Skip to main content
Log in

De Hollandsche Graanhandel en Graanhandelspolitiek in de Middeleeuwen

  • Published:
De Economist Aims and scope Submit manuscript

This is a preview of subscription content, log in via an institution to check access.

Access this article

Price excludes VAT (USA)
Tax calculation will be finalised during checkout.

Instant access to the full article PDF.

Literature

  1. Naar Vlaanderen kunnen wij reeds vroeger een levendigen graanhandel constateeren; zie b.v. H. U. B., I no 432 (1252), II no 734 (1238) en Daennell, Blütezeit, I p. 17 vlg. Naar Friesland werd in 1272 tijdens een hongersnood graan uit Dacia (Denemarken) en Slavia (Mecklenburg en Pommeren) gezonden: Kroniek van Menco, ed. Feith en Acker Stratingh, p. 243. Toevoer op groote schaal van massale goederen, als graan, hout enz., was sinds het midden der 13e eeuw mogelijk geworden tengevolge van twee belangrijke veranderingen: de invoering van een nieuw scheepstype en de toename der zeevaartkunde, die leidde tot de zgn. Ommelandsvaart, de vaart van Oost- naar Noordzee om Denemarken heen, in plaats van den overlandweg Lübeck-Hamburg. Zie voor deze veranderingen, die „Oost- en Noordzee tot één handels- en verkeersgebied vereenigden”, Meilink, Hanzesteden, p. 97 vlg.

  2. Van den Bergh, Oorkondenboek, II no 321; zie ook: H. U. B., II no 388 (1320). Uit het feit, dat deze brief ook werd medebezegeld door Haarlem, zou kunnen worden opgemaakt, dat niet enkel Dordt daarvan profijt verwachtte.

  3. H. U. B., I no 802. Zie ook de tolrol van 1287 bij van de Wall, Handvesten, I p. 76.

  4. De conjectuur van Häpke, Friezen und Sachsen im Ostseeverkehr des 13 Jahrhunderts (H. G. B., 1913) p. 181, dat voor „coclike” zou moeten worden gelezen: „coplide”, kan, na raadpleging van het handschrift, worden afgewezen. Zoo er van een fout sprake is, ligt die niet bij den uitgever dezer rekeningen, Mr. Dozy, maar bij den 13en eeuwschen klerk.

  5. Mr. Ch. M. Dozy, De oudste stadsrekeningen van Dordrecht ('s-Gravenhage, 1891) p. 1, 12, 13. Men wachtte zich er echter voor, hierin reeds een later zoo gebruikelijke maatregel van stedelijke voorzorgspolitiek te zien; deze aankoop geschiedde op krediet, bij wijze van leening, ten einde door den verkoop ervan aan gereed geld te komen, een wijze van geldverschaffing, („finieren” noemde men het), die in de Middeleeuwen veel voorkomt. Zie andere voorbeelden bij: J. G. van Dillen, Het economisch karakter der middeleeuwsche stad (Amsterdam, 1914) p. 116 noot 1.

  6. Tol te Kuik (1283); „koren dat zy opvoeren”: van den Bergh, Oorkondenboek, II no 564.

  7. Tol te Driel (1307); van de Wall, Handvesten, p. 131.

  8. Op dezen aanvoer, vrnl. uit het land van Gulik en Kleef, die vooral in de 16e eeuw van belang is geworden, komen wij nog nader terug.

  9. Zie hiervoor: B. van Rijswijk, De geschiedenis van het Dordtsche stapelrecht ('s-Gravenhage, 1900). In het privilege van 1358, waarbij de Hanze haar stapel van Brugge naar Dordt verplaatst, neemt graan een belangrijke plaats onder de artikelen in. Zie H. U. B., III no 396.

  10. Zie hiervoor: Smit, Opkomst, en W. S. Unger, De economische en sociale structuur van Dordrecht in 1555 (Economist 1915, p. 947 vlg.), waar ook Dordt's graanhandel uitvoeriger is behandeld.

  11. Voor graanhandel op Hamburg, zie Poelman, Bronnen, no 239 (1358).

  12. H. U. B., II no 658.

  13. H. U. B., II no 668. Voor den graanhandel van Kampen, zie Meilink, Nederlandsche Hanzesteden en Register van charters en bescheiden van het oud-archief van Kampen; voor den lateren tijd J. Nanninga Uiterdijk, Een Kamper handelshuis te Lissabon (Zwolle, 1904).

  14. H. G. Hamaker, Rekeningen van de grafelijkheid van Holland, I passim.

  15. Hirsch, Danzigs Handels- und Gewerbegeschichte, p. 229; Smit, Opkomst, p. 138.

  16. Voor den graanhandel van de Duitsche Orde, die voor de haar als tijns toe vallende graanleveringen in Koningsbergen en Mariënburg speciale ambtenaren, „Groszschäffer” had aangesteld, zie C. Sattler, Die Handelsrechnungen der deutschen Orde (1887), waarin echter omtrent graanverscheping naar Holland weinig of niets te vinden is. Ook naar Engeland werd veel Pruisisch graan verzonden; zie Naudé, Europäische Getreidehandelspolitik, p. 215.

  17. Smit, t. a. p. Zie hiervoor: Smit, Opkomst, en W. S. Unger, De economische en sociale structuur van Dordrecht in 1555 (Economist 1915, p. 947 vlg.), waar ook Dordt's graanhandel uitvoeriger is behandeld. p. 207.

  18. Over de Klipphäfen, zie K. Koppmann, Zur Geschichte der Mecklenburgischen Klipphäfen (H. G. B. 1885, p. 101 vlg.) en Naudé, t. a. p., p. 284 vlg.

  19. Voor den graanhandel van Lübeck; zie J. Hansen, Beiträge zur Geschichte des Getreidehandels und der Getreidepolitik Lübecks (Lübeck, 1912).

  20. „De dat korn tovoren kopen unde schepen in unbewoenlyken haven”; H. R., I 6 no 319 § 45.

  21. H. R., I 6 n397 § 60; ook: no 557 § 16.

  22. Niet onder alle omstandigheden blijken dus de middeleeuwers fanatieke aanhangers van het directe-ruil-principe geweest te zijn!

  23. Ook elders heerschte in dit jaar duurte en gebrek, zie Daennell, Blütezeit I, p. 379 vlg.

  24. Gezantschapsbericht aan Danzig: H. R., II 2 no 285.

  25. Wagenaar, Vaderlandsche Historie, II p. 532; van Limburg Brouwer, Boergoensche Charters, p. 50.

  26. Zie hieronder hoofdst. III B. uitvoeriger hierover.

  27. Vgl. H. U. B., VIII no 84 § 70. „Overmits dat men des up dese tiit nootlic behoeft” werd bepaald, dat het door de kapers opgebrachte graan (en ook bier) onder geen beding zou worden teruggegeven, maar dat neutrale eigenaars schadeloos zouden worden gesteld: H. R., II 2 no 208.

  28. H. R., II 2 no 230.

  29. In 1438 gaf Philips van Bourgondië, op verzoek van Enkhuizen, een „goed, vrij, vast ende zeker geleyde” aan allen, die ‘uut Oostvrieslant, alsoe wail van aan geen zijde des Lauwers, als an deen zijde, uyt den Sticht van Munster off van Utrecht comen mit coorne; 2e Memorial Rosa (Algemeen Rijksarchief) f. 214. In 1440 verlof aan een burger van Bolsward, met kalk „over Eemze” te gaan en vandaar koren in Holland te brengen: Poelman, Bronnen, no 1411; ook in 1475, toen er wederom moeilijkheden met de Oostzee-landen waren, werden aan de bewoners van Oost-Friesland door Amsterdam privileges verleend: H. U. B., X no 423.

  30. Vgl. Poelman, nos 1336, 1355, 1362. Ook een dergelijk verlof voor schepen uit Sluis: 2e Memoriaal Rosa, f. 230 vs. Naar Hamburg: Poelman, no 1365.

  31. Poelman, nos. 1351, 1355.

  32. Vrijgeleide voor Deensche graanimporteurs: H. R., II 2 no 252, regest bij Poelman, no 1350; idem voor de bewoners van Ditmarschen, t. a. p. nos 1417, 1418, 1429.

  33. Zie het vrijgeleide voor een koopman uit Reval met 2 korenschepen bij Poelman, no 1366; ibidem, no 1416 en 1460 vrijgeleide voor een dienaar van den hoogmeester der Orde om, in ruil voor andere waren, koren te zenden.

  34. Al is de duurte van 1438 en volgende jaren niet door den Wendischen oorlog veroorzaakt, zij is er toch zeer door verscherpt. Smit, t. a. p. Zie hiervoor: Smit, Opkomst, en W. S. Unger, De economische en sociale structuur van Dordrecht in 1555 (Economist 1915, p. 947 vlg.), waar ook Dordt's graanhandel uitvoeriger is behandeld. p. 302, onderschat m.i. dezen invloed dan ook te veel.

  35. In 1438 had de Hanzedag reeds bepaald, dat de Hollanders, die „naar Polen gingen handelen, nicht furder sullen ctehen denne hier bynnen landes in die heubstete und nicht obir die greintzen noch in die kleyne stete des landes”. H. R., II 2 no 223 § 2. Zie ook: Hirsch, t. a. p. Hirsch, Danzigs Handels- und Gewerbegeschichte, p. 229; Smit, Opkomst, p. 129 (1446).

