Skip to main content
Log in

De wat van walras

  • Published:
De Economist Aims and scope Submit manuscript

This is a preview of subscription content, log in via an institution to check access.

Access this article

Price excludes VAT (USA)
Tax calculation will be finalised during checkout.

Instant access to the full article PDF.

Literature

  1. Vgl. S. R. Krupp, Types of Controversy in Economics, in de bundelThe Structure of Economic Science, onder red. van S. R. Krupp, Englewood Cliffs (N. J.), 1966, pag. 40.

  2. Ook vindt men wel het onderscheid tussen model en theorie. Vgl. A. Papandreou,Economics as a Science, Philadelphia, 1958.

  3. Dit ondanks de wat ontluisterende opmerkingen die A. Heertje moest maken in zijn besprekingsartikel: De briefwisseling van Léon Walras,De Economist, CXV (1967), pp. 202–230, inz. p. 228.

  4. O. Lange, Say's Law: A Restatement and Criticism, inStudies in Mathematical Economics and Econometrics, Chicago, 1944, pp. 49–68.

  5. Zie R. G. D. Allen,Mathematical Economics, Londen, 1959, pp. 317 e.v.

  6. Zie echter A. J. Vermaat,De controverse tussen de ‘Loanable Funds’ theorie en de ‘Liquidity Preference’ theorie, Amsterdam, 1966, pp. 114–117.

  7. Er wordt hier niet ingegaan op de eventuele complicaties van het klassieke monetaire model.

  8. Men gebruikt hiervoor ook wel de termen vraagoverschot, nettovraag en vraagexcedent.

  9. B. Hansen,A Studv in the Theory of Inflation, Londen, 1951.

  10. R. W. Clower, The Keynesian Counterrevolution: A Theoretical Appraisal, in de bundelThe Theory of Interest Rates, onder red. van F. H. Hahn en F. P. R. Brechling, Londen 1965, pag. 116.

  11. F. J. de Jong, Het begrip monetair evenwicht en zijn verband met de post-keynesiaanse economie, inMonetaire Theorie, Monetaire Opstellen I, Amsterdam/Brussel (Agon), 1965.

  12. Althans aangenomen dat de prijs op die onevenwichtige markt niet nul is.

  13. Een illustratie van deze stelling vindt men in J. G. Witte, jr., Walras' Law and the Patinkin Paradox: A Qualitative Calculus for Macreconomics,Journal of Political Economy, LXXIV (1966), pp. 72–76.

    Google Scholar 

  14. E. J. Mishan, Say's Law and Walras'. Law Once More,Quarterly Journal of Economics, LXXVII (1963), pp. 617–625.

    Article  Google Scholar 

  15. Mishan, t.a.p., pag. 620.

    Google Scholar 

  16. R. E. Kuenne, Say's Law and Walras' Law Once More: Comment,Quarterly Journal of Economics, LXXVIII (1964), pp. 478–483.

    Article  Google Scholar 

  17. Vgl. met name de pp. 88 e.v., 126 e.v., 154 e.v., 165, 168 en 238 van de door W. Jaffé bezorgde vertalingElements of Pure Economics, Londen, 1954.

  18. Walras (ed. Jaffé), t.a.p., pag. 141.

    Google Scholar 

  19. Walras (ed. Jaffé), t.a.p.,De Economist, CXV (1967) pp. 89, 139, 162, 168 en 238.

  20. W. Hessel,Kapitaal- en vermogensvorming in een gesloten volkshuishouding, Amsterdam, 1962, pp. 72–74.

  21. Vgl. K. Brunner, Inconsistency and Indeterminacy in Classical Economics,Econometrica, XIX (1951), pp. 152–173, inz. p. 158.

    Google Scholar 

  22. R. G. D. Allen,Mathematical Economics, Londen, 1959, pag. 35; W. Baumol,Economic Dynamics, New York, 1959, pag. 96; K. Brunner, t.a.p., Inconsistency and Indeterminacy in Classical Economics,Econometrica, XIX (1951), pag. 157; E. M. Drandakis, On the Competitive Equilibrium in a Monetary Economy,International Economic Review, VII (1966), pp. 304–328, inz. p. 327; J. Encarnación, Consistency between Say's Identity and the Cambridge Equation,Economic Journal, LXVIII (1958), pp. 827–830; F. H. Hahn, The Rate of Interest and General Equilibrium Analysis,Economic Journal, LXV (1955), pp. 52–64; A. Heertje, Die theoretische und empirische Bedeutung der Patinkin-Kontroverse,Kyklos, XVII (1964), pp. 31–40; T. Negishi, Market Clearing Processes in a Monetary Economy, in de bundelThe Theory of Interest Rates, onder redactie van F. H. Hahn en F. P. R. Brechling, Londen, 1965, pag. 152; H. Uzawa Walras' Tatonnement in the Theory of ExchangeReview of Economic Studies, XXVII (1960), pp. 182–194.

