Skip to main content
Log in

Koloniale Kroniek

Koloniale Literatuur

  • Published:
De Economist Aims and scope Submit manuscript

This is a preview of subscription content, log in via an institution to check access.

Access this article

Price excludes VAT (USA)
Tax calculation will be finalised during checkout.

Instant access to the full article PDF.

Literatur

  1. Zie daarover de Kol. Kroniek van Nov. 1876.

  2. Hij laat weinig onvermeld van hetgeen in deze eeuw over Ned. N.-Guihea werd geschreven en verwijst ook naar menig vroegcr stuk. In zekeren ain sluit zijn werk zich waardiglijk aan aan den hoogst verdienstelijken arbeid van den heer F. A. Leupe, die ait het Ond Koloniaal Archief der Oost-Indische Compagnie de stoffen ontleende voor zijn hoogst belangrijk, in Deel X der Bijdragen tot de Tualland-en Volkenkunde van N.-J. (1875) gepubliceerd stuk: Reizen der Nederlanders naar Nicuw-Guinea en de Papoesche eilanden in de 17e en 18e eeuw.

  3. Toch blijft, gelijk te verwachten was, Oostelijk N. Guinea niet geheel oubesproken. Vestiging van het Nederlandsch gezag aldaar wordt niet wenschelijk geacht. De Zuidoostkust blijve het als door de natuur aangewezen kolonisatie-terrein der in Australië gevestigde Engelschen, terwijl de Noordoostkust aau de zoozeer naar koloniaal bezit hakende Duitschers zou kunnen worden overgelaten. (P. XXXV) Nieuw-Guinea, welks omvang dien van het Duitsche rijk minstens een derde overtreft, is groot genoeg voor de overzeesche bezittingen van twee of drie Europeesche mogendheden.

  4. Zie daaromtrent ook oader net hoofd: „de geschiktheid van N.-G. voor kolonisatie” de „Revue” in ⌞ndische Gids” van Sept. en van Oct. 1879, p. 513, en ibidem p 594, over drie nienwe mislnkte australische expedities naar N.-G. in 1878, zünde het laatste een uit de Staatsconrant overgenomen uittrekset uit een verslag van den Ned. vice-consul-gen, te Melbourne. Zie ook het Tijds. v. N.-I. v. Oct. '79, p. 307. (*) Niet vcel gunstiger was het oordeel van den heer Coorengel voor zooveel bij zicch over dit punt uitliet. (Zie blz. 204.)

  5. Reeds vroeger door Prof. Veth aan het Aardrijkskundig Genootschap toegedacht. Zie onze Kol. Kroniek van December 1876, blz. 1062.

  6. Het eeuige werk van dien aard, dat wij kennen is: O. Kinscu, Neu-Guinea nnd seine Bewohner. Bremeu, 1865. Maar behalve dat het al vijftieu jaren geledeu werd geschreveu, in welk tijdsverloop heel wat meerder licht over meerdore gedeelten vau Nienw Guinea werd verspreid, gelooven wij niet dat het eene beschrjjving vau dat land zou mogen heeteu van deu aard als thans zou mogen wovden verwacht.

  7. Zonder terug te nemen hetgeen ik omtrent dit pnnt tot lof van den Hr. von Rosenberg schreef in het Tijdschrift van het Kon. Instituut voor de Tanl-, Land- en Volkenknnde van Ned. Indië, derde reeks, Dl. VI (1871), blz. 47, moet ik thans toch bekennen met zeker leedwezen op onderscheidene plaatsen in dit werk gewag te hebben zien maken van voorwerpen nit den Indischen Archipel, door den Hr. von Rosenberg aan het musenm zijner vaderstad geschonken en welke in de Leidsche musea schijnen te ontbreken. Zie onderscheidene dier voorwerpen vermeld op de „Verzeichniss der Abbildungen” blz. XV achter het voorwoord. Al was de Hr. v. R. nog niet bepaald belast met het verzamelen van voorerpen voor de Leidsche Musea toen hij die, aan het Darmstadtsche museum geschonken, bijeenbracht, hij was destijds toch ook in Nederlandschen dienst, en het ware dus eigen-aardiger geweest dat hij wat hij bijeenbracht aan Nederlandsche of Ned.-Indische instellingen had aangeboden. Eene verschoonende omstandigheid echter is dat hij toen wellicht nog geen plan had voor goed in Nederl. dienst te boijven en geheel Nederlander te worden, misschien ook dat hij wist dat vreemde regeeringen zulke schenkingen dikwerf met ridderkruizen beloouden, terwijl Nederl. autoriteiten en besturen van Nederl, instellingen, destijds althans, soms zelfs verzuimden den scheuker voor de ontvangst van het aangebodene dank te betnigen, soms zelfs, want dit is ook wel geheurd, de ontvangen kisten jaren lang ongeopend lieten staan zonder zelfs een bericht van ontvangst te geven.