  36. H. R., II 2 no 288 § 46. In 1470 werd bepaald, dat niemand buiten de Hanze naar Lijfland mocht komen, om daar graan te koopen; H. R., II 6 no 356 § 20.

  37. Vgl. hiervoor Hansen, t. a. p., p. 30 vlg.

  38. Over het agrarisch karakter van Denemarken in de 14e eeuw, zie: D. Schäfer, Die Hansestädte und König Waldemar von Dänemarken, p. 174 vlg. Voor Ripen staat reeds in de 13e eeuw uitvoer, o. a. naar Vlaanderen, vast. Zie H. U. B., I no 402, noot 4, no 921.

  39. Hansen, t. a. p., p. 24.

  40. Slechts tijdelijk kwam in 1471 de koning van Denemarken er onder invloed van Lübeck toe, den uitvoer van graan naar Holland te verbieden. Zie H. U. B., X p. 8, noot 6.

  41. Voor den Hamburger graanstapel zie Naudé, Städtische Getreidehandelspolitik, p. 37 vlg., en W. Stein, Beiträge zur Geschichte der Hanse (Giessen, 1900), p. 45 vlg.

  42. Zie klachten hierover: H. U. B., VIII nos 957, 974, 1090, X nos 341, 362; H. R. II 7 no 39 § 27. Vooral Haarlemmers waren hierbij betrokken (ook naar Danzig: H. U. B., X no 366).

  43. Dientengevolge ontstond in den winter van 1455/56 zelfs duurte in het koren, zoodat men in Leiden een „zetting” op het brood stelde, zie Vroedschapsresoluties (Gem. Archief) I p. 50 vs. en Correctieboek B. f. 100 vs.

  44. H. U. B., VIII, no 537. Voor den graanhandel der Hollanders in Groningen, zie P. G. Bos, Het Groninger gild- en stapelrecht tot de reductie in 1594 (Gron., 1904) p. 121, 198.

  45. H. R., III 1 no 352.

  46. H. R., III 1 no 162 § 24. Bovendien was volgens de Hollandsche steden de prijs hooger gesteld dan in de overige gewesten het geval was; H. R., III 1 no 422.

  47. H. R., III 1 nos 354, 375; Naudé Europäische Getreidehandelspolitik, p. 289 vlg.

  48. Ook in 1437 had de groote uitvoer naar het Westen in Danzig stijging der prijzen tengevolge gehad; H. R. II 2 no 105. In 1482 bezorgde hun graanuitvoer den Hollanders dan ook de baat van de burgerij der Hanzesteden, die hun de duurte weten. Zie Hansen, t. a. p., p. 10; in Hamburg zelfs opstand der kleine burgerij; Naudé, Städtische Getreidehandelspolitik, p.41.

  49. T. a. p. Ook in 1437 had de groote uitvoer naar het Westen in Danzig stijging der prijzen tengevolge gehad; H. R. II 2 no 105. In 1482 bezorgde hun graanuitvoer den Hollanders dan ook de baat van de burgerij der Hanzesteden, die hun de duurte weten. Zie Hansen, t. a. p., p. 10; in Hamburg zelfs opstand der kleine burgerij; Naudé, Städtische Getreidehandelspolitik, p. 221 vlg.

  50. Krantz, Vandalica, p. 465, aangehaald bij Hansen, t. a. p., p. 2 noot 1. Aankoop van graan, aan de Hollanders toegestaan in 1483 door Elbing en Thorn, zie H. U. B., X no 1058.

  51. Naudé, Europäische Getreidehandelspolitik, p. 236. Een dergelijk verzoek van Terschelling in 1501 bij G. W. Kernkamp, Baltische Archivalia ('s-Gravenhage, 1909) p. 199.

  52. H. R. III 9 no 148 § 12 vlg. Het liep echter op groot nadeel voor de Hollanders uit; een jaar later daalde nl. de rogge zoo, dat men er slechts 7 of 8 mark voor betaalde; de afgehouden rogge, die nog niet was betaald, werd daarop teruggegeven en bovendien moesten zij nog zooveel zolderhuur en andere onkosten betalen, dat de rogge bijkans „verstaen” was.

  53. H. R., III 2 nos 471–481.

  54. Zie V. Lauffer, Danzig's Schiffs- und Waarenverkehr am Ende des XV Jahrhunderts. (Zeitschrift des Westpreussischen Geschichtsvereins, XXXIII (1894)), p. 29 vlg.

  55. In 1492 bedroeg de bekende invoer van Enkhuizen (3281/2 last rogge) zelfs meer dan die van Amsterdam (244 last rogge).

  56. Eerst in de 19e eeuw werd de tarwe het voornaamste artikel van Danzig's graanuitvoer. Zie Naudé, Europäische Getreidehandelspolitik, p. 235.

  57. H R., III 7 no 43 § 9, 9 no 363.

  58. H. R., II 5 no 34 § 18.

  59. H. R., III 9 no 378.

  60. Von der Ropp, Mecklenburgischen Klipphäfen, p. 109 vlg.

  61. Met deze stad werd ook veel graanhandel gedreven; in 1540 schreef Wismar, dat zij de Nederlanden vroeger druk plachten te bezoeken, en er graan en bier brachten.

  62. Häpke, Akten, I no 178 § 28. In 1535 klagen Lübeck en de Lijflandsche steden, dat de Hollanders „mit baren gelde von dem geistlichen und adell in Lijflandt korn kauffen und theurung ins korn bringen”; t. a. p., no 245.

  63. Von der Ropp, t. a. p., p. 108. Vgl. ook Hansen, t. a. p., hoofdst. II.

  64. Op de door stedelijke en landsoverheid genomen maatregelen tot bestrijding van deze duurte komen wij hieronder in hoofdst. III B uitvoerig terug.

  65. Vgl. van Dalen, Regestenlijst no 758 (1534); Häpke, I no 413 (1542): de Hollanders „journellement hantent et trafficquent, menant leurs marchandises franchement en la dite ville de Hamborch et remainent bledz et victuailles et d'autres marchandises pour les pays de pardeca.” Daarentegen in 1546 geen toevoer: t. a. p., p. 440 noot 2 en: Simson, Danziger Inventar, no 1915.

  66. De stadhouder van Holland schreef (1532) aan de landvoogdes: „amennent ceulx de Bremen et de Ditmers journellement en ses pays des bledz, dont les subgets sont sustantez”; Häpke, I no 49; zie ook t. a. p., no 283 en Simson, 'Danziger Inventar, nos 931, 1789 (1536) en Höhlbaum, Kölner Inventar, I no 75 (1536). In 1542 schrijft Bremen aan de landvoogdes, met Denemarken niets te maken te hebben en wijst op het voordeel, dat de Nederlanden hebben voor hun koreninvoer van haar vrijheid van handel en scheepvaart (Häpke, t. a. p., I no 425); tijdens de duurte in den winter van 1556/57 werd het weinige, dat binnen kwam, bijna geheel van Bremen en Hamburg betrokken; vgl. hiervoor Häpke, I nos 793, 794, 811, 820.

  67. T. a. p. De stadhouder van Holland schreef (1532) aan de landvoogdes: „amennent ceulx de Bremen et de Ditmers journellement en ses pays des bledz, dont les subgets sont sustantez”; Häpke, I no 49; zie ook t. a. p., no 283 en Simson, 'Danziger Inventar, nos 931, 1789 (1536) en Höhlbaum, Kölner Inventar, I no 75 (1536). In 1542 schrijft Bremen aan de landvoogdes, met Denemarken niets te maken te hebben en wijst op het voordeel, dat de Nederlanden hebben voor hun koreninvoer van haar vrijheid van handel en scheepvaart (Häpke, t. a. p., I no 425); tijdens de duurte in den winter van 1556/57 werd het weinige, dat binnen kwam, bijna geheel van Bremen en Hamburg betrokken; vgl. hiervoor Häpke, I no 41.

  68. In 1532 antwoordde de landvoogdes op een verzoek der Noord-Hollandsche steden, naar de Oostzee te mogen varen, „pour dudit quartier amener en vos pays de par deca bledz, grains et autres marchandises y requisis et désirées”, ten einde „éviter la cherté des bledz, qui y a si longuement esté” (t. a. p., I no 22), dat er gezanten naar Lübeck zouden worden gezonden om te onderhandelen over de vaart naar het Oosten, „car sans icelle ils sont entierement destruitz et si demendra le bledz si tres-chier, que audit pays l'on n'en pourra finer pour argent” (t. a. p., no 29). Met Danzig trachtte men, ondanks Lübeck's verzoek, den uitvoer te verbieden (Simson, Danziger Inventar, no 248 (1533)) de betrekkingen zoo goed en zoo kwaad mogelijk gaande te houden; vgl. Häpke, I no 114. In 1543 stelden Amsterdam en Waterland voor, met geweld door de Sont naar Danzig te zeilen en daar graan te halen; t. a. p., no 449. Ook de Pommersche en Wendische steden, evenals Zweden en Denemarken, kwamen in dure jaren bij Danzig aankloppen, (Simson, t. a. p., passim), maar soms, b.v. in 1546 en 1550, moest ook zij den uitvoer weigeren, t. a. p., nos 1944, 2279.

