Literature
Op deze omschrijving (te vinden op blz. 6 der rede) zou ik slechts dit willen aanmerken, dat het met betrekking tot het menschelijk welvaartsstreven niet zoozeer op de beweging van goederenquanta, als wel op de menschelijke handelingen en gevoelens aankomt. Het welvaartsstreven is een psychologisch proces, waarvan de goederenbewegingen slechts het symptoom zijn. Deze bedenking betreft echter, ik erken het gaarne, meer den vorm dan het wezen der zaak.
Zie mijne Inleiding tot de leer der waardevastheid van het geld, 's Gravenhage 1919. Waarom Mej. van Dorp mij op blz. 23, noot 1 harer rede verwijt, dat ik de grenswaarde-en quantiteitsleer geheel los van elkar zou hebben behandeld, is mij niet duidelijk. Op blz. 37 van mijn geschrift wijs ik er uitdrukkelijk op, dat het noodzakelijk is de subjectieve geldwaardeering in verband te brengen met de wijze, waarop de objectieve koopkracht van het geld tot stand komt, en bij mijne bespreking dezer laatste houd ik wel degelijk rekening zoowel met de subjectieve waardeering van het geld als met den factor der geldquantiteit (blz. 38, v.v.). Dat ik bij de kritische behandeling der quantiteitsleer op blz. 60, v.v. niet uitvoerig bij de subjectieve geldwaardeering stilsta, kan mij bezwaarlijk worden verweten, aangezien de door mij besproken schrijvers dit ook niet doen en ik op dit laatste reeds vroeger had gewezen (blz. 30, v.v.); ik kon derhalve volstaan deze opmerking met betrekking tot Fisher's leer te herhalen (blz. 63).
Rights and permissions
About this article
Cite this article
Verrijn Stuart, G.M. De praktische beteekenis der Theoretische Economie door Dr. E. C. van Dorp. De Economist 69, 54–62 (1920). https://doi.org/10.1007/BF02206289
Published:
Issue Date:
DOI: https://doi.org/10.1007/BF02206289