References
Zie o. a. het opschrift van Section II, Titre IV van de mijnwet van 1810, welke handelt over les obligations des propriétaires de mines en de artikelen 33, 43, 44 en 46, waar telkens gesproken wordt van propriétaire de mines, terwijl in de artikelen 7, 19 en 21 telkens sprake is van la propriété de la mine.
Dit woord zal men te vergeefs in die wet zoeken.
Juist de veronderstelling, dat hier ontginbare delfstofafzettingen aanwezig zijn, die de eigenaar niet exploiteert, is immers het motief waarop dit wetsontwerp gebaseerd is.
Art. 8. Les mines sont immeubles. Sont aussi immeubles, les bâtiments, machines, puits, galeries et autres travaux établis à demeure, conformément à l'article 524 du Code Napoléon. Sont aussi immeubles par destination les chevaux, agrès, outils ou ustensils servant à l'exploitation. Ne sont considérés comme chevaux attachés à l'exploitation que ceux qui sont exclusivement attachés aux travaux intérieurs des mines. Néanmoins les actions ou intérêts dans une société ou entreprise pour l'exploitation des mines, seront réputés meubles, conformément à l'article 529 du code Napoléon.
Bij de wet van 1880 werd dit artikel als volgt gewijzigd: Art. 50. Wanneer de werkzaamheden bij het onderzoek of de exploitatie eener mijn van dien aard zijn, dat ze bedreigen de publieke veiligheid, het behoud van de mijn, de veiligheid der mijnwerkers, het behoud der verkeerswegen of van de minerale wateren, de stevigheid der gebouwen of het gebruik van de bronnen die tot verzorging dienen van de steden, dorpen, gehuchten en publieke inrichtigen, dan zal de prefect hierin voorziening treffen.
Aufbereitungsanstalten.
Onder voorgeven, dat de Staat ook moest zorgen voor het behoud van de mijnen, voor de duurzaamheid van de ontginning, en waken moest tegen het plegen van roofbouw, werd vroeger de Staatsinmenging in het bedrijf verdedigd en zijne bemoeiingen met de wijze van ontginning van de mijnen. (De Memorie van Toelichting van het aanhangige ontwerp zegt: de werkwijzen bij de ontginning, waarmede natuurlijk hetzelfde bedoeld wordt als de middeleeuwsche Duitsche mijn wetten beaamden.)
In de Memorie van Toelichting tot het pas ingediende wetsontwerp tot wijziging en aanvulling der wet tot Regeling van het Hooger Onderwijs, las ik met genoegen de hierop geheel van toepassing zijnde uiting: “Vooral op technisch gebied kan Nederland zich niet isoleeren, “maar is verplicht, bij de sterke concurrentie op industrieel gebied, “pari passu met het buitenland te gaan.”
Rights and permissions
About this article
Cite this article
Verbeek, R.D. Mijnwetgeving in Nederland. De Economist 52, 357–374 (1903). https://doi.org/10.1007/BF02228068
Issue Date:
DOI: https://doi.org/10.1007/BF02228068