  69. Memorie van den stadhouder aan de landvoogdes: die van Lübeck toonen neiging „de vouloir euxmeismes entreprendre la negotiation, faire venir les bledz sur Hambourch par dedens pays et après les envoier et vendre à leur appetit par leurs facteurs et commis par deça, de sorte que ce qui ne soloit avoir pour 10 ou 11 florins d'or, en couste maintenant 50 florins d'or et plus, qui engendre ici entre le peuple grande murmure”, Häpke, I no 41; zie ook nos 46, 47, 56 § 7 over het gevreesde oproer.

  70. Een dergelijk gevaar dreigde ook van den kant van den koning van Engeland, die zich met de Wendische steden zou kunnen verbinden en een importhaven van Oostersch graan in zijn land zou kunnen maken, zoodat men daar in plaats van te Amsterdam het graan zou gaan halen, t. a. p., no 178 § 21.

  71. Vgl. het bevel aan de regeering van Middelburg, niet te gédoogen, dat in haar stad koren wordt verscheept, dat in de Wielingen — de poort voor den Westerschen handel — wordt overgeladen met bestemming naar Spanje, Portugal en elders, bij: J. H. de Stoppelaar, Inventaris van het archief van Middelburg, (Middelburg, 1883), no 487.

  72. Naudé, Europäische Getreidehandelspolitik, p. 305 vlg.

  73. Voor de bestemming van het van 1544–1546 uit Dordt gevoerde graan, zie de tabel in bijlage I. Het grootste deel werd door kooplieden uit de plaats van bestemming te Dordt gehaald; het kleinste deel werd voor kooplieden van Dordt en Gorkum naar de Zuidelijke Nederlanden gevoerd.

  74. Voor den aankoop voor Spanje, in 1542 in de Zuidelijke Nederlanden gedaan, zie Häpke, I nos 414, 421, p. 390 noot 2, no 422; voor Portugal: t. a. p., nos 391, 495.

  75. Voor aankoopen van Zuid-Nederlanders op de Amsterdamsche graanmarkt, zie t. a. p., I nos 800, 805, 811 (1557); voor Gelderland en Overijsel: t. a. p., p. 592 noot 5.

  76. T. a. p. Voor aankoopen van Zuid-Nederlanders op de Amsterdamsche graanmarkt, I no 178 § 21 (1534). Voor aankoop van graan door den faktor van den koning van Portugal te Amsterdam, zie ook J. ter Gouw, Geschiedenis van Amsterdam, IV, p. 127.

  77. Ook Keulen kreeg in duurtejaren wel Oostersch graan uit de Nederlanden; zie Höhlbaum, Kölner Inventar, I nos. 795 (1553), 3719, 3727, II nos 10, 27, 47, 49, 73 enz. (1571 en 1572), nos 925, 940 (1576).

  78. Zie Simson, Danziger Inventar, nos 7470 (1577), 9341 (1585).

  79. Volgens getuigenis van den bierschipper van Delft naar Vlissingen, in het later te bespreken smokkelarij-verhoor; Verspreide collecties, Kamer 11, XIII rood no 52 (Algemeen Rijksarchief).

  80. Graswinckel, Placcaetboeck opt stuck van de lijftocht (1651), p. 40. In 1563 werd een algemeen verbod van uitvoer hierdoor gemotiveerd, dat tengevolge vanden uitvoer naar vreemde landen het koren steeds duurder werd. Zie bijlage III, no 61.

  81. 5e Memoriaal van Dam (Algemeen Rijksarchief) f. 44. Ook naar Engeland werd wel graan uitgevoerd; zie Register van Dagvaerten, gehouden bij mr. A. van der Goes, I p. 236. Hoewel de grenzen der hier te behandelen periode overschrijdend, moge toch worden vermeld, dat zich op het Algemeen Rijksarchief (Verspreide collecties, donkere kamer, lijst 5 no 33) in het koopmansarchief van Claes Adriaensz. van Adrichem o. a. een aantal brieven bevinden, door factors van dezen koopman o. a. uit Lissabon in 1580 en volgende jaren geschreven over hun handelsacties aldaar. Zie juist voor dezen tijd ook de belangrijke correspondentie van het Kamper handelshuis Cuynretorff, uitgegeven door Mr. J. Nanninga Uiterdijk (Zwolle, 1904).

  82. Zie hiervoor K. Heeringa, Bronnen tot de geschiedenis van den Levantschenhandel ('s-Gravenhage, 1910) I p. 1 vlg.

  83. In 1529 b.v. hebben die van Bremen en Danzig „heur coren gevoert in Kameryck, Portugale ende andere landen, daer corens gebreck is, sonder in dese landen te commen, daerdeur de coopmanscap ende twelvaeren van dien uut dese landen verdreven wort”; Register van der Goes. I p. 116. In 1541 zeilden wel 150 schepen met koren van het Oosten Westwaarts „sonder dese landen te geraken” (t. a. p., p. 324); zie verder hiervoor vooral de deductie der Hollandsche staten tegen de heffing van het congie-geld bij E. Luzac, Holland's Rijkdom (Leyden, 1801), bijlage I.

  84. Hierover uitvoeriger hieronder, hoofdst. III A.

  85. Zie de bovenaangehaalde memorie van den stadhouder over dit verband (Häpke, I no 40).

  86. Afgedrukt bij Luzac, t. a. p., I bijlage I.

  87. Graswinckel, Placcaetboek, p. 41 vlg.

  88. Klacht der Danziger kooplieden over de ondervonden belemmeringen bij Simson, Danziger Inventar, no 3261.

  89. Bv. naar Lissabon; t. a. p., no 3234.

  90. Vgl. voor het volgende Naudé, Europäische Getreidehandelspolitik, p. 325 vlg., wiens voorstelling echter niet in alle opzichten juist is; B. Hagedorn, Ostfriesland's Handel und Schiffahrtim 16 Jahrhundert (Berlin, 1910) p. 138 vlg. en Simson, Danziger Inventar, passim.

  91. T. a. p. Vgl. voor het volgende Naudé, Europäische Getreidehandelspolitik, p. 325 vlg., wiens voorstelling echter niet in alle opzichten juist is; B. Hagedorn, Ostfriesland's Handel und Schiffahrtim 16 Jahrhundert (Berlin, 1910) p. 138 vlg. en Simson, Danziger Inventar, passim. nos 3081, 3223; antwoord van Amsterdam (Oktober 1557) no 3238.

  92. T. a. p. Vgl. voor het volgende Naudé, Europäische Getreidehandelspolitik, p. 325 vlg., wiens voorstelling echter niet in alle opzichten juist is; B. Hagedorn, Ostfriesland's Handel und Schiffahrtim 16 Jahrhundert (Berlin, 1910) p. 138 vlg. en Simson, Danziger Inventar, passim. nos 3294, 3420, 3474. Ten aanzien van de aan Danzig toegebrachte schade werd geklaagd, dat men in 1556 het aanbod der Danzigers, hun graan eenige guldens per last goedkooper te geven, dan zij er elders voor konden krijgen, niet had aangenomen en ook de uitvoer niet was toegestaan; ten slotte hadden zij 10 tot 15 gulden per last minder voor hun graan te Amsterdam gekregen, dan zij er op andere plaatsen voor zouden hebben gemaakt. Amsterdam erkende, uit nood te hebben gehandeld, beloofde echter, dat zulks niet meer zou gebeuren. In vertrouwen op die belofte, hadden de Danzigers wederom duur betaald koren naar Amsterdam gezonden, maar wederom was hun de uitvoer verboden en had men het slechts tegen spotprijzen van hen willen koopen; ten slotte hadden zij het voor 17 of 18 gulden moeten laten gaan, hoewel het hun 50, 60 en meer gulden had gekost en dientengevolge velen in Danzig tot den bedelstaf waren gebracht. Zie Naudé, t. a. p., p. 326.

  93. T. a. p. Ten aanzien van de aan Danzig toegebrachte schade werd geklaagd, dat men in 1556 het aanbod der Danzigers, hun graan eenige guldens per last goedkooper te geven, dan zij er elders voor konden krijgen, niet had aangenomen en ook de uitvoer niet was toegestaan; ten slotte hadden zij 10 tot 15 gulden per last minder voor hun graan te Amsterdam gekregen, dan zij er op andere plaatsen voor zouden hebben gemaakt. Amsterdam erkende, uit nood te hebben gehandeld, beloofde echter, dat zulks niet meer zou gebeuren. In vertrouwen op die belofte, hadden de Danzigers wederom duur betaald koren naar Amsterdam gezonden, maar wederom was hun de uitvoer verboden en had men het slechts tegen spotprijzen van hen willen koopen; ten slotte hadden zij het voor 17 of 18 gulden moeten laten gaan, hoewel het hun 50, 60 en meer gulden had gekost en dientengevolge velen in Danzig tot den bedelstaf waren gebracht. Zie Naudé, p. 327.

