Skip to main content
Log in

De problematiek van het budgettaire en monetaire beleid in de verenigde staten

  • Published:
De Economist Aims and scope Submit manuscript

This is a preview of subscription content, log in via an institution to check access.

Access this article

Price excludes VAT (USA)
Tax calculation will be finalised during checkout.

Instant access to the full article PDF.

Literatur

  1. Deze beweging is aan het einde van de vorige eeuw ontstaan in het Zuiden en Westen van de Verenigde Staten uit de kringen van de zwaar met schulden belaste boeren. De aanhangers van deze beweging streven naar lage rente en staan tamelijk onvriendelijk tegenover banken en vooral tegenover “Wall Street”.

  2. Het subcommittee van het Committee on Banking and Currency van het House of Representatives. Ten behoeve van deze verhoren is een studie verschenen,An Analysis of Federal Reserve Policy-making, bestaande uit 3 delen.

  3. The Report of the Commission on Money and Credit. Na publikatie zijn ongeveer 20 studies verschenen die als bouwstenen voor dit rapport hebben gediend. Zie over dit rapport mijn artikelen inE.-S.B. van 1961 nr. 2293 en inDe Economist, jaargang 1962, nr. 4/5 en nr. 9.

  4. De Committee for Economic Development.

  5. Walter W. Heller:New Dimensions of Political Economy (Harvard University Press, Cambridge Mass, 1966), blz. 9. Prof. Heller was voorzitter van de Council of Economic Advisers onder de regering van Kennedy en het begin van die van Johnson. Hij werd opgevolgd door Dr. Ackley.

    Google Scholar 

  6. De uitspraak van Heller “we are all Keynesians” gaat wat Friedman betreft m.i. niet verder dan het aanvaarden van het begrippenapparaat en de analytische methode, die door Keynes zijn ontwikkeld.

  7. Het beste bewijs van de anti-monetaire denkbeelden in de eerste na-oorlogse jaren is het volgende duidelijke citaat uitA Survey of Contemporary Economics, een verzamelwelk over verschillende economische onderwerpen onder leiding van Prof. Howard Ellis en gepubliceerd in 1948, waarvan Friedman zelf zegt, dat het een “officiële” poging was de stand van het economisch denken van die tijd te codificeren. In zijn bijdrage voor dit boek schreef de bekende hoogleraar aan de Harvard University, Arthur Smithies: “In the field of compensatory action I believe fiscal policy must shoulder most of the load. Its chief rival, monetary policy, seems to be disqualified on institutional grounds. This country appears to be committed to something like the present low level of interest rates on a long-term basis” (blz. 208). Eenzelfde opvatting treft men bij Prof. Alvin H. Hansen die Keynes’ General Theory voor de Amerikaanse economisten heeft bewerkt, aan in zijn boekMonetary Theory and Fiscal Policy (New York 1949): “Those who glibly talk about controlling the inflation by monetary policy have failed to consider that moderate monetary measures by themselves alone are relatively ineffective, while drastic measures may easily turn the economy into a tail spin” (blz. 161).

  8. A Program for Monetary Stability (New York 1959).

  9. A Monetary History of the United States, 1867–1960. (1963). Dit werk was voorafgegaan door een studie, te zamen met dr. David Meiselman geschreven en getiteld “The Relative Stability of Monetary Velocity and the Investment Multiplier in the United States” (1961). In dit werk toont hij met historische reeksen aan, dat de relaties tussen consumptieve uitgaven en geldvoorraad veel nauwer waren dan tussen investeringen en consumptie. Deze studie heeft geleid tot aanzienlijke reacties. In de American Economic Review van september 1965 is aan de uitwisseling van gedachten tussen de schrijvers Friedman en Meiselman en hun critici Prof. Albert Ando en Prof. E. Modigliani grote aandacht geschonken. Aan dit omvangrijke werk heeft Prof. Mr. A. M. de Jong in dit tijdschrift een artikel gewijd (De Economist van mei 1965). Prof. De Jong vond dat dit boek tekenen van onrijpheid vertoont en dat het meest waardevolle ervan misschien was, dat het tot nadenken prikkelt.

