Skip to main content
Log in

De Billitonzaak en literatuur er over.—Ter nagedachtenis vanM. L. van Deventer.—Pleyter's bewerking vanWilken's dictaat over de vergelijkende volkenkunde van Nederlandsch-Indië.—ProfessorKan's kaart van den Nederlandsch-Indischen Archipel.—Professorde Groot's inaugureele oratie; zijne vroegere werken en zijn groot werk over de godsdiensten der Chineezen.—P. H. van der Kemp, De quarantaineen epidemie-voorschriften toegelicht.

  • Koloniale kroniek
  • Koloniale literatuur
  • Published:
De Economist Aims and scope Submit manuscript

This is a preview of subscription content, log in via an institution to check access.

Access this article

Price excludes VAT (USA)
Tax calculation will be finalised during checkout.

Instant access to the full article PDF.

References

  1. Het waarom? werd gezegd in de Kol. Kron. van Juli 1875.

  2. Waarover zie de Economist van Mei p. 413 en van Juni p. 484. Hier behoeft niet herhaald wat daar over den inhoud van het wetsontwerp is gezegd.

  3. Van Regeeringswege werd dit vrij duidelijk in de beide Kamers te kennen gegeven. En meerdere juristeu deelden die meening.

  4. Zie o. a. Ind. Gids, Juli 1891, p. 1231, Juni 1892, p. 1069.

  5. Zie o. a. het artikel: “De Billitonzaak in de Tweede Kamer,” Ind. Gids, Febr. jl. p. 224, waarin eerst Bar. van Dedem's Mem. van Antw., vervolgens de in December jl. gevoerde debatten worden teruggegeven en met cenige aateekeningen wordt besloten. Daarin zegt de heer van Kesteren, p. 271, in te stemmen met de redeneering van den heer Kielstra, wien de beschouwingen derjuristeu koud hadden gelaten en die de aanneming der overcenkomst-Mackay in 's lands belaug achtte. — Dat ook anderen buiten de 42 voorstemmers in de Tweede Kamer aldus oordeelden, zullen wij straks zien.—Zie verder voor het in Mei en Juni gevoerd debat “de Ind. Gids” van Juli.

  6. De heer Vrolik liet het niet bij deze brochure, doch gaf in Juli nog eene „Nabetrachting” uit, tot welker bloote vermelding wij ons moeten bepalen, alleen nog zeggende dat hij zijne bezwaren volhoudt en deze nog nader toelicht.

  7. Besproken in onze Kol. Kron. van December 1879.

  8. Dat dit ook de meening is van den heer R. D. Verbeek zagen wij boven.

  9. Dit is ook de meening van den schrijver, kennclijk een jurist, van een drietal goede artikelen onder het hoofd: Billiton in “de Javabode” van 7, 8 en 9 Mei 1890 geplaatst, waarvan ons een overdruk werd toegezonden en waarvan we hier gaarne even melding maken. Na cerst te hebben betoogd dat een beroep van de Billiton-maatschappij op de acte van 4 Januari 1882 haar in rechten nooit kan baten „omdat de handeling van den Gouverneur-Generaal 's Jacob geen enkel wettelijk voorschrift tot groundslag heeft,” betoogt de schrijver ten slotte dat die maatschappij in billijkheid aanspraak mocht maken op eene voortzetting der exploitatie na Maart 1892, „waarop haar herhaaldelijk uitzicht was gegeven door de regeering, ja, bepaalde toezegging was gedaau.” „Voorzeker, zoo zegt hij ten slotte, rechtens is de regeering door de aete van 7 Januari 1882 niet verbonden, naar is er èn hierdoor èn door al wat hieraan voorafging niet een zedelijke band gelegd?” Hij beveelt dan ook eene oplossing aan “waarhij 's lands belang behartigd, het recht en de wet gehandhaafd en ook de billijkheid betracht zal zijn”.—Door het beleid van den Minister van Dedem en de wijsheid der Billiton-maatschappij is, gelooven wij, zoodanige oplossing alsnu verkregen.