  94. Simson, Danziger Inventar, no 3585. Over de snelle opkomst van deze stad omstreeks dezen tijd zijn wij uitmuntend ingelicht door de getuigenis van twee Amsterdamsche burgers, die in 1555 daarheen ter onderzoek van nering en koopmanschap waren gezonden. Zij meldden, dat er in de laatste jaren veel woon- en pakhuizen waren bijgebouwd; zij bezochten een „spycker (pakhuis), 5 viercanten hoech ende 2 flieringen hebbende, in welcken spyckere wel 200 lasten rogge leggen zouden moegen.” De graanhandel der stad ontwikkelde zich dan ook sterk, vooral naar Engeland; ook voor de omliggende landen werd Emden de markt; de stad huldigde ook vrijheid van handel. Zie Häpke, I no 762 en vgl. ter Gouw, Amsterdam, IV p. 380.

  95. Kampen had dat reeds in 1558 voorzien; zie Register van charters en bescheiden van het archief van Kampen, III no 2106.

  96. Voor het volgende, zie Hagedorn, t.a.p., p. 141 vlg.

  97. Simson, Danziger Inventar, no 4171.

  98. T. a. p. Simson, Danziger Inventar, no 4239.

  99. T. a. p. Simson, Danziger Inventar, no 874.

  100. T. a. p. Simson, Danziger Inventar, no 4802.

  101. T. a. p. Simson, Danziger Inventar, nos 4827, 4846, 4867, 5016.

  102. Ook in 1571 uitvoerige klacht der Hanze. Zie de instruktie voor haar gezanten naar de Nederlanden: Höhlbaum, Kölner Inventar, II p. 369.

  103. Simson, t. a p. Danziger Inventar, no 4847.

  104. Naar uit hetgeen door Hagedorn is medegedeeld valt af te leiden, zal het tweede deel van Häpke's Akten hieromtrent meer bevatten; jammer genoeg is dit deel nog niet verschenen en hebben wij met de gegevens van den Danziger Inventar moeten volstaan.

  105. Voor de absolute cijfers, zie hierachter tabel II.

  106. Zie de cijfers uit de Sonttabellen bij Kernkamp, De Nederlanders op de Oostzee (Vragen des Tijds, 1909) p. 90. Men houde echter bij de beoordeeling van Amsterdam's positie in deze jaren wel in het oog, dat het zeer wel mogelijk kan zijn, dat voor Amsterdamsche rekening toch elders — en dan meer dan in normale jaren — is uitgereed, zoodat het verlies minder groot zou zijn, dan het schijnt. Ook in de beide door prof. Kernkamp (t. a. p., p. 84) genoemde gevallen: de vooruitgang van het Oostzeeverkeer van Oost-Friesland na 1569 en van de Zuidelijke Nederlanden tijdens den Engelschen oorlog van 1652–1654, zou ik geneigd zijn aan tijdelijke verandering van vlag te willen denken, terwijl de Hollandsche kooplieden de werkelijke uitreeders bleven. Het is toch niet wel aan te nemen, dat een gebied als de Zuidelijke Nederlanden, dat eigen scheepvaart zoo geheel miste, plotseling, tengevolge van de onveiligheid van het verkeer voor de Hollanders, een eigen handelsmarine in korten tijd zou hebben tot stand gebracht!

  107. Höhlbaum, Kölner Inventar, II p. 440.

  108. Uit het feit, dat Utrecht in 1437 zijn graan uit Kampen, maar in 1491 uit Amsterdam haalde, de dateering van Amsterdam's meerdere beteekenis als graanmarkt te willen afleiden, zooals Mr. S. Muller Fzn., Schetsenuit de Middeleeuwen (Amsterdam, 1901) p. 103 noot meent te mogen doen, is m. i. niet geheel juist. Vooreerst kunnen politieke faktoren hierbij een rol hebben gespeeld en verder was ook Amsterdam zelf in 1438, zooals wij boven zagen, tegevolge van de stremming van het Oostzeeverkeer, ten deele op den aanvoer van Kampen aangewezen. Gouda echter kocht in dit jaar te Amsterdam 100 last graan, zie: J. Heinsius, De financiën van de stad Gouda in de 15e eeuw, (Nijhoff's Bijdragen, IV 3, p. 328 vlg.); ook Rotterdam deed zulks, zie 2e Memoriaal Rosa (Algemeen Rijksarchief) f. 189.

  109. Voor de geschiedenis der Hollandsche binnenwateren, zie: W. Vogel, Die Binnenfahrt durch Holland und Stift Utrecht vom 12 bis 14 Jahrhundert (H. G. Bl. 1909, p. 13 vlg.); H. Wilkens, Zur Geschichte des Niederländischen Handels im Mittelalter (H. G. Bl. 1909, I. p. 158 vlg.); J. Tersteeg, Een bijdrage tot de geschiedenis der binnenlandsche vaart (Nijhoff's Bijdragen, IV 3, p. 148 vlg.).

  110. Reeds in 1361 constateeren wij handel met graan, misschien van Amsterdam afkomstig, van Rotterdam naar Bommel (van Mieris, Charterboek, III p. 132); althans later is er herhaaldelijk sprake van Rotterdamsche schippers, die graan van Amsterdam halen, zie van Dalen, Regestenlijst, nos 783, 785 (1537), 809 (1539). Ook de burgers van Heusden plachten graan te halen in Amsterdam en dat te slijten in hun stad of in den Bosch (Enqueste ed. Fruin, p. 194); ook Nijmegen haalde te Amsterdam graan, zie van Dalen, t. a. p., no 1249 (1565).

  111. Zie voor de verhouding van Amsterdam tot het Noorderkwartier W. van Ravesteyn, Onderzoekingen, hoofdst. I.

  112. Voor den graanhandel van Haarlem, zie H. U. B., VIII no 957 (1460), H. R., II 7 no 39 § 27 (1473), H. U. B., X no 366 (1475), no 926 (1481). In 1518 trachtte de stad den Duitschen koopman te bewegen, zich daar in plaats van te Amsterdam te vestigen; nader gevraagd naar de door haar opgegeven voordeelen, deelen zij mede, dat er onlangs een sluis was gebouwd, „dar men mit eynem schepe van 60 last roggen dorleggen konden und so binnen Harlem varen.” H. R., III 7 no 142 § 109.

  113. Blijkens het extract uit het korenaccijnsboek van Gouda (Verspreide Collecties (Algemeen Rijksarchief) kamer 11 XIII rood no 52) bedroeg de veraccijnsde uitvoer van Gouda van Februari tot en met Juli 1547 tesamen 253 hoed 11 schepel tarwe en rogge; daarvan ging 108 h. 8 s. naar Amsterdam; 9 hoed 2 s. naar Haarlem, de rest naar plattelandsplaatsen, n.l. Waterland, Ouwerkerk, Nieuwerkerk, Koog, Rijnsburg, Meerkerk, Asperen en in Gouda's omtrek naar: Alfen, Woerden (10 h. 2 s.), Reeuwijk, Zwammerdam, Bodegraven (40 h. 26 s.), Oudewater (17 h. 21 s.), Aarlanderveen, Ter Aar, Wensveen, Ruigeweide, Boskoop, Waddinxveen, Moordrecht, Land van Stein, Haastrecht; later ook naar Schoonhoven.

  114. Ook Guliksche en Kleefsche tarwe werd voor het Kathrijnengasthuis te Leiden, blijkens de gasthuisrekeningen (Gemeenteaichief Leiden), te Delft gekocht (1490, 1542).

  115. Ook naar de Zuidelijke Nederlanden werd van uit Delft graan verzonden; zie de enquête, door den secretaris van het Hof in 1547 ingesteld naar den uitvoer, f. 51 vs. vlg (boven aangehaalde verzameling op het Algemeen Rijks-archief).

  116. Zie bijlage I.

  117. Zie ook: Enqueste, ed. Fruin, p. 277 (1565).

  118. T. a. p. Zie ook: Enqueste, ed. Fruin, p. 188. (1565).

  119. T. a. p. Zie ook: Enqueste, ed. Fruin, p. 170. (1565).

  120. Voor den korenexport van Hamburg naar Amsterdam in het midden der 14e eeuw, zie Smit, Opkomst, p. 107; voor den uitvoer van Danzig naar de Nederlanden in 1490–1492, zie boven.

  121. Zie bijlage II. Deze statistiek is bewerkt naar de gegevens van. dl. II der Sonttabellen (Vare-Tabeller), dat binnenkort zal verschijnen en waarvan Mevr. N. Ellinger-Bang de goedheid heeft gehad, waarvoor ik haar gaarne openlijk hier dank betuig, mij de proefvellen toe te zenden.

  122. J. S. Theissen, De regeering van Karel V in de Nederlanden (Amsterdam, 1912) p. 219, noot.

  123. Van 14 Januari tot 17 Februari n.l. bedroeg het verbruik 300 last voor de stad zelf en 200 last voor de omliggende plaatsen (Häpke, Akten, I no 798). Al was de aanvraag van de dorpen wegens de duurte misschien grooter dan gewoonlijk, daar staat tegenover, dat de brouwerij was beperkt, zoodat wij het verbruik op 100 last per week of ruim 5000 per jaar kunnen stellen.

