Skip to main content
Log in

Is de wet der verminderende meeropbrengsten een grondslag voor de volkshuishouding?

  • Published:
De Economist Aims and scope Submit manuscript

This is a preview of subscription content, log in via an institution to check access.

Access this article

Price excludes VAT (USA)
Tax calculation will be finalised during checkout.

Instant access to the full article PDF.

References

  1. Julius Davidson: „One of the physical foundations of Economics“. Quarterly Journal of Economics T. 33 1919 p. 715 vlg.

  2. Hij beroept zich hiervoor (p. 721) op Prof. W. Gibs, die in zijn „Statical Mechanics“ deze herleiding zou hebben voltrokken.

  3. Davidson oc. p. 719: „It is perhaps impossible to trace all the manifestations of this law to any all-inclusive cause, but there is reasonable ground to suppose that it is traceable in great part to one fact which permeates all branches of science and even all activities of life“.

  4. Distribution of Wealth p. 209.

  5. P. Lieftinck: het toerekeningsprobleem bij J. B. Clark. Econ. 1927 p. 267.

  6. T. Davenport: Value and Distribution p. 484.

  7. Clark: Distribution of Wealth p. 209.

  8. C. H. Mixter: Quarterly Journal 1902, p. 333.

  9. Quarterly Journal of Economics: 1900, p. 416 vlg.; 1901: p. 473 vlg.; 1902: p. 332 en 835 vlg.; 1903: p. 280 vlg.; 1907: p. 333 vlg.

  10. Das Rentenprinzip in der Verteilungslehre. Jahrb. f. Ges. Verw. u. Volksw. 1917, p. 601. Wel heel drastisch, is de houding van E. Antonelli: „Note sur la loi du rendement non proportionel“. Revue d'Econ. pol. 1910, p. 532 vlg. die alleen het rekenen met waarde toelaatbaar acht.

  11. Op meesterlijke wijze heeftvon Böhm geteekend in welke mate de econoom genoopt kan worden tot overschrijding van de grenzen van het eigen gebied in Exk. XI, 4e uitg., p. 239, met het oog op het psychologisch grensgebied.

  12. Zie enkele vroegere uitlatingen bij H. Black: „Das Gesetz des abneh-menden Bodenertrages bis John Stuart Mill“ in Annalen des Deutschen Reichs, p. 146.

  13. Observations sur un mémoire de M. de Saint-Péravy (oeuvres ed. Baire I pag. 421) gec. bij C. A. Verrijn Stuart: Economist 1925, p. 452.

  14. Zeer treffend bij een voorlooper vanTurgot: Giammaria Ortes in Economie nazionale. Hij spreekt van de vruchtbaarheid des bodems of de daarin schüilende kracht allerlei planten te bevruchten. Verder wijst hij erop, dat het landbouwproduct niet kan verdubbeld worden door verdubbelde arbeid, maar alleen door verdubbeling van het grondbezit of door verdubbelde vruchtbaarheid. Black o.c, p. 148.

  15. E. West: „Essay on the application of capital to land“. D. Ricardo: „Essay on the influence of a law price of corn“, geciteerd bij K. Diehl: Theoretische Nationalökonomie II, p. 66 vlgde.

  16. Zie Black o.c, p. 157 vlg.

  17. BijWest: Een volgend kapitaaldeeltje, in den landbouw aangewend, geeft een geringere opbrengst. (Black o.c, p. 167). Het is niet duidelijk of het gebruik van slechtere grond als gevolg of als oorzaak van de wet wordt aangehaald. Ook bijRicardo is dit niet duidelijk. Zie zijn hoofdstuk: On Rent: in zijn „Theory of political economy and taxation“.

  18. Brief van Trower, gecit. bij Diehl. p. 69.

  19. Zie Charles J. Bullock: The variation of productive forces. Quarterly Journal 1901, p. 474–476.

  20. Black o.c, p. 155 over Thaer.

  21. Black o.c., p. 193.

  22. Isolierte Staat, p. 65 vlgde. Zie ook Black o.c, p. 194 vlgde, die verschillende tabellen van von Th ünen aanhaalt.

  23. Staatswirtschaftliche Untersuchungen 1832. Zie Black, p. 213. Het werk vanHermann steunt op de beknopte eerste uitgave van „Der Isolierte Staat“.