  10. Op p. S wordt gezegd waarom, naar des schrijvers oordeel aldus behoort te worden geschreven. Behalve bij het bespreken van zijn werk, houden wij ons liefst aan het gewone spraakgebruik.

  11. Zie echfer p. 535.

  12. De heerde Lange deed het ook.

  13. Lazen wij goed, dan wordt hij in de Groot's boek slechts even vermeld op p. 80. Uit het op p. 169 medegedeelde zou meu opmaken dat het de heer de Groot was die het eerst tin vond.

  14. Maart jl., p. 521.

  15. Nu het Dietaat tot eene Handleiding werd bestemd of omgewerkt ware eene bijwerking der literatuur-opgaven zeker gewenscht geweest. Zij ontbreekt wel niet geheel, maar is zeer onvolledig. Een enkel, doch treffend voorbeeld. Op p. 166 e. v. der zeer onlangs verscheneu, derue aflevering is sprake van de verdiensten van Friedrich en Kern, ten opzichte der verklaring van oud Javaansche inscripties op metaal of steen. Wij houden ons overtuigd dat Wilken bij zijne voordrachten ook melding zal hebben gemaakt van de groote verdiensten in dit opzicht van Dr. J. L. A. Brandes, waarop wij wezen in de Kol. Kroniek van Januari 1891. Wanneer in een in 1892 uitgegeven werk over die oude inscripties sprake is, mocht, dunkt ons, de naam van Dr. Brandes niet onvermeld worden gelaten.

  16. Er zouden er meer kunnen worden aangehaald. Zie b.v. p. 40, 92 en 209.

  17. Eigenlijk hadden wij moeten schrijven: een zijner nieuwste; want in de „Indische Tolk” van 21 en 28 Juni troffen wij alweder eene van veel studie getuigende verhandeling van zijne hand aan: „De kennis der zeeën van den Indischen Archipel.”

  18. Eenigermate en op kleine schaal doet Prof. Kan dus voor geheel Ned.-Indië wat de heer J. H. de Bussy, de ondernemende uitgever van „de Indische Mereuur” en andere werken, op groote schaal voor afzonderlijke gedeclien van Ned.-Indië doet. Na ons toch vroeger o. a. eene kaart van de ondernemingen in Sambas op Borneo te hebben geschonken, gaf hij er zeer onlangs eene betreffende de cultuur-ondernemingen in Oost-Java, geteckend door den heer Witkamp.

  19. In het voorbijgaan zij er op gewezen dat het gonvernement blijkbaar meermalen zeer bekwame mannen voor dien tak van dienst heeft weten te wiunen. Wij noemen er thans slechts een tweetal: Professor G. Schlegel te Leiden, de schrijver van het groo' werk „Uranographie Chinoise,” van tal van kleinere stukken en van een Woordenboek der Chineesche taal, dat hem onder de kenners dier moeielijke taal eene eerste plaats heeft doen innemen, en het tegenwoordig lid in den Raad van Ned.-Indië W. P. Groeneveldt, die, na als schrijver van onderscheidene stukken over Chineesche aangelegenheden, o.a. der zoo gunstig bekende „Notes on the Malay Archipelago and Malacca,” en ook als uitstekend keuner van Java's oudheden naam te hebben gemaakt, (zie onze Kol. Kroniek van Januari 1891, p. 50), in den laatsten tijd hier te lande meer algemeene bekendheid verkreeg door zijn in de Kol. Kron. van December 1890 (Econ. p. 843), besproken opium-rapport.

