Skip to main content
Log in

Ricardo's Bank

  • Published:
De Economist Aims and scope Submit manuscript

This is a preview of subscription content, log in via an institution to check access.

Access this article

Price excludes VAT (USA)
Tax calculation will be finalised during checkout.

Instant access to the full article PDF.

References

  1. “The Bank of England performs two operations of banking, which are quite distinct, and have no necessary connection with each other: it issues a paper currency as a substitute for a metallic one, and it advances money in the way of loans to merchants and others. “That these two operations of banking have no necessary connection, will appear obvious from this,— that they might be carried on by two separate bodies, without the slightest loss of advantage either to the country, or to the merchants who receive accommodation from such loans.» Plan u. s. p. 503.

  2. In de te Bombay verschijnende Times of India van 20 September l.l. wordt de wenschelijkheid betoogd van een belangrijke verhooging van het maximum van 100 millioen ropijen.

  3. Ongeveer de helft van dit bedrag, t. w. Rn 285.416 werd uitgegeven voor kosten van aanmaak der biljetten. Aan bezoldigingen werd Rn 248.940 uitgegeven.

  4. Reeds dertig jaren vroeger werd hetzelfde opgemerkt in eene de dagteekening van 1 Maart 1867 dragende nota van den toenmaligen Secretaris der Bank van Bengalen George Dickson: «It is a delicate point to insist on, but I add that I do not believe that the paper currency can ever have a fair trial in India until the management of it is restored to the banks. Government began at the wrong end by prematurely appropriating to itself the supposed large profits of an imperfect circulation. Accepting it as an accomplished fact, I nevertheless, with much deference, adhere to my frequently recorded opinion that our currency legislation has been wrongly diverted, and that it is only through the agency of the banks that a note circulation can ever have a thorough development throughout India.» De papiercirculatie in Britsch-Indie bedroeg in de laatste drie jaren (1898/99–1900/1901) gemiddeld per jaar Rn 274.900.000 bij een vrij nauwkeurig bekend bevolkingscijfer van omstreeks 290 millioen zielen, dus 95/100 ropij per hoofd, en in Nederlandsch-Indie gedurende de drie laatste boekjaren der Javasche Bank (1899/1900–1901/1902) gemiddeld per jaar f 57.700.000 bij eene naar ruwe schatting ruim 34.350.000 zielen bedragende bevolking of f 1.68 per hoofd.

  5. The money market and paper currency of British India; Batavia, G. Kolff & Co., 1884, zijnde een ten gerieve van den Engelschen lezer omgewerkte en aangevulde vertaling van twee artikelen De invloed der wetgeving op den stand der geldmarkt en Eene chronische geldcrisis, opgenomen in het Algemeen Dagblad van Nederlandsch Indië van Maart en Juni 1884.

  6. Voorshands is dit plan weder van de baan en tijdclijk opgeborgen, wegens verschil van zienswijze tusschen de geraadpleegde adviseurs. Het vroegere financieele raadslid Mr. Dawkins was zeer ingenomen met het denkbeeld om een Centrale bank in het leven te roepen en haar de emissie van biljetten op te dragen: maar bij zijn opvolger Sir Edward Law bestonden bezwaren, echter meer van persoonlijken dan principieelen aard. «I think», dus schreef hij aan het slot van zijn advies van 31 Januari 1901, «that the management of the paper currency by a bank would be preferable to the management by the Government, always provided that the bank to which this responsability was entrusted was established on suitable lines, and in speaking of suitable lines, I am particularly referring to the constitution of the Bank of England. That establishment is by reason of its constitution more interested in maintaining its prestige than in adding an additional percentage to the dividends of its shareholders, and I fear that it would be quite impossible to conduct a Central Bank in India on the same lines and under the same influences as those which guide the Directors of the Bank of England». Ik meen te mogen zeggen, dat wij dan in dit opzicht in ons Indië beter af zijn; maar dit daargelaten, durf ik de verklaring afleggen, dat hetgeen de Hone Law in de Bank van Engeland prijst zonder eenig voorbehoud ook van de Nederlandsche Bank kan getuigd worden. Viermalen viel mij de eer te beurt een nieuw benoemden Directeur der Bank bij de aanvaarding van zijne functie te mogen toespreken, en de archieven der Bank kunnen het bewijs leveren hoe daarbij steeds de meeste nadruk gelegd werd op de hooge roeping, die de Nederlandsche Bank ten bate der gemeenschap op het gebied van het munt- en het credietwezen hier te lande heeft te vervullen.

  7. R. H. Patterson, The science of finance; Edinburgh and London, 1868; p. 303.

  8. Volgens een opgaaf te vinden op blz. 114 van Ch. Northcote Cooke, The rise, progress and present condition of banking in India; Calcutta, 1865; heeft de Bank van Bengalen gedurende haar vier en vijftig jarig bestaan als geprivilegieerde emissiebank gemiddeld per jaar een dividend van 9 47/100 pCt. aan hare deelhebbers uitgekeerd, terwijl nu laatstelijk negen jaren achtereen (van 1893 tot en met 1901) door hare aandeelhouders telken jare een dividend van 10 pCt. is genoten: eene benijdenswaardige gelijkmatigheid, waarvan de Bank van Engeland trouwens ook het geheim schijnt te bezitten. evenals de Bank van Bombay en de Bank van Madras, wier dividenden in de laatst verloopen vijf jaren respectievelijk slechts tusschen 10 en 12 en 8 en 10 pCt. fluctueerden.

Download references

Authors

Additional information

Non coquis sed convivis.

Rights and permissions

Reprints and permissions

About this article

Cite this article

van den Berg, N.P. Ricardo's Bank. De Economist 51, 847–859 (1902). https://doi.org/10.1007/BF02213404

Download citation

  • Issue Date:

  • DOI: https://doi.org/10.1007/BF02213404

Navigation