Skip to main content
Log in

De plaats der invoerrechten en accijnzen in het Nederlandsch belastingstelsel II

  • Published:
De Economist Aims and scope Submit manuscript

This is a preview of subscription content, log in via an institution to check access.

Access this article

Price excludes VAT (USA)
Tax calculation will be finalised during checkout.

Instant access to the full article PDF.

References

  1. Eheberg, Finanzwissenschaft, blz. 511.

  2. Zie over deze indeeling ook Rochussen, De theorie der inkomstenbelasting, 's-Gravenhage, Belinfante 1889, blz. 29. In het jongste, na 16 Juni j.l. verschenen, werk van Mr. Sinninghe Damsté Inleiding tot het Nederlandsch Belastingrecht, zegt deze (blz. 44): „dat intusschen ook de onder III, IV en V genoemde middelen indirecte belastingen zijn, zullen wij aanstonds zien.“ Dat die zin echter alleen op hetwezen, niet op de geldende fiscaal-technische indeeling slaat, kan blijken uit de in dat werk op blz. 350 vlg. behouden indeeling der Stelselwet 1821.

  3. Bij art. 10a Stelselwet was onbeslist gelaten of de wetgevingen der invoerrechten en accijnzen geheel naast elkaar zouden staan, of (gelijk reeds eerder in het stelsel van 1819 was geschied) de bepalingen omtrent in-, nit- en doorvoer van beiderlei soort goederen, in één algemeene wet zouden worden omschreven, terwijl de regeling van het overige van iedere wetgeving aan de speciale wetten zou worden overgelaten. Een eerste ontwerp van 1821 koos de eerste oplossing, een tweede, op aandrang der Tweede Kamer, de andere. Zelfs werden in die Algemeene Wet ook nog opgenomen de algemeene bepalingen welke alleen over accijnzen in het algemeen, ook voor zoover deze geen betrekking hebben op in-, uit- en doorvoer, handelen. Zie over een en ander nader: E. Verviers, De Ned. Handelspolitiek tot aan de toepassing der Vrijhandelsbeginselen, Leiden, 1914, Bok, De Geschiedenis der Belastingen in het Nederlandsch Parlement, Sickenga en mijn boek Wetg. I. U. D. en Acc, Geschiedenis. Aan het Groot Plakkaat van 1725 ligt voor het eerst een vrijhandelstendens ten grondslag, een periode die werd afgebroken door het Fransche „douane“ tijdperk. Het stelsel van 1816 was een compromis; dat van 1822 zocht weer, schoon schroomvallig, de vrijhandelslijn.

  4. Zie hierover nader Praeadvies over Eenvoud en eenheid in het Belastingrecht F. J. Belinfante 1921 's-Hage, Laband, Deutsches Staatsrecht, 14e druk, deel 4, blz. 434, Myrbach Rheinfeld, Finanzwissenschaft, Leipzig 1916, Otto Mayer, Deutsches Verwaltungsrecht, 2e druk, deel 1, blz. 340, Tyszka, Finanzwissenschaft, blz. 47. Vgl. ook Hensel, Das Steuerrecht, blz. 58: Das Verbrauchssteuerrecht sowohl wie das Zollrecht ist durch das im Vordergrund treten der Besteuerungsgegenstanden karakterisiert. Der Steuerschuldner tritt zurück; der Staat hat keine Interesse daran, ihre persönlichen Eigenschaften kennen zu lernen. Zie verder § 101 R.A.O.

  5. K. F. Rau, Finanzwissenschaft par. 293 noemt den producent: onbezoldigd rijksdienaar, onvrijwillig verlengstuk der Staatsmachine. Ongetwijfeld zijn de lasten aan de industrie opgelegd nadeelen der accijnsheffing.

  6. Vgl. voor een dergelijke uitzondering K. B. 15 December 1919, Stsbl. 695. Deze tegemoetkoming zal echter — is het uitgangspunt der Commissie voor de Statistiek uit de Vereeniging voor Belastingwetenschap („De druk der invoerrechten en accijnzen“) ook daaromtrent door te voeren — ten slotte denconsument ten goede komen.

  7. Bovendien heeft de wet door dergelijke buitenlandsche producten zwaarder te belasten en door het verleenen van faciliteiten, deze bijkomende lasten vrijwel opgeheven; mede daardoor ziet de producent vaak kans, al die bijkomende lasten ook door den consument te doen dragen, zoodat de accijnzen zwaarder op dezen rusten dan het werkelijk bedrag van den accijns. Zie over een en ander nog het Rapport van de Comm. uit den Bond van Distillateurs, Juli 1915; Praeadvies Mr. N. C. M. A. v. d. Dries Over Eenvoud en eenheid in het Belastingrecht, F. J. Belinfante 1921 en daar geciteerde literatuur, Tyszka, Finanzwissenschaft, blz. 47 en Damsté, inl. Ned. Belastingrecht, blz. 201 vlg.