  24. Zie Esslen: Das Gesetz des abnehmenden Bodenertrages seit Justus von Liebig, 1905.

  25. Voor Liebig was deze gedachte reeds doorC. Sprengel opgeworpen, zie Lang o.c, p. 89.

  26. Posit. Theorie, 4e uitg., p. 107.

  27. Esslen o.c, p. 45.

  28. Esslen, p. 50 vlg.

  29. o.c. p. 47.

  30. Das Gesetz des abnehmenden Bodenertrages seit Justus von Liebig 1905.

  31. Esslen, p. 23.

  32. Zie de proeven Esslen, p. 103.

  33. 1864.

  34. Zie Esslen, p. 68.

  35. Esslen o.c, p. 270 en 71.

  36. Arch. f. soz. Wiss. bd. XXXII, p, 414.

  37. o.c. p. 44 en 270.

  38. o.c. p. 44–45..

  39. Theoretische Nationalökonomie, Bd. II, p. 77 en 120.

  40. Dr. A. Weber: Allgemeine Volkswirtschaftslehre 1928, p. 50 vlg.

  41. Voor de beschrijving van het werk vanMitcherlich raadplege men het artikel vanDr. Emlel Lang in de „Landwirtschaftliche Jahrbücher“ vol. 55, 1920: „Der Ertragsverlauf in der Landwirtschaft bei steigenden Aufwand. Ein Beitrag zur Lehre von Bodengesetz“. Door mij wordt geciteerd de Engelsche vertaling van dat artikel, verschenen als 2e. deel van het werktje: „The Law of diminishing Returns“, doorSpillman enLang (Chicago 1924). Het eerste deel van dit werkje is geschreven doorDr. W. J. Spillman, die zelf interessante proeven over dit probleem heeft uitgevoerd.

  42. Der Isolierte Staat, p. 127.

  43. Lang: o.c. p. 86, 88, 94.

  44. Voor de proeven zieLang o.c. p. 104, 107, 109 passim en verder vrijwel het geheele deeltje doorSpillman geschreven.

  45. Lang, p. 136–137.

  46. Lang, o.c. p. 153.

  47. o.c. p. 138.

  48. Lang, o.c. p. 148.

  49. Esslen, o.c. p. 22.

  50. Die Naturwissenschaften, Organ der Qesellschaft deutscher Naturforscher und Artze. II Jan. 1924, p. 25: „Theoretische Betrachtungen über die beziehungen der Mitscherlichen Produktionskurve und des Weber-Fechnershen Gesetzes zum Massenwirkungsgesetz“.

  51. Walter, p. 29 en volgende.

  52. Zie mijn: „Een en ander over de wet der verminderde meeropbrengsten naar aanleiding van nieuwe natuurwetenschappelijke beschouwingen“, in de Economist 1924, p. 611 vlg.

  53. Theodor Vogelstein: das Ertraggesetz der Industrie. Arch. f. Soz. W. u. soz. Pol. 1912, p. 766, 772.

  54. Terecht waarschuwt tegen deze verwarring Rudolf Stücken: Jahrb. Nat. und Stat. bd. 123, 1925: „Gibt es ein allegemeines Ertragsgesetz für alle Gebiete des Wirtschaftlebens ?“ p. 647.

  55. Dr. Richard Schuller: „Schutzzoll und Freihandel“ 1905, p. 18.

  56. Diehl o.c, p. 95. In denzelfden zin Vogelstein o.c, p. 786.

  57. Terecht waarschuwt tegen die verwarring Charles J. Burlock. Quarterly Journal 1901, p. 480.

  58. o.c. p. 776.

  59. o.c, p. 115.

  60. Diehl o.c, p. 116 tegen Vogelstein o.c, p. 179.

  61. Vogelstein o.c, p. 776. Stüken o.c, p. 651.

  62. Diehl o.c, p. 98.

  63. Stuart Mill: „Principles of political economy“, 7e uitgaven, Londen 1871, vol. I, p. 228 gecit. bij Vogelstein o.c, p. 707.

