Abstract
Het is verboden een persoon beneden zestien jaren of eene vrouw op Zondag arbeid le doen verrichten in fabrieken en werkplaatsen.
Voor personen, behoorende tot een kerkgenootschap, dat den wekelijkschen rustdog niet op Zondag viert, treedt in de plaats van dit verbod dat om hen arbeid te doen verrichten in fabrieken en werkplaatsen in het etmaal, door hun kerkgenoolschap als wekelijksche rustday aangenomen, indien zij aan het hoofd of den besluurder van het bedrijf of de onderneming hun verlangen hebben te kennen gegeven om in dat etmaal geen arbeid te verrichten, waarvan achter hunnen naam op de in art.11 bedoelde lijst melding moet worden gemaakt.
Voor bepaalde bedrijven kan door Ons bij de algemeene maatregelen van bostuur, bedoeld in het tweede lid van art.5, worden vergund den arbeid van mannelijke personen tusschen veertien en zestien jaren op Zondag te doen voortduren tot niterlijk te6 uren des voormiddags.
Waar in eene fabriek tot herstel of reiniging van eenen aldaar in gebruik zijnden stoomketel de arbeid van een mannelijken persoon beneden zestien jaren onontbeerlijk mocht zijn, kan de burgemeester der gemeente waar de fabriek gelegen is daartoe schriftelijke vergunning voor eenen bepaalden Zondag verleenen.
Literatur
Rede van den Minister van Justitie 6 April 1889 H. bldz. 1059.
Handel. Tweede Kamer bldz. 1090.
Voorl. Verslag Eerste Kamer blz. 258.
Rights and permissions
About this article
Cite this article
van Assendelft de Coningh, A.D. De Wet op den Vrouwen- en Kinderarbeid. De Economist 38, 353–361 (1889). https://doi.org/10.1007/BF02215051
Issue Date:
DOI: https://doi.org/10.1007/BF02215051