  10. Deze mening van Friedman wordt overigens algemeen gedeeld.

  11. Wat Nederland betreft hebben wij dit destijds aangetoond in twee artikelen: Handhaving van den Gouden Standaard in Nederland en hare consequenties, inDe Economist van 1933, blz. 681 e.v. en Het dualisme tussen de economische en monetaire politiek in Nederland, inDe Economist van 1934, blz. 691 e.v.

  12. Tenzij anders vermeld zijn Friedman’s uitspraken ontleend aan zijn rede op de jaarvergadering van de American Economic Association, getiteld The Role of Monetary Policy en gepubliceerd inAmerican Economic Review van maart 1968 (blz. 1–17). Die rede bevat een korte samenvatting van zijn denkbeelden.

  13. Friedman beschouwt dit deel van zijn theorie als sterker gericht tegen de essentie van het huidige denken (de “New Economics”) dan zijn geldtheorie. Hij stelt de vraag waarom de autoriteiten de werkloosheid niet op een bepaald percentage fixeren, bijv. 3% en de veranderingen in de geldhoeveelheid hierop afstemmen. De reden is precies dezelfde als voor de fixering van de rente, namelijk het verschil tussen onmiddellijke en de vertraagde gevolgen van een dergelijke politiek. Evenals bij de rente baseert hij zich op Wicksell. Friedman werkt met de begrippen natuurlijk en werkelijk niveau van de werkloosheid, met het doel de reële krachten te onderscheiden van de monetaire krachten. Indien de werkelijke werkloosheid daalt beneden de natuurlijke werkloosheid-deze verschilt van volledige werkgelegenheid o.m. tengevolge van loonstarheden en vakverenigingsacties — dan is er een tijdelijke opleving van werkgelegenheid en produktie. Indien het tempo van inflatie constant gehouden wordt en m.n. verhinderd wordt te accelereren, zal de werkloosheid teruglopen tot het natuurlijke peil. Indien de autoriteiten het inflatietempo willen verminderen, zal de werkloosheid tijdelijk boven het natuurlijke niveau stijgen (t.a.p. blz. 7–11).

  14. T.a.p. Friedman beschouwt dit deel van zijn theorie als sterker gericht tegen de essentie van het huidige denken (de “New Economics”) dan zijn geldtheorie. Hij stelt de vraag waarom de autoriteiten de werkloosheid niet op een bepaald percentage fixeren, bijv. 3% en de veranderingen in de geldhoeveelheid hierop afstemmen. De reden is precies dezelfde als voor de fixering van de rente, namelijk het verschil tussen onmiddellijke en de vertraagde gevolgen van een dergelijke politiek. Evenals bij de rente baseert hij zich op Wicksell. Friedman werkt met de begrippen natuurlijk en werkelijk niveau van de werkloosheid, met het doel de reële krachten te onderscheiden van de monetaire krachten. Indien de werkelijke werkloosheid daalt beneden de natuurlijke werkloosheid-deze verschilt van volledige werkgelegenheid o.m. tengevolge van loonstarheden en vakverenigingsacties — dan is er een tijdelijke opleving van werkgelegenheid en produktie. Indien het tempo van inflatie constant gehouden wordt en m.n. verhinderd wordt te accelereren, zal de werkloosheid teruglopen tot het natuurlijke peil. Indien de autoriteiten het inflatietempo willen verminderen, zal de werkloosheid tijdelijk boven het natuurlijke niveau stijgen blz. 15.

  15. De situatie op de geld- en kapitaalmarkt was zo ernstig, dat zelfs oud-president Truman zich genoodzaakt voelde een waarschuwing te laten horen.

