Skip to main content
Log in

Oppenheimer en zijne bestrijders

  • Published:
De Economist Aims and scope Submit manuscript

This is a preview of subscription content, log in via an institution to check access.

Access this article

Price excludes VAT (USA)
Tax calculation will be finalised during checkout.

Instant access to the full article PDF.

Literature

  1. Zie een uitvoerige opgave van de Malthus-literatuur op blz. 1 van Budge's onder noot 3 genoemd boek.

  2. Bij de uiteenzetting van die beschouwingen kon ik een dankbaar gebruik maken van een niet-gepubliceerd kritisch résumé van Budge's boek van Mr. L. Ries.

  3. Uit een partikulier gesprek met Oppenheimer bleek mij, dat deze uitvindingen en ontdekkingen als noodzakelijke gevolgen van bevolkings-toeneming beschouwt. Ik kan mij met dit meer sociologisch dan economisch standpunt niet vereenigen.

  4. In een gesprek met Mr. J. Kunst vestigde deze er mijn aandacht op, dat het in den tekst vermelde geen rekening houdt met de groote vlakten vruchtbaren grond, die nog braak liggen. Deze opmerking is juist. Bij een zoelmatiger, door de huidige uit het nomadenrecht stammende bezitsver-houdingen niet belemmerde, bevolkingsverspreding zou de wet der verminderende bodemopbrengst hare werking niet, althans niet zoo snel of in die mate, hebben kunnen doen gelden. Wat Budge op blz. 94 van zijn boek in dit verband tegen Hertzka aanvoert is in het oog vallend zwak. Hij zegt nl.: “Der zweite Einwand Hertzkas, der Hinweis auf die noch brach liegenden Böden, is schon ehrwürdigen Datums; Malthus selbst hat ihn bereits zurückgewiesen ... Seine (nl. des unbebauten Landes) plötzliche Urbarmachung wird freilicheine Weile auf eine Verbesserung ihrer Lage hinwirken ... Wenn aber keine derartige Veränderungen vor sich gehen, so bedeuten brachliegendes Land für die unteren Klassen einfach dasselbe, als ob das Gebiet des Staates um so viel kleiner wäre.” D.w.z., — aldus Budge — “bei gegebenem Standard of life ... wird die Bevölkerung jeder Erweiterung des Nahrungsspielraums infolge von Inangriffname neuer Böden entsprechend nachwachsen; es sei denn, jene neuen Erschlieszungen von Böden gehen in einem ausnahmsweisen Geschwindschritt vor sich.” Toegegeven wordt dus, dat gedurende “eine Weile” een verbetering van levensstandaard zal intreden. Die verdwijnt dan echter weer door bevolkingstoeneming. Dit is volgens Malthus zelf echter onjuist, indien die verbetering een duurzame stijging van den levensstandaard ten gevolge heeft. En gelijk ons hieronder zal blijken, maakt die “tijdelijke” welvaartstoeneming een “entsprechende” bevolkingstoeneming onwaarschijnlijk. Afgezien daarvan, blijft het een ernstig verzuim, dat Budge niet nagaat, waarom die gelegenheid, zij het ook tijdelijk, een welvaartsstijging te bereiken, onbenut wordt gelaten. Dit vreemde verschijnsel eischt toch verklaring. De liberaal-socialistische, door Budge noch aanvaarde, noch weerlegde oplossing is, dat het grondmonopolie een normale en doelmatige bevolkingsverspreiding verhindert. Gewezen zij in dit verband nog op het door Hertzka in het eerste deel van zijn onvoltooid werk “Die Probleme der menschlichen Wirtschaft” ingenomen standpunt. Zelfs al ware het juist, zegt hij, dat de menschheid — behoudens handhaving van den als onmisbaar gevoelden levensstandaard — tot aan de grens der voedingsmogelijkheid toeneemt, hoe dan te verklaren dat die grens zeer ver beneden ons technisch kunnen blijft? Dit probleem, aldus terecht Hertzka, heeft Malthus zelfs niet getracht op te lossen, om de eenvoudige reden, dat het voor hem niet bestond. Feitelijk en mogelijk aanbod waren ook voor hem identiek.

  5. O.c., blz. 103, 141.

  6. Zie noot 29. Mr. Ries kant zich vooral tegen Budge's verklaring van den “Geburtenrückgang” en zijne verwerping der welvaartstheorie.

  7. O.c., blz. 175 v. (Cursiveering in den tekst van mij.)

  8. O.c., blz. 10.

  9. Inleiding tot de beoefening der statistiek I, blz. 252 v.

  10. Onze zienswijze sluit zich geheel aan bij die van Mr. L. Ries, aan wiens voormeld résumé wij bijna alle onze argumenten ter bestrijding van Budge ontleenden.

  11. Een zelfde “beweer maar raak”-methode volgde Mej. Mr. van Dorp in de Economist van 15 Mei 1919, blz. 358. Waarom weerlegt zij O.'s theorie van de “Disharmonie der kapitalistischen Wirtschaft” niet, alvorens,zonder eenig bewijs, neer te schrijven. “Er is geen strijd van economische belangen tusschen staatsgemeenschappen; etc.”.

  12. Wert und Kapitalprofit", blz. 193 v.

  13. Tal van dergelijke uitlatingen zijn in andere hoofdwerken van O. en in het bijzonder in zijn “Grossgrundeigentum und soziale Frage” verspreid.

  14. Zie blz. 189 v.

  15. De quintessens is, dat de waarde van den arbeid van een landarbeider minder is dan die van den arbeid van een zelfstandigen boer. De graanprijs wordt, omnium consensa, bepaald door de produktie-kosten van dien onder de ongunstigste omstandigheden werkenden producent, wiens productie nog net voor de bevrediging van de graanvraag noodig is. Wordt die vraag door zelfstandige boeren bevredigd, dan kan de grootgrondbezitter de konkurrentie niet volhouden. De agrarische krisis van ongeveer een halve eeuw geleden is daarvan het beste bewijs. Slechts protectie redde de Duitsche grootgrondbezitters. Het Engelsche grootgrondbezit moest den landbouw opgeven. Slechts het Deensche kleinbezit had voldoende kracht zich aan de veranderde omstandigheden aan te passen.

Download references

Authors

Rights and permissions

Reprints and permissions

About this article

Cite this article

Spanjer, M. Oppenheimer en zijne bestrijders. De Economist 69, 667–694 (1920). https://doi.org/10.1007/BF02206326

Download citation

  • Published:

  • Issue Date:

  • DOI: https://doi.org/10.1007/BF02206326

Navigation