  124. Althans wat betreft de verbruikscijfers is dat waarschijnlijk, daar de verhouding van verbruik en bevolking van dien tijd met de gegevens uit de 2e helft der 17e eeuw overeenstemt. In 1557 n.l. telde Amsterdam ruim 30.000 inwoners (niet 40.000, zooals ter Gouw, Geschiedenis, V p. 84, door overschatting van het cijfer der Informacie van 1514 meent) en bedroeg het verbruik in de stad naar schatting ruim 3000 last per jaar; op het eind der 17e eeuw was de bevolking tot ruim 200.000 geklommen (H. Brugmans, Opkomst en bloei van Amsterdam, p. 108) en bedroeg het verbruik der stad 29.000 last (t. a. p., p. 122). Het cijfer van den invoer zou dit jaar iets hooger kunnen zijn dan in andere jaren, daar in verband met droogte en dreigende duurte misschien meer graan is aangevoerd dan anders, vgl. Häpke, t. a. p., I no 337. De eerste graanvloot, die in 1557 binnenkwam, bracht 9 of 10.000 last aan, t. a. p., no 830.

  125. Toen werd 271/2 procent in Amsterdam en omstreken zelf verbruikt, 721/2 procent uitgevoerd; zie Brugmans, t. a. p., p. 122.

  126. Häpke, I no 178 § 28 (1534). In het Amsterdamsche waterrecht van 1413 (Breen, Rechtsbronnen, p. 621) komt de zorg voor de lading tijdens de reis tot uiting: van elke last rogge, die zij zouden „cuelen” (koelhouders), zouden de schippers telkens een groot krijgen.

  127. Häpke, I no 800.

  128. Een belangrijke verzameling van zulke brieven, in de jaren 1580–'85 gericht aan den Delftschen koopman Claes Adriaensz. van Adrichem, berust op het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage onder de meergenoemde Verspreide Collecties (Donkere kamer, lijst 5, no 33). Daar deze jaren echter buiten onze periode vallen, moeten wij er, jammer genoeg, van afzien, hier uitvoeriger op. deze interessante brieven in te gaan.

  129. Voor den Hansischen koopman in het algemeen, zie de fraaie schets van G. von der Ropp, Kaufmannsleben zur Zeit der Hanze (Leipzig, 1907).

  130. In 1547 waren te Delft 2 kooplieden „cum sociis, die men noemt de groote buerse”. (Meergenoemde opgaven der graankoopers op het Algemeen Rijksarchief, f. 71).

  131. Anders dan bv. ten aanzien der lakenkooplieden, van wier boeken ook in de bronnen der 15e eeuw sprake is, (zie Posthumus, Geschiedenis, p. 262), hebben wij voor de graankooplieden niets hierover gevonden. Wel worden op het Algemeen Rijksarchief (Verspreide Collecties, Donkere kamer, lijst 5, nos 29, 29a) twee koopmansboeken van den bovengenoemden Delftschen graan- en haringhandelaar bewaard, loopende over de jaren 1562 tot 1571, maar deze kunnen niet alle posten hebben verantwoord en geven dus omtrent zijn bedrijf geen inzicht; hun inrichting is zeer primitief; post voor post is achter elkander ingeschreven, op de wijze van een memoriaal. Over elders bewaarde of gepubliceerde koopmansboeken, zie Posthumus, t. a. p., p. 262 noot 5.

  132. Aldus bv. G. von Below, Groszhändler und Kleinhändler im deutschen Mittelalter (Jahrbücher für National Oekonomie und Statistik, Band 75 (1900), p. 1 vlg.), die het bestaan van groothandel op zich zelf niet ontkent, maar dezen, althans voor de oudere Middeleeuwen, als nevenberoep der kleinhandelaars beschouwt. De detailhandel is echter veeleer als een nevenberoep van den groothandelaar te beschouwen. Zie over deze kwestie van Dillen, Het economisch karakter enz., p. 204 vlg. en de daar vermelde litteratuur; ook H. Pirenne, Histoire de Belgique, II p. 67 vlg.

  133. Häpke I no 801; zie ook t. a. p., no 800, waar sprake is van een overeenkomst, door Antwerpsche kooplieden met Oosterlingen en Amsterdamsche kooplieden gesloten op langen termijn.

  134. A. Sayous, La spéculation sur marchandises dans les provinces unies au XVIIe siécle (Nijhoff's Bijdragen, IV 3) p. 30.

  135. Zie hiervoor Graswinckel, Placcaetboeck, p. 54, 71, 84, 93.

  136. In 1475 klaagde een Haarlemsch burger, dat hij was verhinderd graan uit Danzig, als retourvracht voor zout uit Brouage, in te nemen en verzocht vergoeding wegens gederfde winst, „dair hij wel te proffijte gedaen ende gewonnen gehadt soude hebben up elc last 9 pont groten Vlaems”, (H. U. B., X no 366); jammer genoeg, is noch inkoops-, noch verkoopsprijs vermeld en ontbreekt dus gelegenheid tot berekening van het winstpercentage.

  137. Verspreide collecties, enz., no 31.

  138. In 1573 b.v. werd te Danzig rogge gekocht voor 241/2 florijn; bij den verkoop kreeg men er 48 goudgulden (=±32 florijn) voor; de hierop komende onkosten zijn echter niet nauwkeurig te kennen. Voor zijn winst op haring, zie H. E. van Gelder, Gegevens betreffende deharingvisscherij op het einde der 16e eeuw (Bijdr. en Med. Historisch Genootschap, dl. XXXII (1911) p. 5).

  139. De verkoop geschiedde in verband hiermede, meer en meer op monster; zie bv. voor Leiden Hamaker, Keurboeken, p. 259 (1450); voor Delft, waar in het begin der 15e eeuw de verkoop op monster voor overzeesch graan nog was verboden, maar later, bij de toename van den graanhandel, die beperking was afgeschaft, Fruin, Oudste Keurboek, (N. Bijdr. Rechtsgel. Wetgeving, 1882 p. 314) en Soutendam, Keuren en Ordonnantiën, p. 146.

  140. In 1481 hebben burgers van Haarlem factors in Danzig, die voor hen graan inkoopen, zie H. U. B., X no 926. Voor Delft, zie meergenoemde opgaven der korenkoopers, f. 67 vs. en de handelsbrieven van van Adrichem; ook Häpke, t. a. p., I no 800.

  141. Van Ravesteijn, Onderzoekingen, p. 47, 70.

  142. Zie voor de makelaardij in deze stad R. Ehrenberg, Makler, Hostelier und Börse in Brügge vom 13 bis 16 Jahrhundert (Zeitschrift für das gesammte Handelsrecht, XXX p. 403 vlg.). De waard, waarbij de koopman zijn intrek nam, vervulde in de Middeleeuwen de functie van makelaar. In een Leidsche keur van 1410 (Hamaker, p. 495) werd bepaald, dat „wie binnen Leyden gaet sitten mit coorn te vercoopen, die sal sijn voorwaerden maken bi den waert”; waren zij het daarover eens geworden, dan gingen koopers en verkoopers met den waard naar 2 schepenen, voor wien er een cedule in duplo van werd opgemaakt; éen zou worden bewaard door den klerk, die haar had opgemaakt, de andere aan den verkooper worden uitgereikt. Zie verder Hamaker, p. 259 (1450). Eigen handel was ook reeds toen aan de makelaars verboden; vgl. bv. voor Delft Soutendam, Keuren en Ordonantiën, p. 151.

  143. Keurboek van 1401 (Fruin, Oudste Rechten, I p. 1 vlg.) passim.

  144. T. a. p. Keurboek van 1401 (Fruin, Oudste Rechten, I p. 1 vlg.) passim. p. 42, art. 127. De oudste makelaarsbrief dateert van 1291, zie van de Wall, Handvesten, p. 83.

  145. Voor de korenmakelaardij van Lübeck, zie Hansen, Beiträge, p. 75.

  146. Aangehaald bij Naudé, Städtische Getreidehandelspolitik, p. 10.

  147. Als type hiervoor kan dienen die 14e eeuwsche Leidsche graanhandelaar, die door het kapittel van Sint Pancras zalig werd gesproken, wijl hij, volgens getuigenis van allen, die hem hadden gekend, zich in zijn handel steeds billijk en rechtschapen had betoond, nooit geweigerd had, van zijn voorraad te verkoopen, nooit boven den marktprijs had verkocht en nooit op stijgende prijzen had gespeculeerd. Zie R. Fruin, Een Hollandsche stad in de Middeleeuwen, Verspreide Geschriften I p. 110. Als tegenhanger moge worden genoemd de schildering, die het „spel vant coren”, een 16e eeuwsch rederijkers-spel, tijdens de duurte van 1565 te Haarlem tot stand gekomen, van de graankooplieden van dien tijd geeft. (Zie: H. E. van Gelder, Satiren der 16e eeuwsche kleine burgerij, Oud-Holland 1911, p. 223 vlg.). De beide korenkoopers, die hier ten tooneele worden gevoerd, dragen de welsprekende namen: Onversaedige Begeerte en: Nimmermeer Genoch; zij besluiten groote menigte van koren op te koopen en op te zolderen en „sullen wij die gemeente door benauwtheyt soo wurgen, dat se ons sullen geven tscat uyt die kiste.” Al zou het volk met boonen haar honger moeten stillen, beneden 200 gulden wil O. B. het koren niet geven. Zij overleggen zelfs, of het niet mogelijk zou zijn, dat de Sont gesloten bleef; tegen een uitvoerverbod besluiten zij tot „voircoip te lantwert” en als de prijzen dalen, dan kunnen valsche beursberichten worden verspreid. Wij kunnen het den schrijver dezer satire niet euvel duiden, dat hij, wiens klasse — de kleine burgerij — door den nood het ergst werd getroffen, voor de historische noodzakelijkheid der moderne ontwikkeling geen oog had; niettemin vormt zijn „spel” een te waardeeren bijdrage tot de kennis hiervan.