  8. Kon. Boodschap 23 October 1915. In denzelfden zin Mr. van Dijk, Praeadvies Eenvoud en eenheid van het belastingrecht 1921.

  9. Vgl. Eheberg. Blz. 505: „Formell sind die Zölle Umlaufs- oder Versendungssteuern insofern sie bei gelegenheit der Verbringung gewisser Waren in das inländische Staatsgebiet erhoben werden”. Toch rekent hij ze zonder bedenken tot de Aufwandsteuern. Hensel, Steuerrecht, blz. 58 zegt: Den „Einfuhrtatbestand” eenthalten sämtliche inneren Verbrauchs Abgabengezetze; er soll (finanzpolitisch) den aus dem Auslande eingeführten steuerpflichtigen Produkten die gleiche Belastung auferlegen, wie die ins Inland hergestellten. Durch diesen Nebentatbestand ist das Verbrauchs-Steuerrecht in enge Verwandschaft mit dem Zoolrecht gebracht.

  10. Anders dan bij het Statistiekrecht rust de belasting niet, wil het recht niet drukken op het belang bij het goederenverkeer, op den importhandel, maar op het ge- of verbruik hier te lande van in den vreemde vervaardigde of daar gegroeide goederen. Vgl. ook Steinmetz, De progr. winstbel. en het Indische belastingstelsel, Damsté Ink. bel. bl. 7.

  11. De Bijdragen tot de Statistiek van het Centraal Bureau voor de Statistiek handelen niet anders, Evenmin Pierson, Leerboek Staathuishoudkunde, 2de druk, blz. 598.

  12. Het „verpakte” product, volgens het algemeen beginsel van de Tariefwet, het toonbankartikel, met 8 % der waarde. Men zie daarover nader Jansma blz. 39.

  13. On taxation, London 1845, blz. 153.

  14. Finanzwissenschaft II, 1890 § 82 en §§ 159 en 161.

  15. Treub, blz. 128, 129, 148 en 359.

  16. Zie hierover o.a. Treub, t.a.p., het rapport „De druk der inv. en acc.“ en J. J. M. H. Nijst, W. D. I. A. 2926.

  17. d.d. 3 Juni 1920.

  18. Biz. 53. Grundzüge der Finanzwissenschaft. Men zie ook nog von Stein, Finanzwissenschaft, Leipzig, 1886, II, 551–567, 101, geciteerd door Steinmetz.

  19. Macht en economische wet, Haarlem D. J. Tjeenk Willink & Zn., 1927, par. 8 blz. 44.

  20. Eerste kamer blz. 507 Handelingen 1927/28.

  21. Eerste kamer blz. 593 Handelingen 1927/28.

  22. In gelijken zin openingsrede van Mr. N. C. M. A. van den Dries, Vergadering Ver. voor Bel. wetenschap, dd. 16 Juni 1928 en J. J. M. H. Nijst, W. D. I. A. 2925.

  23. Steinmetz (De Progressieve winstbel. en het Nederl. Ind. Bel. vraagstuk J. H. Bussy, A'dam, verder in W. P. N. R. 2726–2729), een geweldig nimrod tegen de accijnzen, heeft aan de afwentelingsleer uitvoerige beschouwingen gewijd, die mij een oogenblik hebben doen denken, dat er aan de hand daarvan meer positieve resultaten waren te bereiken. Nadere beschouwing leert echter, dat zijn theoriëen de zaak waar het om gaat niet veel verder brengen en dat ook zij de oplossing van het „beruchte afwentelingsprobleem“ niet hebben gebracht. Men zie de geciteerde literatuur.

  24. Treub, blz. 507.

  25. Schäffle, Steuerpolitik, 82 vlg.

  26. Pierson, Gids 1881, blz. 9, Leerboek II, blz. 333, 636 vlg.

  27. W. H. Haase, Maandbl. Ver. Insps. van Fin. in Ned. Indië, No. 8/1927.

  28. Heeft men dit ook tot de schoolgeldheffing (belasting volgens Mr. Russel in W. D. I. A. 2832, niet volgens Damsté, Inl. Ned. Bel. recht blz. 13) en door particulieren, als werkgever van hun privé personeel, te betalen invaliditeitszegels (een ander soort dienstbodengeld) uit te strekken ?

Download references

Authors

Additional information

Rede gehouden voor de Vereeniging voor Belastingwetenschap te Amsterdam dd. 16 Juni 1928.

Rights and permissions

Reprints and permissions

About this article

Cite this article

van der Poel, J. De plaats der invoerrechten en accijnzen in het Nederlandsch belastingstelsel II. De Economist 77, 475–510 (1928). https://doi.org/10.1007/BF02203858

Download citation

  • Issue Date:

  • DOI: https://doi.org/10.1007/BF02203858

Navigation