Skip to main content
Log in

Mijnwetgeving in Nederland

Eenige beschouwingen naar aanleiding van twee bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal ingediende wetsontwerpen, het eene tot Wijziging van de Mijnwet van 21 April 1810 en het andere tot Opsporen van Delfstoffen van Staatswege

  • Published:
De Economist Aims and scope Submit manuscript

This is a preview of subscription content, log in via an institution to check access.

Access this article

Price excludes VAT (USA)
Tax calculation will be finalised during checkout.

Instant access to the full article PDF.

References

  1. Art. 7. Il (nl. de acte van concessie) donne la propriété de la mine, laquelle est dès lors disponible et transmissible comme tous les autres biens, et dont on ne peut être exproprié que dans les cas et selon les formes prescrites pour les autres propriétés, conformément au Code Napoléon et au Code de procédure civile. Toutefois une mine ne peut être vendue par lots ou partagée, sans une autorisation préalable du Gouvernement, donnée dans les mêmes formes que la concession. Art. 19. Du moment où une mine sera concédée, même au propriétaire de la surface, cette propriété sera distinguée de celle de la surface, et désormais considérée comme propriété nouvelle, sur laquelle de nouvelles hypothèques pourront être assises, sans préjudice de celles qui auraient été ou seraient prises sur la surface et la redevance, comme il est dit à l'article précédent. Si la concession est faite au propriétaire de la surface, ladite redevance sera évaluée pour l'exécution dudit article. Art. 21. Les autres droits de privilége et d'hypothèque pourront être acquis sur la propriété de la mine, aux termes et en conformité du Code Napoléon, comme sur les autres propriétés immobilières.

  2. De Mijnwetten in Nederlandsch-Indië, getoetst aan de beginselen van het mijnrecht en van de mijnhuishoudkunde. Uitgegeven door de N. I. Maatschappij van Nijverheid en Landbouw. Batavia. Ogilvie en Co. 1879.

  3. Het Ontwerp eener mijnwet voor Nederlandsch-Indië, overgedrukt uit de Indische Gids, Augustus-aflevering 1893. Leiden, E. J. Brill.

  4. Het gewijzigd ontwerp eener mijnwet voor Nederlandsch-Indië, 's Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1896.

  5. Deze artikelen luiden in de vertaling als volgt: TITEL V. Van de uitoefening der mijnpolitie. Art. 47. De mijningenieurs zullen, onder de bevelen van den Minister van Binnelandsche Zaken en van de prefecten, politietoezicht uitoefenen voor het behoud der gebouwen en de veiligheid van den grond. Art. 48. Zij zullen nagaan hoe de ontginning in het werk wordt gesteld, hetzij om de eigenaren in te lichten omtrent de daaraan verbonden nadeelen of aan te brengen verbeteringen, hetzij om de administratie te waarschuwen omtrent gebreken, misbruiken of gevaren, die zij daarbij mogen hebben opgemerkt. Art. 49. Wanneer de ontginning beperkt of gestaakt is, op zoodanige wijze, dat daardoor de algemeene veiligheid of de behoefte der verbruikers op verontrustende wijze bedreigd worden, dan zullen de prefecten, na de eigenaren gehoord te hebben, daarover verslag uitbrengen aan den Minister van Binnenlandsche Zaken, ten einde daarin te voorzien zooals het behoort. Art. 50. Wanneer de ontginning de algemeene veiligheid bedreigt, het behoud van de putten, de stevigheid der werken, de veiligheid van de mijnwerkers of der bewoners van de oppervlakte, dan zal de prefect daarin voorzien op de wijze als geschiedt bij openbare wegen en volgens de wet.

  6. Art. 5. Les mines ne peuvent être exploitées qu'en vertu d'un acte de concession délibéré en Conseil d'Etat.

  7. Art. 151. Niemand kan van zijn eigendom worden ontzet, dan na voorafgaande verklaring bij de wet, dat het algemeen nut de onteigening vordert en tegen vooraf genoten of vooraf verzekerde schadeloosstelling, een en ander volgens de voorschriften van eene algemeene wet. Deze algemeene wet bepaalt ook de gevallen in welke de voorafgaande verklaring bij de wet niet wordt vereischt. Het vereischte, dat de verschuldigde schadeloosstelling vooraf betaald of verzekerd zij, geldt niet, wanneer oorlog, oorlogsgevaar, oproer, brand of watersnood eene onverwijlde inbezitneming vordert.

