relations, jg. I, blz. 213–227.

  10. F. W. Paish, The Limits of Incomes Policies, in:Policy For Incomes? The Institute of Economic Affairs, Hobart Paper 29, Londen 1964.

  11. J. Hennessy, Incomes Policy in Europe, in:Policy for Incomes?, t.a.p.

  12. Voor een goede behandeling van de met de inkomenspolitiek verbonden problemen, verwijs ik, zonder naar volledigheid te streven, naar de volgende literatuur:Probleme der Einkommenspolitik, Vorträge auf der Round-Table-Konferenz des Instituts für Weltwirtschaft an der Universität Kiel vom 17–19 Mai 1965, Tübingen 1965. Deze publicatie bevat een bundeling van interessante voordrachten die door een aantal economisten over verschillende aspecten van de inkomenspolitiek zijn gehouden te Kiel in 1965. Een zeer goede en heldere uiteenzetting over de met de inkomenspolitiek verband houdende vraagstukken, vindt men ook bij: J. Lecaillon,La politique des revenus; espoir ou illusion?, Editions Cujas, Parijs 1965. Zie verder: H. Brochier, Réflexions sur une politique des revenus,Revue Economique, maart 1966.

  13. G. C. Mazzocchi, The Limits of an Incomes Policy With Particular Regard to the Italian Case, in:Probleme der Einkommenspolitiek, Vorträge auf der Round-Table-Konferenz des Instituts für Weltwirtschaft an der Universität Kiel vom 17–19 Mai 1965, Tübingen 1965, blz. 173–185.

  14. M. W. Leiserson,A Brief Interpretive Survey of Wage-Price Problems in Europe; Materials Prepared in Connection with the Study of Employment, Growth and Price Levels, for Consideration by the Joint Economic Committee, Congress of the United States, December 11, 1959, 86th Congress, 1st session, study paper no. 11, Washington 1959, blz. 49 e.v.

  15. Zie G. Bombach, Ursachen der Nachkriegsinflation und Probleme der Inflationsbekämpfung, in: G. Bombach, (red.),Stabile Preise in wachsender Wirtschaft, Tübingen 1960, blz. 198.

  16. Zo betoogt Reynaerts, dat de pogingen van de ondernemers om het additionele boven de productiviteitsstijging uitgaande investeringsloon in de prijzen door te berekenen, macro-economisch slechts kan slagen, indien tegenover de hogere prijswaarde van het nationale product een vermeerdering staat van de vrij besteedbare inkomensbedragen. Aangezien deze laatste voorwaarde bij het investeringsloon niet is vervuld — immers het extra loonbedrag leidt in dit geval t.g.v. de blokkering niet tot extra vraag — kan hier volgens de schrijver, het algemene prijsniveau niet of slechts in beperkte mate stijgen. Zie: W. H. J. Reynaerts, Inkomenverdeling, investeringsaandeel en investeringsloon,Maandschrift Economie, jan. 1965, blz. 162.

  17. Aangezien doorberekening van de kostenverhogingen in de prijzen bij een ongewijzigd geldvolume tegelijk met de stagnatie in de afzet ook de werkgelegenheid zou aantasten, ligh het voor de hand, dat er ook van werknemerszijde bij de monetaire autoriteiten op zou worden aangedrongen om door bestedingsverruimende maatregelen de stagnatie op te heffen. Het feit nu, dat de ondernemer weet, dat hij bij een eventueel beroep op overheid en centrale bank tot het voeren van een expansieve politiek in de werknemers een bondgenoot heeft, zal zijn neiging tot doorberekenen — verondersteld uiteraard dat de buitenlandse concurrentie dit toelaat — ongetwijfeld versterken.

  18. Of het dank zij de toegenomen mechanisatiegraad verhoogde evenwichtsniveau van het reële loon al of niet met een toeneming van de loonquote en een wijziging in de categoriale inkomensverdeling gepaard gaat, is afhankelijk van de substitutie-elasticiteit tussen arbeid en kapitaal. Is genoemde substitutie-elasticiteit zoals bij de Cobb-Douglas productiefunctie gelijk aan één, dan zal de categoriale inkomensverdeling uiteindelijk niet veranderen. De verhouding kapitaal/arbeid is dan uiteindelijk procentueel even veel toe genomen als de relatieve daling van het kapitaalrendement t.o.v. het arbeidsloon bedraagt. Bij een substitutie-elasticiteit tussen arbeid en kapitaal kleiner dan één, zal in de nieuwe evenwichtssituatie de loonquote groter zijn dan de voormalige en wel des te meer naarmate de substitutie-elasticiteit een kleinere numerieke waarde heeft.

  19. Gegevens ontleend aanSpaarnota 1966.

  20. T.a.p. blz. 235.

Download references

Authors

Rights and permissions

Reprints and permissions

About this article

Cite this article

Smulders, A.A.J. Enige aspecten van het vraagstuk der inflatiebestrijding; kritische kanttekeningen bij een belangwekkend boek. De Economist 116, 474–505 (1968). https://doi.org/10.1007/BF02418664

Download citation

  • Issue Date:

  • DOI: https://doi.org/10.1007/BF02418664

Navigation