  64. Henry George: „Progress and Poverty“ gecit. naar de Nederlandsche uitgave, He druk, Haarlem, p. 104.

  65. Kapital und Kapitalzins, 4e uitg., I, p. 340.

  66. Oppenheimer: „Theorie der reinen und politischen ökonomie“, p. 622.

  67. A. Bebel: „De Vrouw en het Socialisme“. Gecit. naar Ned. vertaling, Gent, 1891, p.455.

  68. Oppenheimer o.c, p. 628 en 629.

  69. Alhoewel er nog wel het een en ander op af te dingen valt. Zie b.v. Diehl, p. 88.

  70. Simon N. Patten: „The theory of dynamic economics“. Volgens hem (p. 144): „The discoverers of the law were not farmers or agricultural chemists, for neither of these classes recognise such a law, but city people ignorant of agriculture and of the conditions upon which its progress depends“. Hieraan ziet men van hoe groot belang het is, dat ook de landbouwwetenschap tot bepaalde conclusies gekomen is. Zijne conclusie is (p. 147): „There is no room for the action of a law of diminishing returns so long as new avenues are open for the psychical development of the race and the growth of social ideas and feelings“. De sociale opvattingen als middel tot bestrijding der wet van de verminderende meeropbrengsten zijn kostelijk !

  71. Oppenheimer o.c, p. 623, 626. Nog sterker in zijn „Grundriss der theoretischen Okonomik 1926, I deel, p. 21: „Nun führt aber das Wachstum der Bevőkerungnotwendigerweise zur Verbesserung der Methoden und Werkzeuge. Dann aber gilt das Gesetz nicht mehr“. M. Ansiaux: Traité d'économie politique, I, p. 105, vermeldt het argument met eenige scepticisme. Stücken: o.c, p. 652 neemt het verband „im allgemeinen“ aan.

  72. Ook bij de theorie der stedelijke grondrente komt de wet in het door v. Wieser geformuleerde. „Gesetz des abnehmenden Stockwerkertrages“. (Theorie der Städtischen Grundrente, p. 20) tot uiting.

  73. Roscher: Nationalökonomie des Ackerbaus, p. 70 vlg.

  74. Esslen, p. 183.

  75. Mitteilungen der D. L. G. 1917, p. 177. Gecit. bij Lang o.c, p. 137.

  76. Ir. S. L. Louwes: Moet de boer zijn bedrijf intensief of extensief uitoefenen. Utrechtsch Landbouwblad, 3e jaargang, no. 121.

  77. Esslen: o.c, He deel: „Das Gesetz des abnehmenden Bodenertrages seit dem aufkommen der Internationale landwirtschaftliche Konkurenz“. De discussie over de wet heeft trouwens steeds in nauw verband gestaan met de agrarische handelspolitiek. Zoo in de 2e helft der 18e eeuw (Black, o.c, p, 150), later in Engeland in het begin van de 19e eeuw (Black o.c, P, 157).

  78. Zie Koenen o.c.

  79. Die Volkswirtschaftliche Bedeutung der Verkürzung des industriellen Arbeitstages, p. 203 vlg, van Gesammelte Abbandungen, III bd., Jena 1906.

  80. ZieDr. F. Rols: „Psychotechniek van handel en bedrijf“, Amsterdam, 1923.

  81. J. E. de Quay: Het aandeel der sensorische en motorische gewoonten in het verloop van leer- en arbeidsproces. Diss. Utr. 1927, p. 47.

  82. o.c. p. 21–22.

  83. o.c. p.21.

  84. o.c. p. 227.

  85. Diehl o.c, p. 147–155.

  86. Bebel o.c.Henri George o.c., p. 117.Oppenheimer o.c. ZieDr. S. Budge: „Das Malthussche Bevölkerungsgesetz“, Karlsruhe 1912, p. 85 vlg.

  87. Exkurs., I, 4e uitg., p. 23.

  88. F. W. Taussig: Capital, Interest and diminishing Returns. Quart. Journ. 1907, p. 333 vlg.

  89. Posit, theorie, 4e uitg., p. 113 en 114.

  90. von Böhm: Exkurs, I, p. 6.

Download references

Authors

Additional information

Openbare les van 15 October 1928 ter gelegenheid van de toelating van Schr. als privaat docent voor het algemeene deel der theoretische Staathuishoudkunde aan de Rijksuniversiteit te Utrecht.

Rights and permissions

Reprints and permissions

About this article

Cite this article

van Genechten, R. Is de wet der verminderende meeropbrengsten een grondslag voor de volkshuishouding?. De Economist 77, 653–690 (1928). https://doi.org/10.1007/BF02203869

Download citation

  • Issue Date:

  • DOI: https://doi.org/10.1007/BF02203869

Navigation