  16. Het B.N.P. daalde in het eerste kwartaal van 1967 met een fractie van een procent.

  17. T.a.p. blz. 16 Het B.N.P. daalde in het eerste kwartaal van 1967 met een fractie van een procent.

  18. T.a.p. blz. 16 Het B.N.P. daalde in het eerste kwartaal van 1967 met een fractie van een procent.

  19. Standards for Guiding Monetary Action (Washington D.C., juni 1968). Van de 20 leden van deze commissie hebben alleen de senatoren Fullbright en Symington wegens onvoldoende deelneming aan de discussies het rapport niet ondertekend.

  20. Van de commissieleden wil alleen de heer patman verder gaan. In een aanvullende nota richt hij zich opnieuw tegen de z.i. te grote onafhankelijkheid van het Federal Reserve stelsel, waardoor op kritieke tijdstippen de juiste coördinatie tussen het budgettaire en monetaire beleid kan ontbreken.

  21. Op 17 februari jl.

  22. Dit blijkt uit drie recente lezingen uit de kringen van de Federal Reserve Board; de een van Governor J. Dewey Daane «Inflation and Financial Stability» gehouden op 5 oktober 1968, een ander van Governor Sherman J. Maisel, «Controlling Monetary Aggregates», gehouden op 11 maart jl. en de derde van het staflid Leyle E. Gramley, «Guidelines for Monetary Policy — The Case against Simple Rules», gehouden op 21 februari jl.

  23. Onder de literatuur over dit onderwerp moeten vooral vermeld worden: «Standards for Guiding Monetary Action — Hearings before the Joint Economic Committee», gehouden in mei 1968, waarop bovengenoemd rapportje van het J.E.C. is gebaseerd.

  24. Zie over dit belangrijke punt ook het artikel International Monetary Reform and the “Crawling Peg” van Prof. George W. McKenzie in het bericht van februari jl. van de Federal Reserve Bank of St. Louis.

  25. De persconferentie, die op 6 december 1965 plaatsvond, was op zichzelf reeds ongewoon. De dag tevoren had President Johnson een verklaring afgelegd. De volgende citaten zijn daaruit interessant: «I particularly regret that this action (discontoverhoging) was taken before January (1966) when we will have before us the full facts on next year’s budget, Vietnam costs, housing starts, state and local spending, and other elements in the economic outlook ... My view and the view of the Secretary of the Treasury and the Council of Economic Advisers is that the decision on interest rates should be a coordinated policy decision in January, when the nature and impact of the administration’s budgetary and Vietnam decisions àre known. This view was apparently shared by three of the seven board members» (bedoeld is de Federal Reserve Board).

  26. B.N.P. in nominale bedragen en gecorrigeerd voor seizoenen

  27. B.N.P. gecorrigeerd voor seizoenen en in constante dollars van 1958

  28. Met enig recht menen wij dit te mogen opmerken, daar wij enige maanden tevoren op de toenmalige tendenzen naar overbesteding hebben gewezen in een artikel Nieuwe fase in de Amerikaanse conjuctuur (E.-S.B. van 20 October 1965).

  29. Het is interessant over deze belangrijke gebeurtenissen het reeds genoemde boek van Prof. Heller te lezen. Twee dingen vallen op. In de eerste plaats worden de gebeurtenissen in omgekeerde volgorde behandeld. Hij vermeldt enkele maatregelen, die President Johnson in zijn begroting 1966/67, aangeboden aan het Congres in januari 1966 aanbeval, zoals de intrekking van de anders ingegane belastingverlagingen voor auto’s en telefoongesprekken, een versnelling van de inning van de vennootschapsbelasting en de invoering van een soort loonbelasting. De President besnoeide ook iets van zijn programma voor een «Great Society». Na deze opsomming vermeldt Heller pas de discontoverhoging van de Federal Reserve Board, die ruim een maand tevoren was ingegaan. Hij voegt hieraan toe; «The Administration, although wincing at the timing and the «go-it-alone» nature of the action, did not seriously contest its substance» (blz. 85/86). Prof. Heller-en dat is de tweede opmerking-uit op deze plaats geen waardering voor de discontoverhoging, noch vermeldt hij dat een veel krachtiger fiscaal beleid op dat moment nodig ware geweest. Hij doet het voorkomen alsof de monetaire autoriteiten tijdens de mars van het economische beleid, uit de niet-inflatiepas waren, terwijl juist de fiscale autoriteiten dit waren!