  23. D. Patinkin,Money, Interest, and Prices, New York, 1956, pag. 34. Dit is een herziening van vroegere uitspraken van Patinkin. Mishan, t.a.p. E. J. Mishan, Say's Law and Walras'. Law Once More,Quarterly Journal of Economics, LXXVII (1963), pag. 620. e.v. F. J. de Jong, t.a.p. F. J. de Jong, Het begrip monetair evenwicht en zijn verband met de post-keynesiaanse economie, inMonetaire Theorie, Monetaire Opstellen I, Amsterdam/Brussel (Agon), 1965, pag. 84. Th. C. M. J. van de Klundert, Enkele opmerkingen naar aanleiding van de theorie van Patinkin,De Economist, CXV (1967), pp. 60–71, inz. p. 61.

  24. Vgl. D. Patinkin,Money, Interest, and Prices, New York, 1956. Note H, pp. 445–453. Terecht heeft Van de Klundert opgemerkt, dat dit Casselliaanse model hoogst onrealistisch is.

  25. Aangenomen tenminste dat de eerdergenoemde auteurs, die de wet van Walras een identiteit noemen, een dergelijk model niet over het hoofd hebben gezien, noch overtuigd zijn geworden door de andere groep van auteurs. Aan deze veronderstelling wordt enigszins afbreuk gedaan als men de wet van Walras aanduidt als tautologie (Encarnación) of als tautologische propositie (Baumol).

  26. E. J. Mishan, Say's Law and Walras' Law Once More,Quarterly Journal of Economics, LXXVII (1963), pp. 617–625; R. E. Kuenne, Say's Law and Walras' Law Once More: Comment,Quarterly Journal of Economics, LXXVIII (1964), annex E. J. Mishan: Reply, pp. 478–487. Zie ook nog K. Klappholz en E. J. Mishan: Identities in Economic Models,Economica, NS, XXIX (1962), pp. 117–128.

    Article  Google Scholar 

  27. K. Klappholz en E. J. Mishan, t.a.p., pag. 122.

    Google Scholar 

  28. In dit verband kan men een uitspraak van T. Haaveimo vermelden: “It is a well-known rule in this connection that pure identities are not to be taken into account”. Geciteerd in H. Dickson, Logical Aspects of Identities in Mathematics and Economics, A Note,Kyklos, XIII (1960), pp. 261–275.

    Google Scholar 

  29. E. J. Mishan, t.a.p., pp. 618 e.v., Dezelfde kritiek uit Mishan op het standpunt van Schumpeter, zoals men dat vindt in diensHistory of Economic Analysis, New York en Londen, 1954, pag. 970, met name voetnoot 15.

    Google Scholar 

  30. W. L. Hart,College Trigonometry, 1951, pag. 70. Geciteerd in L. J. Mauer, The Patinkin Controversy: A Review,Kyklos, XIX (1966), pp. 299–315.

  31. Men zie bijv. de omschrijving van wiskundige identiteit in deWinkler Prins Encyclopedie, 1949, deel XI, p. 116.

  32. Een dergelijke konklusie op grond van de vorm van de betrokken vergelijking is afhankelijk van het type wiskunde. Zo geldtX.Y=Y.X stellig niet als een identiteit in de matrixalgebra!

  33. In dit verband moge nogmaals gewezen worden op de eis van dimensionele homogeniteit. Vgl. F. J. de Jong, Dimensieanalyse in de economie,De Economist, CX (1962), pp. 1–206, inz. pp. 3, 25 e.v., enpassim.

    Google Scholar 

  34. Vgl. H. Dickson, Logical Aspects of Identities in Mathematics and Economics, A Note,Kyklos, XIII (1960), pp. 261–275.

    Google Scholar 

  35. Tj. C. Koopmans gebruikt de term “identities” naast de categorieën (1) t/m (3). Vgl. Identification Problems in Economic Model Construction,Econometrica, XVII (1949), pp. 125–144.

  36. In de wiskunde noemt men in definities het = teken ook wel het identiteitsteken. Vgl. ENSIE, deel IV, 1949, p. 7.

  37. Vgl. M. R. Cohen en E. Nagel,An Introduction to Logic and Scientific Method, Londen, 1964, pp. 227–231.

  38. Terzijde is op te merken dat het identiteitsprincipe in de formele logica op verschillende manieren kan worden geïnterpreteerd. Soms noemt men het „niets anders dan een zuivere tautologie”. Ook ziet men er weleens de eis in dat men gedefinieerde begrippen steeds in dezelfde betekenis dient te blijven gebruiken. Het komt ook voor, dat men erin wif zien een schema van identificeerbaarheid. In dit verband kan men denken aan het opstellen van reële definities. Overigens zij nog opgemerkt, dat men in de logica naast het identiteitsprincipe ook nog kent het principe van tautologie. Vgl. Morris en Cohen, t.a.p., pp. 123–124.

  39. Een duidelijke illustratie van de hier weergegeven indeling vindt men in een artikel van W. Braddock Hickman. Deze auteur gebruikt alleen voor evenwichtsvergelijkingen het=teken; voor alle andere vergelijkingen hanteert hij het identiteisteken. Vgl. The Determinacy of Absolute Prices in Classical Economic Theory,Econometrica, XVIII (1950), pp. 9–20, inz. p. 11.

