Skip to main content
Log in

Geldwaarde en prijspeil

  • Published:
De Economist Aims and scope Submit manuscript

This is a preview of subscription content, log in via an institution to check access.

Access this article

Price excludes VAT (USA)
Tax calculation will be finalised during checkout.

Instant access to the full article PDF.

Literature

  1. Vgl. ook mijne aanvaardingsrede over “de toekomst van het goud” (1917), bl. 9 en 10. In gelijken zin Pierson, Grondbeg., 5e druk, bl. 224.

  2. Vgl. daaromtrent mijne Inleiding tot de beoefening der Statistiek, III, bl. 213–227.

  3. Eenmaal als ruilmiddel algemeen aanvaard, heeft het geld niet enkel subjectieve ruilwaarde, doch ook subjectieve gebruikswaarde. (Zie Econ. 1919, bl. 594, en Prof. v. Gijn in Econ. 1920, bl. 300 v.v.). Terwijl echter bij andere goederen de subjectieve ruilwaarde, voor zoover deze daarbij zich voordoet, steeds uit de subjectieve gebruikswaarde dier goederen voor anderen dan hun bezitter moet worden verklaard, wortelt, gelijk ik destijds schreef, bij het geld juist omgekeerd de subjectieve gebruikswaarde steeds in zijn subjectieve ruilwaarde, en kan zij daarom thans buiten beschouwing blijven.

  4. Denkbaar ware zelfs eenige verhooging der geldloonen, indien de noodig geworden uitbreiding der voedselproductie een sterke stijging der vraag naar voor dit doel noodige arbeidsprestaties veroorzaakt, en de door de meerdere uitgaven voor de voeding teweeg gebrachte daling der vraag naar andere goederen dezulke betreft, bij welker voortbrenging de menschelijke arbeid een ondergeschikte rol speelt.

  5. Dit ware niet mogelijk, indien de prijzen der voedingsmiddelen steeds rechtstreeks evenredig waren aan hunne voedingswaarde. Het is echter bekend genoeg, dat dit geenszins het geval is, en dat ook andere factoren (smaak b.v.) de prijsverhoudingen der voedingsmiddelen beïnvloeden.

  6. Ook in dit opzicht is er verschil, dat de prijsvorming met betrekking tot de diensten van personen die, b.v. als ambtenaren, aan vaste loonregelingen zijn onderworpen, niet op volkomen dezelfde wijze geschiedt als de diensten van b.v. losse arbeiders.

  7. Aanvankelijk zal dergelijke verandering zeker optreden. In ons voorbeeld zal de arbeid voor de productie van graan en andere voedingsmiddelen vereischt hooger, die welke voor de voortbrenging van andere goederen noodig is lager worden gewaardeerd dan te voren. Duurt de voedselschaarschte lang, dan kunnen dientengevolge veranderingen optreden in de behoeften van verschillende bevolkingsgroepen, welke tot voorshands blijvende wijziging in de waardeverhouding van diensten van allerlei aard voeren.

  8. Slechts indien en voor zoover de loonsverhooging een gewijzigde verdeeling van het volksinkomen beteekent, en de productieve kracht der arbeiders door de prijsstijging werd aangetast, kan de loonstijging de vruchten der voortbrenging helpen vermeerderen.

  9. Ik zie hierbij van overgangsverschijnselen af. Deze zijn het gevolg van den invloed van den tijd-factor in het economisch leven, en zouden ontbreken indien zonder uitzondering alle ruilhandelingen à contant werden afgerekend.

  10. In een goud produceerend land met nominalistische geldregeling zou uitbreiding der goudproductie, ceteris paribus, zelfs het prijspeil drukken.

  11. “One of the worst evils of inflation in the fact that when once established the remedies for it, unless they are very carefully applied, are almost as dangerous as the disease”, schreef The Economist in haar nummer van 3 Juli 1920.

  12. Ook Prof. Cassel beschouwt in zijn Theoretische Sozialökonomie een geldregeling zonder metaalbasis als de “theoretisch einfachste Währung”, en erkent, dat “erst die Papierwährung unmittelbar die Abhängigkeit des Preisniveaus von der Veränderung der Geldmenge zu erklären vermag”.

  13. Ik zie daarbij niet over het hoofd, dat de waarde van het goud thans in aanzienlijke mate wortelt in de geldfunctie daaraan gegeven.

  14. Vgl. Mr. Dr. G. M. Verrijn Stuart, Inleiding tot de leer der waardevastheid van het geld, den Haag 1919, bl. 172 v.v.

  15. Terecht schreef Mej. E., C. van Dorp (Ec. Stat. Ber. 28 April 1920): “de geheele dekkingsverplichting zou zeer goed kunnen verdwijnen om plaats te maken voor deze eenvoudige bepaling: de Bankdirectie heeft de verplichting depreciatie der bankbiljetten (liever: geldeenheid, V. S.) te voorkomen.”

  16. Met voldoening zag ik, nadat dit opstel geschreven was, de daarin verdedigde stelling nopens de beteekenis van wijziging in het algemeen prijspeil ook aanvaard op bl. 14 van het memorandum door Prof. Cassel voor de Brusselsche finantiëele conferentie bewerkt. De lezing van dit inderdaad meesterlijk rapport, hetwelk mij ondanks verschil van inzicht op sommige punten verreweg het beste dunkt wat mij onder de zoo uitgebreide litteratuur over het valutavraagstuk nog onder de oogen kwam, worde allen die in dit vraagstuk belangstellen warm aanbevolen.

Download references

Authors

Rights and permissions

Reprints and permissions

About this article

Cite this article

Stuart, C.A.V. Geldwaarde en prijspeil. De Economist 69, 587–610 (1920). https://doi.org/10.1007/BF02206322

Download citation

  • Published:

  • Issue Date:

  • DOI: https://doi.org/10.1007/BF02206322

Navigation