This is a preview of subscription content, log in via an institution to check access.
LiteraturLiteratur
J. Huizinga, In de schaduwen van morgen, een diagnose van het geestelijk lijden van onzen tijd, Haarlem 1935 (1), 1937 (2), blz. 66/67: „Ter zelfdertijd dat de wetenschap een nooit vermoed vermogen tot heerschappij over de natuur, uitbreiding dus van menselijke macht heeft ontplooid, en een diepte van inzicht in de bouw van al het bestaande heeft bereikt als nooit te voren, zinkt haar vermogen, om zich als toeverlaat en toetssteen van zuivere kennis en richtsnoer voor het leven te doen gelden“.
De bepaling modern duidt hier op de behandelingswijze, niet op de te beschrijven periode. Voor een korte samenvatting van de ontwikkeling der economische geschiedenis Ieze men bijv. Dr. J. G. van Dillen, de sociaaleconomische geschiedenis in haar verhouding tot economie, sociologie, en politieke geschiedenis. Groningen 1934.
K. Mannheim, Mensch und Gesellschaft im Zeitalter des Umbaus. Leiden 1935, blz. 13 seq. Men vergelijke H, Steinhausen, De toekomst der vrijheid (vert. uit het Zwitsers door Dr. U. Hubert Noodt), Haarlem 1938. Hoofdstuk I, Het moderne levensgevoel.
K. Baschwitz, Du und die Masse, vertaald door J. W. Schotman onder de titel Denkend mensch en menigte, in 1940 gedrukt, in 1945 gepubliceerd. 's-Gravenhage, passim,
Vgl. E. H. Carr, Conditions of peace, Londen 1944, blz. 79.
Verg. F.de Vries, Jaren van Overgang, E-S.B. 1941, Jan. 2, nr. 1302 en Zal het dagen, E-S.B. 1945, Juli 4, nr. 1474.
L. Robbins, The nature and significance of economic science, London 1932.
J. R. Hicks, The social framework, Oxford 1942, blz. 8.
W. Eucken. Die Grundlagen der Nationalökonomie, Jena 1940 (I) 1941 (II). Men vergelijke de verhandeling, die F. de Vries aan dit boek wijdde: in de Economist, 1942, 1 en 2.
J. Huizinga, De wetenschap der geschiedenis, Haarlem 1937, blz. 66: „Een heden kent het historische denken evenmin als het philosophische“.
Eucken, blz. 19. Eucken onderscheidt in „Geschichte“ en „Historie“. Met de laatste term bedoelt hij de geschiedschrijving.
Eucken, blz. 22.
F. de Vries, De taak van de theoretische Economie, gepubl. in de Economist, 1946, Januari.
J. Huizinga, Hoe bepaalt de geschiedenis het heden? Haarlem 1946, blz. 31.
T. S. Ashton, The relation of economic history to economic theory, Economica, 1946 July. blz. 90.
G. Gonggrijp, Schets ener economische geschiedenis van Nederlands-Indië, Haarlem 1938.
Z. W. Sneller, De Economische geschiedenis in hare betrekking for Economie en Geschiedenis, Amsterdam 1939.
J. Huizinga, Cultuurhistorische Verkenningen, Haarlem 1929, blz. 158.
Idem, blz. 166.
J. Huizinga, de Wetenschap der Geschiedenis, Haarlem 1937, blz. 10.
Idem, bijv. Cult. hist. Verk. blz. 4 (hfdst. I, §1, draagt als titel „De historische wetenschap lijdt aan het euvel van een onvoldoende formulering der vragen“).
Idem, bijv. Wetensch. der Gesch. blz. 61.
Huizinga, Wetensch. der gesch. blz. 11.
Idem, Mensch en Menigte in Amerika, Haarlem 1918, blz. 1.
Idem, Over vormverandering der geschiedenis, Amsterdam 1941. blz. 7.
Idem, Vormverandering, blz. 9.
Additional information
Openbare les, gehouden op 30 Januari 1947 bij de officiele aanvaarding van het ambt van lector in de economische geschiedenis van de moderne tijd aan de Ned. Econ. Hoogeschool te Rotterdam.
Rights and permissions
About this article
Cite this article
Thurlings, T.L.M. De taak en betekenis der moderne economische geschiedenis. De Economist 95, 23–42 (1947). https://doi.org/10.1007/BF02305933
Issue Date:
DOI: https://doi.org/10.1007/BF02305933