  20. Hoe gunstig het oordeel van bevoegde beoordeelaars ook in het buitenland over dat voor de kennis der godsdiensten der Chineezen zoo belangrijk werk was, mag blijken uit de omstandigheid dat het door de zorg der directie van het bekende Musée des Religions Guimet te Parijs in het fransch werd vertaald. De volledige titel van dat voor ons liggend werk, waarvan wij de kennisname aan de welwillendheid van den Hoogleeraar de Groot danken, luidt: „Ministère de l'Instrction Publique (ten bewijze dat de Fransche regeering de uitgave steunde). Annales du Musée Guimet. Tome onzième. Les fêtes annuellement célébrées à Émoui (Amoy). Étude concernant la religion populaire des Chinois par J. J. M. de Groot, Docteur en philosophie, Interprête pour les langues chinoises au service du gouvernement des Indes Oriëntales Néerlandaises, traduite du Hollandais, avec le concours de l'auteur, par C. G. Chavannes, Illustrations par Felix Régomey.” 2 forts volumes. Paris. Ernest Leroux, 1886. Het werk is te Leiden, onder toezicht van schrijver en vertaler, op de uitstekende, ook van Chineesche karakters zoo wel voorziene drukkerij der firma E J. Brill gedrukt, en keurig nitgevoerd. Deze fransche nitgave verschilt niet slechts van de hollandsche, in 1881 te Batavia uitgegeven door de vele goed uitgevoerde illustraties, voorstellende afgodsbeelden en andere voorwerpen uit het rijke Museum der godsdiensten van Guimet; maar in meerdere opzichten. Aan het slot der inleiding, thans dubbel zoo uitvoerig als in de eerste uitgave en waarin doel en strekking van het werk wordt geschetst, bedankt de schrijver dan ook den heer Guimet voor de hem geboden gelegenheid om het werk in het fransch het licht te doen zien en het te herzien, „d'y faire des adjonctions, et surtout de l'enrichir d'une foule de citations en chinois, qui étaient complètement absentes de l'ouvrage primitif et qui font presque de celui-ci un nouveau livre.” Is het laatste wel wat sterk uitgedrukt, althans mijn exemplaar van het origineel telt heel wat Chineesche citaten, de vergelijking van den omvang van de vertaling met dien van het origineel, heiden in gelijk zeer groot octavoformaat, doet zien dat de nieuwe uitgave heel wat meer bevat. Het origineel bevat XIII en 644 bladzijden, de vertaling in twee deelen XXV en 832 bladzijden. In elk geval bewees het voor de wetenschappelijke waarde van den arbeid van den toen nog jeugdigen schrijver dat de verlichte directie van het Musée Guimet (waarover zie o. a. de „Annales de l'Extrême Orient” van Aug en December 1888 en het „Handelsblad” van 24 en 27 November 1889, vooral: „Introduction au Catalogue du Musée Guimet. Aperçu sommaire de l'histoire des religions des anciens peuples civilisés, par L. de Maloué, Conservateur du M. G., Paris, 1891), het waardig achtte om in het fransch te worden overgebracht. Dit werk bezorgde deu heer de Groot in Frankrijk het Legioen van Eer, terwijl het hem al vroeger den Doctorstitel van de Universiteit te Leipzig en eene benoeming tot correspondeerend lid onzer Academie van Wetenschappen (die hem dit jaar onder hare gewone leden opnam), had bezorgd. Wij herlazen thans het zoo belangrijke werk en meenen te mogen getuigen dat het niet slechts zeer leerzaam is voor de kennis van de godsdienstige begrippen en gebruiken der Chineezen, maar ook van die der geschiedenis, feitelijke en legendarische, van China, Maar het is tevens eene belangrijke hijdrage tot de vergelijkende volkenkunde. Want, doende wat, gelijk wij in „de Economist” van November jl. deden uitkomen, Wilken voortdurend deed, laat Dr. de Groot geene gelegenheid voorbijgaan zonder aan te toonen, hoc de Chineesche begrippen en gebruiken, welke hij beschrijft, vergeleken kuuneu worden met de begrippen en gebruiken van andere volken in alle deelen der aarde. Niet minder dan zijn beroemde voorganger, schijnt Professor de Groot eene zeer groote belezenheid te bezitten en daarbij eene wijze van voorstelling, welke veel belooft voor zijne academische lessen over de land- en volkenkunde en de geschiedenis van Ned.-Indië.

  21. Zie ook in aansluiting daaraan in 's Instituuts „Bijdragen” van 1885, p. 34, zijne warme hulde aan de nagedachtenis van „Lioe A Sin van Mandohr,” het laatste uitstekende, aan Nederland zeer getrouwe hoofd dier kongsi.