  8. Zie Kol. Kron. van Mei 1878. (†) Zie ibidem en hieronder.

  9. Ten bewijze hoe lang reeds over kolonisalie en ontwikkeling der Buitenbezittingen sprake was, achten wij het niet onnut, ook ten behoeve van heu, die zich nu door dc brochure-Elout aangetrokken zullen gevoelen een studie van de zaak te maken, opgave te doen van onderscheidene geschriften daarover.J. van den Burg, Wenken aangaande Nederland's O.-Ind. bezittingen. II. Kolonisatie. (Nijmegen, 1849. Zie van Hoëvell's beoordeeling iu het Tijdschr. v. N.-I. v. Apr. 1849, en de mijne in het Alg. Letterlievend Maandschrift van Dec. 1849.) Mr.I. H. Gr. v. D. Bosch, vier verhandelingen enz. IV. Over Europeesche kolonisatie in N.-I. ('sHage, 1851. Zie daarover Tijdschr. v. N.-I., Maart 1851.) Dr.P. P. Roorda van Eysinga, Voorlezingen (in Felix Meritis) over kolonisatie door Nederlanders in N.-I. (Haarlem, 1856. Zie er over T. v. N.-I., 1857, II, 157).F. H. van Vlissingen, Ontwerp van kolonisatie voor de eilanden Sumatra, Borneo, Celebes en Boeroe. (Amst., 1857.) Het voorstel van van Vlissingen c. s. had al spoedig de benoeming, bij K. Besl. v. 16 Juni 1857, eener Staatscommissie ten gevolge, (welke in 1858 een zeer belaugrijk rapport uitbracht, hetwelk echter, het werd reeds in den tekst gezegd, grootendeels eene doode letter bleef), en werd druk in brochures enz. besproken. Zie b. v.E. C. Bnklaar, Het koloniseeren met Nederlanders op Java enz. (Kampen, 1857) enB. P. G. van Diggelen, Nederlandsche belangen in betrekking tot landverhuizing en kolonisatie (Kampen, 1857. Zie over beiden T. v. N.-I. v. Jan. 58 en m. beoord. in De N. Recensent van April en Mei 58.) Overzigt van hetgeen over kolonisatie iu druk is verschenen en Discussie over de kolonisatiekwestie in N.-I. in het lndisch Genootschap in: Handelingen van het I. G., jg. IV, afl. 1. Dr. W. Bosch, Een woord over de kolonisatie onzer O.-I. bezittingen: Gids, Febr. 58.Willer en Cornets de Groot, Het eiland Boeroe en de Kolonisatie in N.-I. (Amst. '58. Zie daarover Sloet's Tijdschr. v. Staathuishoudk., dl. 17, no. 3 en Tijdschr. v. N.-I., Apr. '59.) Op-rigting van een comité tot exploitatie en kolonisatie van N.-I., bestaande uit de heeren van Vlissingeu, Cornets de Groot en Hasselman, met het doel om de inzigten der Staatscomiissie en der regeering zooveel mogelijk te bevorderen, 1858. (Na zich geconstitueerd en publieke medewerking ingeroepen te hebben, schijut dit comité te zijn ingeslapen.) Het Tijdschr. v. N.-I., Dec. '58 gaf in: „Kultunr- en industrie-onderneuingen op Borneo”d zeer nuttige en practische wenken aan dat Comité. Het Rapport der Staatscommissie leidde ook tot het voorstel van deu heer de Ruijter de Wildt aan de Regeering, dat het gansche eiland Boeroe aan hem ter uitsluitende kolonisatie en exploitatie zou worden afgestaan, dat op dien eisch van uitsluiting van anderen afstuitte. Het Tijdschr. v. N.-I. van Jan. '59 behelsde een merkwaardigen brief van Generaal van Swieteu, destijds Gouverneur van Sumatra's Westkust, aan F. H. van Vlissingen, ten betooge dat een aanmerkelijk deel der hooglanden van Padang voor eene Europeesche kolonisatie zeer geschikt zoude zijn. Zie ookHasselman envan Vlissingen, Beschouwingen omtrent de exploitatie van de Wester afdeeling van Borneo, waarin de door den Koning bij besluit van 28 Dec. 1858, goedgekeurde voorwaarden waarop deconccssie van Vlissingen berustte, de ontwerp-statuten der op te rigten „Borneo-Maatschappij” enz. Mr, J. E. de Klerk gaf in 1864 te Batavia een brochure uit, getiteld Batjan behelzeude eene beschrijving van dat, aan kruidnagelen eu stecnkolen rijke eiland, op welks exploitatie werd aangedrongen. (Zie er over de maileditie van het Bat. Handelsblad van 1864, no. 5, p. 106). Herinner ik uiij wel, dan ging het denkbeeld tot die exploitatie van enkele Hagenaars uit en zagen meerdere stukken daarover hier het licht. Van den beer Elout kan men ook bijzonderheden omtrent de gnede kansen van zoodanige expluitatie vernemen) P. C. Lans, Rozenguin, een der eilauden van de Bandagroep, een gondniijn in de toekomst. Plan tot ontginning en ontwikkeling van dat eiland. (Rotterdam, 1872. Zie er over De Indiër van 8 Dec. '72, p. 944 eu van 13 Sept. '73, p. 812); C. de Groot's voordracht in de Verhandelingen van het Indisch Genootschap van 5 Nov. '72, p. 119; inijne aankondiging in Econ. 1872, p. 127: ook Tijdschr. v. N.-l. v. Oct. '72, p. 241.) Voor de ontwikkeling der Baudagroep in 't algemeen zie men: Mr. M. C. van der Linden, Banda en zijn bewouers (Dordrecht, 1873) en de daaraan gewijdc stukken, gedeeltelijk geresumeerd in de Kol. Kron. van Sept 1874. Men zie ook de menigvuldige stukken over de koperontginning op Timor, de ontginning van Sumatra's Oostknst, van het Ombilien-koleuveld en andere kolenstreken op Sumatra, Borneo, enz. enz. Bewijzen te over dat de exploitatie der Buitenbezittiugen dikwerf genoeg ter sprake is gekomen. Moge daarvoor thans het tijdperk van handelen in de plaats komen! Aaugezieu daarbij licht weder do kwestie der Europeesche kolonisatie in de tropen te berde xal koinen, weuschen wij nog aan enkele stukkeu, meer bepaald daarover haudelendc te heriunercn. D. W. Schiff, „Kolonisatie op Java.” Iu Tijdschr. v. h. Bat. Genootsch., Dl. 17, all. 2 en 3. Jhr. Mr. W. E. van Panhuijs, „Buropesche volksplantingen in tropiscbe gewesten” Gids, Maart 1870. Zie iu de „Verhandelingen van het Indisch Genootschap” over 1872–73 de voordracht van den heer G. de. Groot over kolonisatie in O.-I. en de disenssie daarover. — Ouderscheidene stukken er over werden besprokeu in de Kol. Kron. van Nov. '71 en Juni 1873. - Men zie er nog over: v. d. Linden in den Nutsalmanak voor 1875 en Heijnen in het Bat. Haudelsblad van 13 April 1877, pag. 321. — Op het Aardrijkskuudig Cougres, in Aug. '75 te Parijs gehouden, kwam meu, volgens de woordeu van „Das Ausland” van 1875, 38, 752, tot het besluit, dat de Europeian in de tropen „uur mit seiuem materielleii und geistigen Kapital an der Kolonisations-arbeit sich betheiligen kónne.” Dit schijnt wel als algemeeue regel te inogen worden aangenomen, zonder dat het daarom nog uitgemaakt mag heeten, dat de Europeaan zieh in tropische hoogvlakten niet met landbouw zou kunnen ouledig houden.

  10. Op biz. 612 der Kol. Kron. van Mei 1878 berinnerde ik aan de beschrijving van dat Museum door den heer P. W. van Eeden, Secretaris der M. v. Nijv. en Directeur harer musea. Thaus kan ook worden gewezen op de beschrijving door denzelfden van het Museum van Kunstnijverheid in het Tijdschrift der Maatschappij van Mei 78.

Download references

Authors

Rights and permissions

Reprints and permissions

About this article

Cite this article

Quarles van Ufford, J.K.W. Koloniale Kroniek. De Economist 29, 103–123 (1880). https://doi.org/10.1007/BF02209624

Download citation

  • Issue Date:

  • DOI: https://doi.org/10.1007/BF02209624

Navigation