  30. In het vierde kwartaal van 1967 toen het reële B.N.P. op jaarbasis zelfs met ruim 6% steeg, werd de aanbeveling van President Johnson voor genoemde belastingmaatregel door de voorzitter van de Ways and Means Commission in de ijskast gezet.

  31. Opnieuw bleek in de boezem van het. Federal Reserve-stelsel verschil van mening over het te volgen monetaire beleid te bestaan. De Federal Reserve Bank van New York meende, dat de conjuncturele situatie direct na de belastingverhoging niet een gemakkelijker geldbeleid rechtvaardigde en verlaagde haar disconto eerst een maand later, namelijk in september 1968. De president van deze bank heeft in de vergadering van het FOMC in oktober en november 1968 gestemd tegen de besluiten van dit lichaam om de open-marktpolitiek ongewijzigd voort te zetten. Beide afwijkende meningen worden vermeld in het jongste jaarverslag van genoemde bank (blz. 7/8).

  32. M. H. Willes, Lags in Monetary and Fiscal Policy, gepubliceerd in de aflevering van maart 1968 van het bericht van de Federal Reserve Bank of Philadelphia.

  33. T.a.p. blz. 4. M. H. Willes, Lags in Monetary and Fiscal Policy, gepubliceerd in de aflevering van maart 1968 van het bericht van de Federal Reserve Bank of Philadelphia.

  34. Ook worden wel drie typen van «vertragingen» onderscheiden, resp, betreffende de waarneming, de besluitvorming en het effect. (Zie de OECD-publicatie,Fiscal Policy for a Balanced Economy, Parijs 1968, blz. 105/106). De twee eerstgenoemde vertragingen komen overeen met de interne vertraging van Willes. Men zou deze ook in drie types kunnen verdelen; de waarnemings «lag», de onderzoek- «lag» en de besluitvormings- «lag». De onderzoek- «lag» is de periode, die ligt tussen de waarneming van een cyclische verandering en het tijdstip, dat de adviseurs aan de autoriteiten de aanbeveling of suggestie doen om maatregelen te nemen.

  35. Om op het reeds genoemde eclatante geval van de tijdelijke belastingverhoging terug te komen, deze had eind 1965, begin 1966 behoren in te gaan. Dit geschiedde eerst per 1 juli 1968, zij het weliswaar met retro-actieve werking tot 1 januari resp. 1 april 1968 dus 21/2 jaar na het «ideale» tijdstip!

  36. Zoals in het geval van discontoverhoging van begin december 1965.

  37. In de reeds genoemde onderzoekingen berekenen Friedman en Schwartz, dat de periode tussen de piek in de groei van de geldhoeveelheid en in economische activiteit schommelde tussen 6 en 29 maanden; de periode tussen het dal van de groei van de geldhoeveelheid en het dal van de economische activiteit fluctueerde tussen 3 en 22 maanden.

  38. L. C. Andersen en J. L. Jordan, Monetary and Fiscal Actions: A Test of their Relative Importance in Economic Stabilisation, in het maandbericht van de Federal Reserve Bank of St. Louis van november 1968.

  39. F. de Leeuw en J. Kalckbrenner in een artikel, opgenomen in het maandbericht van de Federal Reserve Bank of St. Louis van maart 1969.

  40. M. Friedman, The Lag in the Effect of Monetary PolicyJournal of Political Economy van october 1961, blz. 447 e.v.

  41. In zijn reeds genoemde rede voor de American Economic Association blz. 2.

  42. Volgens dit Akkoord werd de fixering van de koersen van federale obligaties door de genoemde Board, ingesteld toen Amerika in de oorlog kwam, opgeheven.