  148. Voor de kanonieke theorie, die van deze verschijnselen de weerspiegeling is, maar waarop wij hier niet kunnen ingaan, zie M. Maurenbrecher, Thomas von Aquino's Stellung zum Wirtschaftsleben seiner Zeit (Leipzig, 1898) en W. J. Ashley, English economic history and theory (London, 1892–93).

  149. Entstehung der Volkswirtschaft (8e druk, Tübingen, 1911) p. 122 vlg.

  150. Zie ook: H. Pirenne, Les anciennes démocraties des Pays-Bas, (Paris, 1910) p. 100 vlg.

  151. Vgl. bv. O. van Rees, Geschiedenis der Staathuishoudkunde, I passim en andere vertegenwoordigers dezer school, bv. Fruin, t. a. p., 108 vlg.

  152. Zie voor deze kwestie het meergenoemde boek van van Dillen, passim, en Pirenne, t. a. p., p. 103.

  153. Althans moest de verkoop buitenshuis, dus openbaar, geschieden; het oudste keurboek van Leiden (tusschen 1363 en 1384) schreef voor, dat niemand zijn koren in huis mocht houden, maar „hi en moettet op die strate setten” (Hamaker, Keurboeken, p. 49, art. II).

  154. B.v. te Schiedam, Heeringa, Rechtsbronnen, p. 57 (art. 4) (1521): „ende sal daerna een geheelen dach bliven liggen tot profyte van der gemeynte”.

  155. Voor Leiden, zie Hamaker, t. a. p., p. 49 art. II; te Brielle geschiedde dat bv. van Paschen tot October om 10 en van October tot Paschen om 11 uur, later algemeen om 9 uur. Zie de Jager, Keuren, p. 104, 245.

  156. Voor den Briel, t. a. p., p. 245 (1527); voor Leiden Hamaker, t. a. p., p. 362 (art. 5) (1508).

  157. Zie b.v. de Jager, t. a. p., p. 109 (1498); voor Haarlem Huizinga, Rechtsbronnen, p. 359 (1557).

  158. In den Briel was bepaald, dat men voor 12 uur geen koren weg mocht voeren met wagens, maar men mocht het wel doen „afdraghen mitten halsen”, de Jager, t. a. p., p. 245 (1527); in Haarlem mocht men geen koren koopen „om voort te verkoopen”, tenzij het éen „helen marctdag” had gehad; zie Huizinga, t. a. p., p. 90 (1390) en p. 359 (1557); in 1489 werd (A. J. Enschedé, Indexop de keur- en gebodregisters der stad Haarlem ('s-Gravenhage, 1875) p. 15) de volgorde voorgeschreven, waarin de burgers zich van graan mochten vóorzien; eerst moesten de korenkoopers, boven koren voor die van den gerechte, verkoopen aan de brouwers, zoodat, althans in normale tijden, het belang der brouwerij, een der hoofdneringen der stad, voor ging. In Delft daarentegen, ook een brouwerijstad, werd bepaald, dat bakkers en brouwers niet „onredelic” mochten koopen, wat waarschijnlijk zeggen wil, dat zij niet meer dan voor hun behoeften voor den eersten tijd mochten inslaan; zie J. A. Fruin, Nieuwe Bijdragen voor Rechtsgeleerdheid en Wetgeving 1882, p. 313; later werd het maximum op 5 zak gesteld (t. a. p., 1876, p. 518).

  159. Vgl. H. Heidinger, Die Lebensmittelpolitik der Stadt Zürich im Mittelalter (diss. Freiburg, 1910), p. 4. Ten einde aan alle burgers zooveel mogelijk gelijke kansen te geven, was hun een recht van medekoop of deelingsrecht gegeven; ieder burger, die bij den door een ander gesloten koop aanwezig was, had hierdoor het recht ook, tegen denzelfden prijs, een zekere hoeveelheid te mogen koopen. Zie b.v. te Schiedam (1521) Heeringa, t. a. p., p. 5: „so wie enich coren coopt binnen onsen stede op die marct of uten scepe, dair sullen alle poirters, die daerbij staen, mede pert ende deel an hebben, elck sooveel als zij willen, behoudelic dat tengeenen, die den coop maect, sal hebben dubbelt deel, voor zijn goodspennick”.

  160. Door Eberstadt, Das französische Gewerberecht, p. 114, wordt dit „Zwischenkauf” genoemd in tegenstelling met den geoorloofden „Zwischenhandel”.

  161. Vgl. hiervoor van Dillen, t. a. p., p. 197 vlg.

  162. B.v. te Haarlem, Huizinga, t. a. p., p. 359 (1557). In den Haag (Keurboek, no 1 f. 5 vs. (1496), gemeente-archief den Haag) was opkoopen van levensmiddelen, die „op comende wegen zijn totter Hage binnen een half mile na”, verboden. Voor Delft, zie Soutendam, Oudste keurboek (N. Bij dr. Rechtsgel. Wetgeving, 1876) p. 518, Fruin, t. a. p., 1882, p. 313; later werd er bij gevoegd, dat men niet op de schepen, met graan binnen komende, mocht gaan „omme tselve coren te besien ende van coomanscappe te tracteeren ofte spreecken, tenzij dattet selve coren liggende is tot alsulcken plaitse, daert hoort te leggen”; Soutendam, Keuren en Ordonnantiën, p. 147.

  163. Reeds Karel de Groote heeft een uitgebreide wetgeving in noodjaren tot stand gebracht; zie F. Curschmann, Hungersnöte im Mittelalter (Leipzig, 1900), p. 70 vlg.

  164. Voor Hessen, zie J. Schultze, Zur Getreidepolitik in Hessen unter Philip den Groszmütigen (1516–1567) (Vierteljahrschrift für Social-und Wirt-schaftsgeschichte, XI (1913), p. 188 vlg).

  165. Zie bijlage III nos 9, 17 vlg., 21, 22, 28, 35, 39, 46, 50, 58, 60, 61, 69 en 71. Op de beteekenis dezer maatregelen komen wij bij de duurtepolitiek terug.

  166. Van Rees, Staathuishoudkunde, p. 215.

  167. Zie de plakkaten bij Graswinckel, Placcaetboeck, p. 54, 71, 84 en 93. Ook de zgn. „zettekoopen” werden bestreden; daaronder verstond men alle contracten, waarbij „iemandt een ander geld geeft, om den prijs van zeecker. quantiteyt van granen te setten, te leveren oft ontvanghen op seeckeren tijd, ter optie van denghenen, die syn gelt verschoten heeft”. In Leiden werd in 1471 (Hamaker, t. a. p., p. 259 vlg.) bepaald, dat men op niet langer dan 13 weken koren mocht verkoopen, waarmede ook ongetwijfeld tegengegaan van termijnhandel bedoeld is.

  168. Te Leiden en te Delft o.a. werd ook nog bepaald, dat het koren gedurende de gansche week moest worden geleverd tegen den prijs, die op den marktdag daarvoor had gegolden. Zie Hamaker, t. a. p., p. 49 (art. 3) en Fruin, Keurboek (N. Bijdr. Rechtsgel. Wetg. 1882) p. 294; terwijl de bepaling te Leiden in het keurboek van 1508 nog voorkomt, doch in dat van 1545 niet meer, is zij te Delft, waar de graanhandel sterker ontwikkeld was, reeds eerder verdwenen.

  169. In Leiden bv. moest het de stad uit worden gevoerd; de gezworen, die „quaet” koren hadden goedgekeurd, moesten voor straf dat zelf aankoopen; zie Hamaker, t. a. p., p. 255 vlg. (1461). In Dordt mocht men restitutie eischen, zie Keurboek 1555–1610 (Inventaris Gem. archief no 12) p. 11.

  170. Zie bv. voor Dordt, Fruin, Rechten, I p. 44 (1401); voor Haarlem Huizinga, t. a. p., p. 51 (1390); voor Brielle de Jager, t. a. p., p. 104 (1445). In Delft moest men het den kooper beteren, zie Soutendam, Keuren en Ordonnantiën, p. 148.

  171. ... „ende setten se recht, als mer mede meten sall ende meten se voll” (Brielle); zie de Jager, t. a. p., p. 106 (1445). In Rotterdam was het gebruik van Zeeuwsche zakken verboden en moest men de stadsgeijkte maten bezigen, zie Keurboek no 2 (Gem. archief Rotterdam) f. 123. Voor Haarlem, zie Enschedé, Index, p. 48 (1526).