  22. Zie over dat onderwerp ook het artikel van den assistent-resident van Sambas, Dr. D. W. Horst, „De eed der Chineezen” in „de Ind. Gids” van Augustus 1890, p. 1502.

  23. Uitvoeriger verdedigde ik de uitgave van zoodanige wetenschappelijke werden in eene wereldtaal bij de bespreking in „de Econ.” van Dee. '89, p. 801, van Dr. Suouck Hurgronje's, door het Instituut in het duitsch uitgegeven „Mekka” en verwijs daarheen. Zij wordt ook, tegenover het „Handelsblad”, verdedigd door onzen Sinoloog Schlegel in zijn aankondigiug van de Groot's werk iu „de Indische Gids” van Juni jl., p. 1132. Die geleeide wijst er daarbij op dat hij van geen zijner werken minder voldoening heeft gehad dan van zijn hoofdwerk: het „Nederlandsch-Chineesch Woordenboek”, in vier zware deelen, omdat hij de zwakheid had het in het hollandsch uit te geven, waardoor het voor den Engelschman, den Duitscher, den Franschman, den Rus onoruikhaar is, terwijl geen enkel nederlandsch orgaan het besprak.

  24. Zie o. a. „Vaderland” van 12 December 1891, „Ind. Gids” van Februari 1892, p. 291.

  25. Op die groote werkkracht wezen wij bij het bespreken in „de Econ.” van Maart 1888, p. 189 e. v., van het gedurende zijne leiding zooveel belangrijks bevattend „Tijdschrift voor Nijverheid en Landbouw in Ned.-Indië”. Al heeft de heer van der Kemp in 1887, ten gevolge zijner benoeming tot Secretaris van het Departement van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid, spoedig gevolgd door zijne optreding als Directeur van dat Department, het redaeteurschap van dat tijdschrift moeten nederleggen, menig later stuk in dat tijdschrift van zijne hand bewijst dat hij onvermoeid werkzaam blijft in de richting door hem als redacteur ingeslagen. Wij noemen slechts: ibidem 1888: „De eerste pogingen tot het verkrijgen van een Gouvernements veeartsenijdienst in N.I.”; 1889: „Historisch overzicht van de pogingen aangewend tot verbetering en veredeling van het paardenras in N-I.”; „Bijdragen tot de wordingsgeschiedenis van het Reglement op de Partienliere Landerijen bewesten de Tijmanoek”; ibidem September zijn „Toelichtend Woord over zijne Landrente-methode”, vooral zijn „Resumé van gewestelijke rapporten over de Kunstuijverheid in N.-I.”, (een onderwerp waarover sedert dien tijd én in Indië én hier nog menig lezenswaardig stuk werd gepubliceerd, waarop wij eerlang de aandacht hopen te vestigen). Verder nog in 1890: „Het rapport van den Hoofd-Inspecteur van Financiën H. J. van de Graaff, dat de aanleiding is geweest tot de intrekking der Landverhuur in de Vorstenlanden”. Deze onderscheiden, soms zeer nitvoerige stukken bewijzen dat de heer van der Kemp nog steeds gedchtig is aan het woord door hem bij het nederleggen van het redacteurschap gesproken, zie deel 38, blz. 516, dat de bloei der Indische Maatschappij van Nijverheid en de ontwikkeling van haar orgaan hem zeer ter harte gaan.

Download references

Authors

Rights and permissions

Reprints and permissions

About this article

Cite this article

van Ufford, J.K.W.Q. De Billitonzaak en literatuur er over.—Ter nagedachtenis vanM. L. van Deventer.—Pleyter's bewerking vanWilken's dictaat over de vergelijkende volkenkunde van Nederlandsch-Indië.—ProfessorKan's kaart van den Nederlandsch-Indischen Archipel.—Professorde Groot's inaugureele oratie; zijne vroegere werken en zijn groot werk over de godsdiensten der Chineezen.—P. H. van der Kemp, De quarantaineen epidemie-voorschriften toegelicht.. De Economist 41, 525–552 (1892). https://doi.org/10.1007/BF02209842

Download citation

  • Issue Date:

  • DOI: https://doi.org/10.1007/BF02209842

Navigation