  43. Men kan zich met reden afvragen wat Keynes’ denkbeelden zouden zijn geweest voor de problemen van het huidige decennium. Immers zijn theorie was bepaald door de grote werkloosheid in de jaren dertig. In het huidige decennium is de toestand in de meeste industrielanden precies het tegengestelde, volledige werkgelegenheid en inflatie.

  44. T.a.p. blz. 68 Men kan zich met reden afvragen wat Keynes’ denkbeelden zouden zijn geweest voor de problemen van het huidige decennium. Immers zijn theorie was bepaald door de grote werkloosheid in de jaren dertig. In het huidige decennium is de toestand in de meeste industrielanden precies het tegengestelde, volledige werkgelegenheid en inflatie.

  45. Zie ook mijn artikel; Het voortreffelijke en onberekenbare gedrag van de Amerikaanse consument inE.-S.B. van 12 juni 1968.

  46. Opvallend is bijv. dat in het Report van de Council of Economic Advisers over 1967, gepubliceerd in februari 1968, in het desbetreffende jaaroverzicht (blz. 39–55), geen afzonderlijke paragraaf is gewijd aan de monetaire gebeurtenissen van dat jaar. In dat deel van het rapport zoekt men tevergeefs naar de woorden “money supply”.

  47. Om een goede indruk te krijgen van de monetaire problematiek leze men het artikel van M. Mann, How does Monetary Policy Affect the Economy? in hetFederal Reserve Bulletin van oktober 1968. Deze schrijver verwijst naar 103 publikaties op dit gebied.

  48. Zie het artikel in hetFederal Reserve Bulletin van januari 1968.

  49. Een van de omstreden punten in de genoemde discussies is het begrip geldhoeveelheid. Zie over dit vraagstuk het artikel van L. C. Andersen, Three Approaches to Money Stock Determination, in het bericht van oktober 1967 van de Federal Reserve Bank of St. Louis.

  50. Een van de onderwerpen die nast het overbrengingsmechanisme en de vertragingsfactor in de laatste jaren opnieuw in de belangstelling is komen te staan, is de invloed van monetaire maatregelen op bepaalde sectoren van de economie. De ervaring heeft geleerd, dat de lagere overheden, de kleine ondernemingen en de woningbouw ernstig getroffen worden door een krappe geldsituatie. Vooral de woningbouw in de Verenigde Staten is zeer rentegevoelig omdat het grootste deel hiervan particulier en nietgesubsidieerd is. De enorme kredietkrapte in de zomer van 1966 heeft tot gevolg gehad dat de woningbouw in de herfst van dat jaar met bijna de helft is afgenomen. De inzingking in deze belangrijke sector van de Amerikaanse economie heeft er toe bijgedragen, dat de groei van het B.N.P. in het eerste kwartaal van 1967 tot stilstand kwam. Men krijgt de indruk, dat de investeringen in de Verenigde Staten rentegevoeliger zijn dan in vele landen van Europa. Als dit het geval is, ligt de verklaring waarschijnlijk hierin, dat de zeer rentegevoelige particuliere investeringen daar groter zijn dan in het algemeen in ons werelddeel.

  51. Fiscal Policy for a Balanced Economy (Parijs, december 1968). In dit verband zij tevens gewezen op twee artikelen van drs. F. Th. Gubbi, Slagvaardige Conjunctuurpolitiek, inE.-S.B. van 16 en 23 april jl. Deze artikelen bevatten een oriënterend een kritische beschouwing over het genoemde O.E.C.D.-rapport.

Download references

Authors

Rights and permissions

Reprints and permissions

About this article

Cite this article

Van Der Valk, H.M.H.A. De problematiek van het budgettaire en monetaire beleid in de verenigde staten. De Economist 117, 337–360 (1969). https://doi.org/10.1007/BF02367221

Download citation

  • Issue Date:

  • DOI: https://doi.org/10.1007/BF02367221

Navigation