  172. Zie b.v. voor Amsterdam J. C. Breen, Rechtsbronnen der stad Amsterdam ('s-Gravenhage, 1902) p. 143 (1479).

  173. In Dordt moesten hun „strekels” (strijkstokken) elke twee maanden worden nagezien „datter die coopman bi bewaert is”; zie Fruin, Rechten, I p. 45 (1401), art. 136; ook art. 135, 138, 140, 141. In Amsterdam was verboden, vuur in hun huisjes te hebben, op dat „die scepelen dairoff nyet en crympen”; zie Breen, t. a. p., p. 219 (1487).

  174. In Dordt vinders, zie Fruin, t. a. p., p. 47 (1401); in Delft „waardeyns”, die moesten onderzoeken, of het ter markt bebrachte koren „versch ende zoet” was, zie Soutendam, t. a. p., p. 149; in Leiden werd in 1461 bepaald, dat jaarlijks „3 goede, eerbaire, rycke, notabele mannen” zouden worden gekozen, die onder eede al het aangevoerde koren zouden „wairdeeren”, zie Hamaker, t. a. p., p. 254; in Haarlem geschiedde de controle door de „vinders van de brouwerie ende backerie” of hun dienaars, zie Huizinga, p. 361 (1557).

  175. Niet alleen de ligging, maar ook andere, sociale en politieke factoren, spelen bij de beheersching van het platteland een rol. Ik hoop op deze kwestie uivoeriger in te gaan in een werk over de levensmiddelenvoorziening der Hollandsche steden in de Middeleeuwen, dat binnenkort zal verschijnen.

  176. Zie bv. voor Stettin en Hamburg Naudé, Städtische Getreidehandelspolitik; voor Lübeck Hansen, Beiträge zur Geschichte des Getreidehandels und der Getreidepolitik Lübecks; voor Bremen en Danzig W. Stein, Beiträge zur Geschichte der Hanse (Giessen, 1900; voor Gent G. Bigwood, Gand et la circulation des grains (Vierteljahrschrift für Social- und Wirtschaftsgeschichte, IV (1906) p. 453 vlg.).

  177. De bewoners van het platteland mochten bovendien vaak, gelijk bv. te Dordt en te Groningen (zie hiervoor P. G. Bos, Het Groningsche gild- en stapelrecht tot de reductie in 1594 (Gron., 1904) het geval was, geen eigen brouwerijen hebben, maar moesten hun bier uit de stad betrekken, voor wier industrie zoodoende een vast afzetgebied was geschapen.

  178. Zie van Limburg Brouwer, Boergoensche Charters, p. 48 (1438).

  179. Zie C. C. D. Ebell, Rechten van Zevenbergen (Verslagen Rechtsbronnen, VI) p. 444.

  180. In 1477 verkregen, zie van Alkemade, Beschrijving van den Briel, II p. 86.

  181. Voor Schouwen was te Zieriksse de gedwongen markt van het daar verbouwde graan gevestigd, zie van Mieris, Charterboek, IV p. 827 (1426); voor Groningen Bos, t. a. p.; voor Utrecht, S. Muller Fzn., Schetsen uit de Middeleeuwen (Amsterdam, 1900) p. 103.

  182. Vgl. van Rijswijk, Stapelrecht, passim.

  183. Van den Bergh, Oorkondenboek, II no 1054.

  184. Zie hiervoor: R. Fruin, De verpondingen van 1496 en 1515 en haar voorbereiding (Verspr. Ge.schr.; VI p. 138 vlg.).

  185. Ook andere artikelen moeten nergens anders dan binnen Dordt ter markt worden gebracht; b.v. turf (Van de Wall, Handvesten, p. 320 (1377)), gevogelte (Fruin, Rechten I. p. 278 (1440)), zuivel (t. a. p., p. 282 (1442)) en visch, binnen Zuid-Holland gevangen (t. a. p., p. 144 (1543)).

  186. Van de Wall, t. a. p. Ook andere artikelen moeten nergens anders dan binnen Dordt ter markt worden gebracht; b. v. turf (Van de Wall, Handvesten, p. 320 (1377)), gevogelte (Fruin, Rechten I. p. 278 (1440)), zuivel (t. a. p., p. 282 (1442)) en visch, binnen Zuid-Holland gevangen (t. a. p., p. 144 (1543)). p. 519; in 1463 echter werd deze overeenkomst door het Hof van Holland vernietigd, t. a. p., p. 643 vlg.

  187. T a. p., Van de Wall, t. a. p. Ook andere artikelen moeten nergens anders dan binnen Dordt ter markt worden gebracht; b.v. turf (Van de Wall, Handvesten, p. 320 (1377)), gevogelte (Fruin, Rechten I. p. 278 (1440)), zuivel (t. a. p., p. 282 (1442)) en visch, binnen Zuid-Holland gevangen (t. a. p., p. 144 (1543)). p. 519; in 1463 echter werd deze overeenkomst door het Hof van Holland vernietigd, t. a. p., p. 643 vlg. p. 538, 540.

  188. „Dat nyement, wie hij zij, geen koorn en coep bynnen Zuythollant noch in den landen van Strijen, hij en brenghe dat koorn tDordrecht an die marct ende daer vercoept, noch dat nyement, wie hij zij, geen koorn en vuere uuyt Zuythollant noch uut den lande van Strijen ergent anders dan tDordrecht an die marct ende daer vercoept, opt koorn verbuert ende daertoe correcxy van schepenen.” Klepboek 1438–1474 (Inv. Gem. archief no 6) f. 1. Het buiten Zuid-Holland gewassen graan moest 3 dagen ten behoeve der poorters van Dordt op de markt liggen; t. a. p., f. 3.

  189. Gedrukt bij van de Wall, t. a. p. Ook andere artikelen moeten nergens anders dan binnen Dordt ter markt worden gebracht; b. v. turf (Van de Wall, Handvesten, p. 320 (1377)), gevogelte (Fruin, Rechten I. p. 278 (1440)), zuivel (t. a. p., p. 282 (1442)) en visch, binnen Zuid-Holland gevangen (t. a. p., p. 144 (1543)). p. 556 vlg.

  190. Het eerst in 1407: Klepboek 1438–1474, f. 45 vs.; zie ook: t. a. p., f. 70 vs., f. 163.

  191. Van de Wall, t. a. p., Ook andere artikelen moeten nergens anders dan binnen Dordt ter markt worden gebracht; b.v. turf (Van de Wall, Handvesten, p. 320 (1377)), gevogelte (Fruin, Rechten I. p. 278 (1440)), zuivel (t. a. p., p. 282 (1442)) en visch, binnen Zuid-Holland gevangen (t. a. p., p. 144 (1543)) p. 744.

  192. T. a. p., Ook andere artikelen moeten nergens anders dan binnen Dordt ter markt worden gebracht; b. v. turf (Van de Wall, Handvesten, p. 320 (1377)), gevogelte (Fruin, Rechten I. p. 278 (1440)), zuivel (t. a. p., p. 282 (1442)) en visch, binnen Zuid-Holland gevangen (t. a. p., p. 144 (1543)). p. 363.

  193. Zie van Dalen, Regestenlijst, nos 615–620, 626–630, 663–668. Middelerwijl werd, hangende de beslissing, door Dordt aan het platteland handhaving harer geboden bevolen, (t. a. p., Ook andere artikelen moeten nergens anders dan binnen Dordt ter markt worden gebracht; b. v. turf (Van de Wall, Handvesten, p. 320 (1377)), gevogelte (Fruin, Rechten I. p. 278 (1440)), zuivel (t. a. p., p. 282 (1442)) en visch, binnen Zuid-Holland gevangen (t. a. p., p. 144 (1543)). no 627). Verschillende ambachtsheeren beloofden haar (1516), het in hun heerlijkheden gewassen koren binnen Dordt ter markt te zullen brengen (t. a. p., Ook andere artikelen moeten nergens anders dan binnen Dordt ter markt worden gebracht; b. v. turf (Van de Wall, Handvesten, p. 320 (1377)), gevogelte (Fruin, Rechten I. p. 278 (1440)), zuivel (t. a. p., p. 282 (1442)) en visch, binnen Zuid-Holland gevangen (t. a. p., p. 144 (1543)). no 636); enkele echter bleven onwillig (t. a. p., Ook andere artikelen moeten nergens anders dan binnen Dordt ter markt worden gebracht; b.v. turf (Van de Wall, Handvesten, p. 320 (1377)), gevogelte (Fruin, Rechten I. p. 278 (1440)), zuivel (t. a. p., p. 282 (1442)) en visch, binnen Zuid-Holland gevangen (t. a. p., p. 144 (1543)). no641).

  194. Van de Wall, t. a. p. Ook andere artikelen moeten nergens anders dan binnen Dordt ter markt worden gebracht; b.v. turf (Van de Wall, Handvesten, p. 320 (1377)), gevogelte (Fruin, Rechten I. p. 278 (1440)), zuivel (t. a. p., p. 282 (1442)) en visch, binnen Zuid-Holland gevangen (t. a. p., p. 144 (1543)). p. 878. Waarschijnlijk had de omstandigheid, dat hij Dordt's hulp tegen de Gelderschen in deze jaren zeer goed kon gebruiken, Karel V tot deze veranderde houding geleid.

