Skip to main content
Log in

Over samenstelling en omvang eener metaal-circulatie

  • Published:
De Economist Aims and scope Submit manuscript

This is a preview of subscription content, log in via an institution to check access.

Access this article

Price excludes VAT (USA)
Tax calculation will be finalised during checkout.

Instant access to the full article PDF.

References

  1. Vrolik. Verslag van al het verrigte tot herstel van het Nederlandsche muntwezen. Utrecht, 1853.

  2. Deze wijze, om zich van edel metaal te voorzien, had het voordeel, dat men daarbij beschikte over legeeringen van bekende samenstelling, waaruit, door toevoeging van te voren berekende hoeveelheden onedel metaal, alliages van zoodanige samenstelling, als door de Wet op den Waarborg der gouden en zilveren werken wordt geeischt, verkregen werden.

  3. Als een voorbeeld van de groote moeite, die men zich wel eens heeft getroost om de hier besproken wijziging van den muntvoorraad te leeren kennen, eene moeite, waaraan de uitkomsten in de verste verte niet geevenredigd zijn, moge de enquête vermeld worden, die in 1900 vanwege het Bureau of the Mint te Washington ingesteld werd bij op Noord-Amerika varende stoomvaartmaatschappijen en de belangrijkste Amerikaansche consulaten in den vreemde, naar de bedragen aan Amerikaansch goud, die jaarlijks worden meegevoerd door reizigers uit de Vereenigde Staten. Daarbij krijgt men wel den indruk dat er voor alle bemoeïngen een grens is. (Roberts, Annual Report of the Director of the Mint, p. 40–86, Washington 1900).

  4. Investigations in currency and finance 1884, p. 262. Op eigen hand heeft J. zijn methode op den l'ngelschen goudvoorraad in toepassing gebracht.

  5. Bull. de Statist. et de Legisl. comp. Oct. 1878, Août 1885, Août 1891, Déc. 1897; Journ. de la Société de Statistique, Févr. 1879, Janv. 1886, Nov. 1891.

  6. Onder leiding van den «Directeur du Mouvement général des fonds».

  7. Men vergelijke: de Foville, l'Economiste français, 15 Janvier, 5 et 12 février 1898, of ook: Rapport du Directeur de l'administration des monnaies et médailles, Paris III. 1898, 175.

  8. Geschied ten opzichte van de gouden 20 en 10 francs en de écus.

  9. Tooke's History of Prices Appendix XXII Vol. VI, p. 696.

  10. The Economist Dec. 26, 1891; Jan. 23, 1892.

  11. Opmerkingen over bijzonderheden in the Economist, Jan. 3, 16, 23, 30, 1892.

  12. Tot 30 Juni 1895.

  13. 26th Annual Report of the Deputy Master of the Mint. London. 1896. p. 91.

  14. Was niet toepasselijk.

  15. Men zie hierover: The Economic Journal Dec. 1891, March, June 1892, March 1900. Ook de jaarlijksche rapporten van den «Head Commissioner of Paper Currency» te Calcutta sedert 1893–1894.

  16. Edgeworth verleent aan deze vooropzetting wel sterken steun in zijne uitnemende kritiek op Harrisons werk. (The Economic Journal II 163, 1892).

  17. Deze afrekening gaat eerst in, 3 jaren na den muntslag. Dan wordt verondersteld (in overeenstemming met Jevons), dat de nieuwe munt geheel in de circulatie is opgenomen. Van de voorafgaande 3 jaren wordt telken jare voor een deel der nieuwe munt een grooter verliescijfer in rekening gebracht (nieuwe munt bleek aanvankelijk het meest te verliezen).

  18. Het ware beter geweest de gegevens, die ter beschikking stonden zoo volledig mogelijk te gebruiken. Voor elk jaar had men dan een grooter aantal schattingen verkregen, waardoor meer waarde aan het gemiddelde hiervan was te hechten. Deze wijze van handelen wordt ook reeds door Edgeworth toegepast (t. a. p., bl. 165). De berekeningsmethoden van Adie (Note on the volume of the currency, verschenen als bijlage bij het rapport van den Head Commissioner of Paper currency te Calcutta over 1900–1901) die een meer mathematisch uiterlijk bezitten, komen ook neer op eene ruimere verwerking van het eens verkregen materiaal.

  19. Welke oude gewoonte aan het afnemen is, waarbij nu en dan de omvang van dergelijke oostersche spaarpotten aan het licht komt. (The Econ. Journ. I, 745, 1891).

  20. Hiervoor mag een 20 à 25 crore in normale omstandigheden genomen worden.

  21. The Economic Journal, 1892, II. 256.

  22. 26th Report of the Director of the Mint. Washington. 1898, 393; Report no 137 of the Head Commissioner of Paper currency. Calcutta 1899–1900 (Note I).

  23. Algemeen Verslag van het Muntcollege over 1882, pag. 18.

  24. Artikel 18 van de Muntwet 1901 houdt in: «Van Rijkswege worden ingetrokken en vermunt:a. alle gebrekkig bewerkte munten.b. alle munten, niet begrepen onder die bedoeld bij artikel 17, vierde lid, welke door den omloop zoozeer zijn afgesleten, dat hun beeldenaar geheel of gedeeltelijk onzichtbaar is, of die door andere oorzaken voor den omloop ongeschikt zijn geworden;c. de tienguldenstukken, rijksdaalders, guldens en halve guldens, die door slijting in den omloop zijn gedaald: de tienguldenstukken 5 duizendsten of meer de rijksdaalders 15 duizendsten of meer de guldens 30 duizendsten of meer de halve gulden 40 duizendsten of meer beneden hun wettelijk gewicht. De wijze van intrekking wordt bij algemeenen maatregel van bestuur geregeld» (Koninklijk Besluit van 12 December 1901, St.blad no 265).

  25. Men zie: Mededeelingen uit de Laboratoria van 's Rijks Munt 2e Reeks Pag. 6–37. Verschenen als Bijlage bij het Algemeen Verslag van het Munt-College over 1899.

  26. De Muntwet 1901 werd tijdens dit onderzoek ingediend: er kwam dezelfde formuleering ten aanzien van dit punt in voor, als in het reeds in 1894 door Minister Pierson ingediende, maar later ingetrokken Muntwet-ontwerp.

  27. Dit cijfer is intusschen, in de Muntwet 1901, vastgelegd als een grens van het gewichtsverlies dat onze guldens in de gewone circulatie moeten hebben geleden, alvorens zij van rijkswege zullen worden ingetrokken en vermunt.

  28. Art. 18. Van Rijkswege worden ingetrokken en vermunt: .... b. alle munten .... welke door den omloop zoozeer zijn afgesleten, dat hun beeldenaar geheel of gedeeltelijk onzichtbaar is ....

  29. Bij het hier geresumeerde onderzoek werd van de verkregen resultaten omtrent de slijting gebrnik gemaakt om tot een schatting te geraken van de hoeveelheden muntstukken die voor herstel in aanmerking komen. Daarbij kon niet anders dan op zeer ruwe en onvolledige wijze de hoeveelheid dier muntsoorten die in circulatie was, worden afgeleid uit de oorspronkelijk geslagen stukken onder aftrek van een deel, dat verloren zou zijn geraakt.

Download references

Authors

Rights and permissions

Reprints and permissions

About this article

Cite this article

Hoitsema, C. Over samenstelling en omvang eener metaal-circulatie. De Economist 51, 919–942 (1902). https://doi.org/10.1007/BF02213409

Download citation

  • Issue Date:

  • DOI: https://doi.org/10.1007/BF02213409

Navigation