Skip to main content
Log in

Mijnontginning in Zuidelijk Limburg

  • Published:
De Economist Aims and scope Submit manuscript

This is a preview of subscription content, log in via an institution to check access.

Access this article

Price excludes VAT (USA)
Tax calculation will be finalised during checkout.

Instant access to the full article PDF.

References

  1. Als leden der Commissie werden aangewezen de heeren K. P. F. R. van Hasselt (Voorzitter) J. H. Beucker Andreae, G. J. de Jongh, C. L. van Woelderen en Jhr. S. van Citters (Secretaris.)

  2. Zie «Daniel Bellet» La part des Etats Unis dans la production houillière du monde» in: Moniteur des Intérêts Mat6. 4 Nov. 1900.

  3. Zie: Moniteur des Int8. van 7 Februari 1901. Deze opgaaf vermeldt nog o. a. Nederland met ... 212.973 ton. Nederlandsche koloniën met ... 181.743 ton. Zuid-Afr. Republieken met ... 1.938.424 ton.

  4. Zie het belangwekkend opstel «Metaux et Charbons» par Raphael Georges Lévy, in de Revue des deux mondes van 1 Nov. 1900.

  5. De zeer geringe productieprijs in Britsch-Indië, wijst in verband met het gering arbeidsvermogen, op het uiterst lage loon van den inlandschen arbeider.

  6. Zie «Bericht über die Lage der im Verein für die Berg- und «Hüttenmännischen Interessen im Aachenen Bezirk vertretenen «Industriezweigen, während des Jahres 1899.»

  7. Met ingenomenheid, ten minste zonder bemerking, vermeldt de Commissie, dat een der Saarbrücker hoofdambtenaren haar toevoegde: «Wir haben nicht den Profit-wuth der Actien gesell-«schaften, und wir nützen die Leute nicht so aus.» Deze mededeeling van eene Commissie, die onder haar leden telde de bestuurder van op ééne na de grootste werkgeefster, (wier personeel niet te klagen heeft) ware vermakelijk, indien ze niet onaangenaam trof. Het moet der Commissie bekend zijn, dat op de meeste Duitsche mijnwerken zeel veel wordt gedaan ten behoeve van den arbeider, wiens rechten en belangen zoowel in het Algem.-Berggesetz als door andere wetten en bepalingen geregeld en omschreven zijn, dat verscheidene groote Nederlandsche werkgevers het belang hunner arbeiders met toewijding behartigen, zich te hunnen bate menig offer getroosten. Ter verzekering van de belangen van den mijnwerker is Staatsontginning niet noodig.

  8. Zie: Georges de Lavaleye «Les Charbonnages en Allemagne, «en France et en Belgique» in Moniteur des Int. Mat9. 17 Dec. 1900.

  9. Geheel ten onrechte verwijt de Commissie de particuliere mijnbonwnijverheid, dat zij de ontginning der haar geconcedeerde kolenterreinen niet voldoend krachtig ter hand neemt, daarbij kennelijk op het oog hebbend de Nederlandsche Maatschappij, welke nabij Heerlen kolen delft. Zij vergeet echter, dat deze Vennootschap, als pionnier optredend, wijselijk voorzichtig is te werk gegaan, met velerlei tegenspoed te worstelen had en moeielijkheden heeft overwonnen, welke de Commissie, niet vertrouwd met het mijnbedrijf, over het hoofd ziet. Indien de Vennootschap (zooals de Commissie blijkbaar wenschelijk acht) op verschillende plaatsen tegelijkertijd ware begonnen, zou zij onverantwoordelijk gehandeld hebben. Zij heeft nu één bloeiende onderneming en een tweede mijnwerk in voorbereiding.

  10. Zie: «Verw8. Bericht des Wurm-Knappschafts-Vereins zu Bardenburg (1899). In 1898 bestonden in Pruisen 18 Knappschaftsvereinen met gemiddeld 500.748 leden. De verslagen dezer Knappschaften bevatten vele wetenswaardige gegevens.

  11. Ten bewijze hiervan de mededeeling, dat in het tweede halfjaar van 1900 op de mijn Oranje-Nassau ruim f 255.000 aan loonen is betaald.

Download references

Authors

Additional information

Maart 1901

Rights and permissions

Reprints and permissions

About this article

Cite this article

Cluisenaer, J.L. Mijnontginning in Zuidelijk Limburg. De Economist 50, 301–335 (1901). https://doi.org/10.1007/BF02210529

Download citation

  • Issue Date:

  • DOI: https://doi.org/10.1007/BF02210529

Navigation