  195. Zie van de Wall, t. a. p., Ook andere artikelen moeten nergens anders dan binnen Dordt ter markt worden gebracht; b. v. turf (Van de Wall, Handvesten, p. 320 (1377)), gevogelte (Fruin, Rechten I. p. 278 (1440)), zuivel (t. a. p., p. 282 (1442)) en visch, binnen Zuid-Holland gevangen (t. a. p., p. 144 (1543)), p. 950 (1532), p. 1062 (1543), p. 1093 (1545).

  196. Zie van Dalen, Regestenlijst, nos 963, 964, 969, 970.

  197. Zie van de Wall, t. a. p. Ook andere artikelen moeten nergens anders dan binnen Dordt ter markt worden gebracht; b. v. turf (Van de Wall, Handvesten, p. 320 (1377)), gevogelte (Fruin, Rechten I. p. 278 (1440)), zuivel (t. a. p., p. 282 (1442)) en visch, binnen Zuid-Holland gevangen (t. a. p., p. 144 (1543)). p. 1145, 1149, 1152, 1184, 1200, 1224, 1233, 1234.

  198. Inventaris Gemeente-archief Dordt, no 5885; van Dalen, Regestenlijst no 971.

  199. Deze informacie berust op het Gemeente-archief van Dordt, Inventaris no 588fi, Regestenlijst no 1025; op haar resultaten kom ik in mijn werk over de levensmiddelenpolitiek uitvoeriger terug.

  200. Berustend op het Gemeente-archief van Rotterdam, portefeuille Stapelrecht. De gegevens daaruit heb ik verwerkt in mijn meergenoemd opstel in de Economist, 1915, p. 947 vlg.

  201. Van de Wall, t. a. p., Ook andere artikelen moeten nergens anders dan binnen Dordt ter markt worden gebracht; b.v. turf (Van de Wall, Handvesten, p. 320 (1377)), gevogelte (Fruin, Rechten I. p. 278 (1440)), zuivel (t. a. p., p. 282 (1442)) en visch, binnen Zuid-Holland gevangen (t. a. p., p. 144 (1543)). p. 1240 vlg.

  202. T. a. p., Ook andere artikelen moeten nergens anders dan binnen Dordt ter markt worden gebracht; b.v. turf (Van de Wall, Handvesten, p. 320 (1377)), gevogelte (Fruin, Rechten I. p. 278 (1440)), zuivel (t. a. p., p. 282 (1442)) en visch, binnen Zuid-Holland gevangen (t. a. p., p. 144 (1543)). p. 1261.

  203. Van Rijswijk, t. a. p., p. 86 vlg.

  204. Van de Wall, t. a. p., Ook andere artikelen moeten nergens anders dan binnen Dordt ter markt worden gebracht; b. v. turf (Van de Wall, I. p. 278 (1440)), zuivel (t. a. p., p. 282 (1442)) en visch, binnen Zuid-Holland gevangen (t. a. p., p. 144 (1543)). p. 1488. Zie het protest van Rotterdam en Gorinchem, t. a. p., p. 1495.

  205. T. a. p., Ook andere artikelen moeten nergens anders dan binnen Dordt ter markt worden gebracht; b. v. turf (Van de Wall, H. p. 278 (1440)), zuivel (t. a. p., p. 282 (1442)) en visch, binnen Zuid-Holland gevangen (t. a. p., p. 144 (1543)). p. 1499.

  206. T. a. p., Ook andere artikelen moeten nergens anders dan binnen Dordt ter markt worden gebracht; b.v. turf (Van de Wall, Handvesten, p. 320 (1377)), gevogelte (Fruin, Rechten I. p. 278 (1440)), zuivel (t. a. p., p. 282 (1442)) en visch, binnen Zuid-Holland gevangen (t. a. p., p. 144 (1543)). p. 1516, 1528. Ook daarna zijn echter door Dordt nog pogingen aangewend om herstel der oude toestanden te verkrijgen. Vgl. J. H. W. Unger en W. Bezemer, Bronnen voor de geschiedenis van Rotterdam II (R'dam, 1895) p. 322 (1613).

  207. Van Alkemade, Beschrijving van de stad Brielle II p. 86.

  208. T. a. p., Van Alkemade, Beschrijving van de stad Brielle II. p. 109.

  209. Zie de sententies tegen de overtreders, t. a. p., Van Alkemade, Beschrijving van de stad Brielle I p. 40.

  210. Typeerend bv. is, dat het voorkoop-verbod hier in de 15e eeuw geheel ontbreekt; pas toen in 1481 de duurte reeds heerschte, werd verboden de graanschepen tegemoet te varen. Zie Breen, t. a. p., p. 159 en de korenordonnantie van November 1481, t. a. p. p. 168. Voor den toestand in de 17e eeuw zie van Dillen, Duurtemaatregelen, p. 18 vlg.

  211. Zie voor een dergelijke ontwikkeling in andere bedrijven: W. van Ravesteyn Jr., Onderzoekingen over de economische en sociale ontwikkeling van Amsterdam gedurende de 16e en het eerste kwart der 17e eeuw (A'dam, 1906) p. 45 vlg.

  212. Vlg. het bovengenoemde plakkaat van 1531 bij G. A. de Meester, Karel V en zijn plakkaten (N. Bijdr. Rechtsgel.en Wetgeving, 1855) p. 293 vlg.

  213. Vgl. voor het volgende van Rees, Staathuishoud-kunde I p. 107 vlg.; Naudé, Europäische Getreidehandelspolitik p. 317 vlg.; ter Gouw, Geschiedenis van Amsterdam IV passim, en Register van Dagvaerten, gehouden bij Mr. A. van der Goes, passim.

  214. Vgl. Handvesten van Amsterdam p. 69. Ook in 1508, 1516 en 1520 werd aan Amsterdam toegestaan, vrij zonder betaling van congie-geld, in en uit te voeren; t. a. p., p. 89 en P. Scheltema, Inventaris van het Amsterdamsch Archief (A'dam, 1866), p. 149.

  215. Register van der Goes, I p. 237 vlg.; in den raad „keven”, zooals van der Goes meldt, voor-en tegenstanders „den geheelen dach lanck, tot injuriëren toe.”

  216. t. a. p., Register van der Goes, I p. 237 vlg.; in den raad „keven”, zooals van der Goes meldt, voor- en tegenstanders „den geheelen dach lanck, tot injuriëren toe.” p. 326. Overigens niet zonder succes, want na deze gebeurtenis was niemand anders voor dit baantje te krijgen!

  217. De groote moeilijkheid was hierin gelegen, dat, terijl men toen den uitvoer van binnenslands gewassen koren verbood, doch die van Oostersch graan vrij liet, vaak met het buitenlandsch ook binnenlandsch graan werd uitgevoerd. Vgl. Register van der Goes, 5 September 1545.

  218. Voor de vele geschenke, tijdens dit proces door Amsterdam aangeboden, zie ter Gouw, Geschiedenis IV p. 358 vlg.

  219. In 1529 werd verteld, dat die van Bremen en Danzig hun graan direct naar Frankrijk, Portugal en elders hadden gevoerd, zonder in deze landen te komen (Register van der Goes p. 116); in 1531 legde men er den nadruk op, dat om een klein oogenblikkelijk voordeel de toekomst van Holland werd in de waagschaal gesteld, „mits dat die coopmanscepen van Oisten ende Westen over ende wedergevoert wort buiten om, scuwende dese landen” waardoor de neringen vergaan (t. a. p. p. 162); er werd zelfs een kaart aan de regeering vertoond, om die vaart buitenom duidelijk te maken (t. a. p. p. 166); in 1536 zouden 30 Bremer schepen naar Engeland zijn gezeild, die anders in Holland zouden zijn gekomen (t. a. p. p. 236); in 1541 zou zelfs een vloot van 150 schepen Westwaarts zijn gezeild, zonder deze landen aan te doen (t. a. p., p. 324). Voor de vele geschenken, tijdens dit proces door Amsterdam aangeboden, zie ter Gouw, Geschiedenis IV. p. 358 vlg.

  220. Opgenomen in de sententie van den Grooten Raad en gedrukt bij E. Luzac, Holland's rijk dom (Leiden, 1801), bijlage A. Het stuk dateert van 1546 en niet van 1545, zooals van Rees (t. a. p. p. 107) en in navolging van hem Naudé en anderen, met veronachtzaming van het gebruik van den Paaschstijl, meenen te mogen aannemen.

  221. Dat de regeering er zich echter slechts noode bij neerledge, blijkt wel duidelijk uit het feit, dat pas in 1555 het aan Amsterdam gelukte, overlevering van het vonnis in den vereischten vorm te krijgen. Zie ter Gouw, IV p. 362.

  222. T. a. p., Dat de regeering er zich echter slechts noode bij neerledge, blijkt wel duidelijk uit het feit, dat pas in 1555 het aan Amsterdam gelukte, overlevering van het vonnis in den vereischten vorm te krijgen. Zie ter Gouw, IV p. 111.

  223. Zie ook het interessante betoog van 1535, hierachter bijlage IV.

Download references

Authors

Rights and permissions

Reprints and permissions

About this article

Cite this article

Unger, W.S. De Hollandsche Graanhandel en Graanhandelspolitiek in de Middeleeuwen. De Economist 65, 337–386 (1916). https://doi.org/10.1007/BF02204970

Download citation

  • Issue Date:

  • DOI: https://doi.org/10.1007/BF02204970

Navigation