  8. Dalloz zegt ook in zijn Répertoire méthodique de la Législation etc.: «Dans le language du droit le mot concession a plusieurs acceptions distinctes.» Hetzelfde wordt ook gezegd in Pandectes Françaises: «Le mot concession peut s'entendre dans diverses acceptions fort différentes.»

  9. Art. 16. Le Gouvernement juge des motifs ou considérations d'après lesquels la préférence doit être accordée aux divers demandeurs en concession, qu'ils soient propriétaires de la surface, inventeurs ou autres. En cas que l'inventeur n'obtienne pas la concession d'une mine il aura droit à une indemnité, de la part du concessionnaire, elle sera réglée par l'acte de concession.

  10. inquiéter kan men in dit geval moeilijk anders juist vertalen als met: «op verontrustende wijze bedreigen».

  11. Mij dunkt uit dezen door mij onderstreepten volzin alléén reeds blijkt, hoe het nu ingediende wetsontwerp indruischt tegen de beginselen van die mijnwet van 1810, die men zoo weinig begrijpt en die men toch beweert te willen blijven toepassen.

  12. Art. 14. L'individu ou la société doit justifier des facultés nécessaires pour entreprendre et conduire les travaux, et des moyens de satisfaire aux redevances, indemnités qui lui seront imposées par l'acte de concession.

  13. Ik gebruik hier het meer verstaanbare woord overstroomen, ofschoon het woord instroomen beter zou wezen in dit geval. Want het water komt van beneden ingestroomd in de mijnen en wel in zulke hoeveelheden, dat de bestaande pompwerken het niet meer behoorlijk kunnen loozen en dus krachtiger machines geinstalleerd moeten worden. Het zou zeker onbillijk wezen, wanneer dan een deel der aangrenzende mijnbezitters niet in de kosten daartoe bijdroegen en toch zouden profiteeren van hetgeen de anderen tot stand brachten. Er zijn hier overigens tal van overwegingen in aanmerking te nemen uit een technisch oogpunt.

  14. Men vindt hier dus weder de overwegingen terug die ook in artikel 49 van de mijnwet van 1810 aangegeven staan.

  15. Verdronken landen blijven aan den eigenaar toebehooren. Niettemin, indien derzelver bepoldering of droogmaking, door den Koning, voor het algemeen belang, of tot beveiliging van nabijgelegen eigendommen, noodzakelijk wordt geacht, en door deskundigen bewezen wordt, dat die verdronken landen voor bepoldering of droogmaking vatbaar zijn, zullen derzelver eigenaars aangemaand worden om dezelve te bewerkstelligen of daaraan deel te nemen, en bij weigering of ontstentenis daarvan, van hunnen eigendom ten behoeve van den Staat kunnen worden onteigend, tegen gelijktijdige voldoening van de waarde, waarop die gronden, als verdronken land, zullen worden geschat.

  16. Dat de Memorie van Toelichting eene verkeerde opvatting van de uitdrukking de concessie heeft, gaf ik immers reeds te kennen.

  17. Art. 625. Eigendom is het recht om van eene zaak het vrij genot te hebben en daarover op de volstrektste wijze te beschikken, mits men er geen gebruik van maakt, strijdig tegen de wetten of de openbare verordeningen, daargesteld door zoodanige macht, die daartoe, volgens de Grondwet, de bevoegdheid heeft, en mits men aan de rechten van anderen geen hinder toebrengt; alles behoudens de onteigening ten algemeenen nutte tegen behoorlijke schadeloos-stelling, ingevolge de Grondwet.

Download references

Authors

Rights and permissions

Reprints and permissions

About this article

Cite this article

Verbeek, R.D. Mijnwetgeving in Nederland. De Economist 52, 226–259 (1903). https://doi.org/10.1007/BF02228059

Download citation

  • Issue Date:

  • DOI: https://doi.org/10.1007/BF02228059

Navigation