  40. Het gaat hier niet om modellen waarin de gebruikte parameters stochastisch zijn, zoals bijv. in bepaalde programmerings en simulatiemodellen.

  41. Bijv. in een algemeen evenwichtsmodelà la Cassel, waarin men niet teruggrijpt op de onderliggende micro-relaties.

  42. D. Patinkin,Money, Interest, and Prices, New York, 1956, note H, pp. 445–453.

  43. Th. C. M. J. v. d. Klundert, Enkele opmerkingen naar aanleiding van de theorie van Patinkin,De Economist, CXV (1967), pp. 60–71.

    Article  Google Scholar 

  44. B. Hansen,A Study in the Theory of Inflation, Londen, 1951.

  45. J. R. Hicks,Capital and Growth, Londen, 1965. De angelsaksische termen luiden resp. “flexprice” en “fixprice”. Van de Klundert gebruikt de omschrijvingen “methode van het tijdelijk evenwicht” en “methode van de beheerste prijzen”. Vgl. Th. C. M. J. van de Klundert, Economische dynamica,Maandschrift Economie, XXX (1966), pp. 249–267, inz. pag. 253. Opgemerkt dient nog te worden dat de evenwichtsmethode niet de enige vorm is van de flexibele-prijsmethode. In verschillende dynamische modellen laat men nl. een prijsaanpassing toe zonder de (tijdelijke) evenwichtspositie te postuleren.

  46. B. Hansen, t.a.p.A Study in the Theory of Inflation, Londen, 1951, pag. 197.

  47. F. de Roos, Condities voor monetair evenwicht,De Economist, CII (1954), pp. 321–338.

    Article  Google Scholar 

  48. Kritische opmerkingen t.a.v. Hansens aggregatie zijn o.m. te vinden bij A. J. Hagger:The Theory of Inflation, A Review, Melbourne, 1964, pp. 32 e.v.

  49. Hierbij zij nog opgemerkt dat Hansen vrij uitvoerig ingaat op de overeenkomst van zijn model met de methode van het Zweedse Conjunctuur-Instituut, waarbij men werkt met perioden van één jaar. Hansen, t.a.p.,A Studv in the Theory of Inflation, Londen, 1951, pp. 68 e.v.

  50. Hansen ziet de planningsfout niet als een tijdelijk verschijnsel. Hij gaat er van uit dat er elke periode weer zo'n verschil tussen de mogelijke en verwachte verkopen zal optreden. Dit is een aanwijzing dat bij hem deSS-curve een voorstelling is van het optimale aanbod bij de gegeven prijzenkonstellatie. Op deze wijze schrijft hij de ondernemers een weinig realistisch plangedrag toe. Op het verschil tussen optimale en feitelijke plannen en de consequentie hiervan voor de wet van Walras zal in paragraaf 4.5 worden ingegaan.

  51. H. Rose, Liquidity Preference and Loanable Funds,Review of Economic Studies, XXIV (1956/57), pp. 111–119; The Rate of Interest and Walras' Law,Economica, NS, XXVI (1959), pp. 252–253.

    Google Scholar 

  52. H. G. Johnson, Some Cambridge Controversies in Monetary Theory,Review of Economic Studies, XIX (1951/52), pp. 90–105.

    Google Scholar 

  53. Op dit punt bemerkt men een duidelijk verschil met het model van B. Hansen. In plaats van, een inflatiemodel gaat het bij Rose veeleer om een Keynesiaans werkloosheidsmodel.

  54. J. M. Keynes,The General Theory of Employment, Interest and Money, Londen, 1936, noot op pag. 186

  55. Rose, t.a.p.,, pag. 113. Het beroep op Hansen is m.i. niet juist, immers het model van Hansen verschilt aanzienlijk van dat van Rose. Bij Hansen is het juist het gebrek aan voldoende buffervoorraden, dat de aanleiding vormt tot de ontkenning van de geldigheid van de wet van Walras. Johnson merkt in zijn overzichtsartikel: Monetary Theory and Policy (American Economic Review, LII (1962), pp. 335–384, pag. 362) op, dat een dergelijke opvatting als van Rose ook bij Mrs. Robinson+e vinden zou zijn in haarThe Rate of Interest, Londen, 1952.

    Google Scholar 

  56. Rose, t.a.p.,, pag. 113.

    Google Scholar 

  57. Dezeltde kritiek bij D. Patinkin in zijn antwoord op Rose's tweede artikel: Reply to R. W. Clower and H. Rose,Economica, NS, XXVI (1959), pp. 253–255, inz. pag. 254.

    Google Scholar 

  58. Dezelfde kritiek bij F. H. Hahn in zijn artikel: The Rate of Interest and General Equilibrium Analysis,Economic Journal, LXV (1955), pp. 52–64, inz. pp. 59 e.v.

    Google Scholar 

Download references

Authors

Rights and permissions

Reprints and permissions

About this article

Cite this article

Vermaat, A.J. De wat van walras. De Economist 116, 441–473 (1968). https://doi.org/10.1007/BF02418663

Download citation

  • Issue Date:

  • DOI: https://doi.org/10.1007/BF02418663

Navigation