Skip to main content
Log in

Iets over het Bataviaasch Gendotschap van Kunsten en Wetenschappen

  • Published:
De Economist Aims and scope Submit manuscript

This is a preview of subscription content, log in via an institution to check access.

Access this article

Price excludes VAT (USA)
Tax calculation will be finalised during checkout.

Instant access to the full article PDF.

References

  1. Edinburgh Review, no. 198, April 1853: „they have reached a tableland, at which the function of periodical criticism ceases.”

  2. Hij deed gelijke inhoudsopgaven (blz. 149) voor de tijdschriften: „De Oosterling,” het „Indisch Magazijn” en het „Indisch Archief.” In den vorigen jaargang (biz. 274) gaf hij deu „Inhoud vau de 27 deelen der 10 eerste jaargangen van het „Tijdschrift voor Neêrl.-Indië” systematisch gerangschikt, na vooraf op het nut, voor den nazoeker, van dergelijke inhoudsopgaven te hebben gewezen en het vervolgen daarvan te hebben toegszegd. Aan dat vervolgen schijnt in latere jaren echter weinig gedacht. Dit is ook het geval geweest met een omvangrijker arbeid, door het „Indisch Genootschap” op touw gezet. Dit zou geven een „Alphabetisch Register op den inhoud van werken betreffende 'sEyka overzeesche bezittingen.” In 1861 zag daarvan te 's Hage eene „eerste aflevering” het licht, bevattende zoodanig register op het „Tijdschrift van Ned.-Indië,” bewerkt door den hr. J. T. Canter Visscher. Bij het nazoeken in dat tijdschrift geeft dit register zeer groot gemak. Wij hadden dien arbeid dan ook gaarne voortgezet gezien. Maar al wordt opgezien tegen den last die taak ten aanzien van andere koloniale tijdschriften en werken te vervullen, het schijnt in elk geval wenschelijk den arbeid van 1861 aan te vullen door de om- en bijwerking van het Alphabetisch Register op het Tijds. van N.-I. tot op heden. 's Genootschaps secretaris en bibliothekaris, de hr. Boudewijnse, die deze taak goed volbracht ten opzichte van van Deventer's groot werk, achijnt ook de man om dat mede voor het Tijdschrift van N.-I. te doen. De uitgave van het omvangrijk en nuttig „Repertorium op de Koloniale Litte-ratour,” door wijlen den heer J. C. Hooykaas bewerkt en waarvan wij in Februari jl. het eerste stuk mochten ontvangen (een werk dat wij nader hopen te bespreken), maakt onzes inziens de heruitgave en bijwerking van bedoeld Register op het „Tijdschrift van Ned.-Indië” geenzins overbodig.

  3. Gids, Juli 1857, biz. 62.

  4. Waarop reeds even de aandacht der lezers van het Bijblad-Economist werd gevestigd: Koloniale Kronijk van Sept. 1863, biz. 259.

  5. Gewoonlijk: namelijk van 1863–1866. In dejaren 1867 tot 1870 werden geen algeemeens verslagen uitgebracht. Op 's Genootschaps alg. vergadering van 26 Maart 1871 (zie Notulen, biz. 19) werd een vijfjarig overzicht van 's Genootschaps lot-gevallen en verrichtingen gegeven. Blijkens de notulen over 1872 is datjaar weder geen alg. vergadering gehouden en geen alg. verslag uitgebracht. Nu lezen we wel in den aanhef van het alg. verslag van Maart 1871, dat het uitbrengen van zulke verslagen minder noodig scheen bij het geregeld publiceeren der Notulen van de bestuursvergaderingen. En we weten ook dat zulke alg. vergaderingen toch in den regel slechts door de bestnursleden worden bezocht. Maar andere leden kunnen er toch komen. Die jaarverslagen, goed gesteld, bieden een aangenamer overzicht van 's Genootschaps verrichtingen aan dan de notulen het doen, zijn dus beter geschikt om de aandacht op het genootschap te vestigen. We zouden dus wel wenschen tot het stelsel van althans korte jaarverslagen te zien terngkeeren, terwijl dan om de vijf jaren een meer uitgebreid overzicht zou kunnen worden gegeven.

  6. Ook de verhandelingen zijn afzonderlijk verkrijgbaar, o. a. bij den boekver-kooper M. Nijhoff te 's Hage, die met het debiet van 's Genootschaps werken buiten N.-Indie is belast. Blijkens 's Genootschaps Notulen over 1864, p. 14, is men, althans tijdelijk, in Ned.-Indie op dien maatregel teruggekomen. Maar buiten N.-Indie zijn 's Genootschaps Tijdschrift en Verhandelingen, steeds afzonderlijk verkrijgbaar.

  7. Ue overtuiging daarvau deed het Genootschap (zie Notulen dl. I, 1862, p. 64) ook besluiten tot de uitgave der vroegere notnlen, van 's Genootschaps oprichting af, „onder bijvoeging van zoodanige belangrijke stukken als nog niet in het licht werden gegeven.” Aan dat besluit is tot nog toe geen nitvocring ge-geven. Zon men het willen doen bij het aanstaande eeuwfeest van het Genootschap? ... Het ware wellicht eeu doclmatig feestgescheuk van het bestuur aan de leden.

  8. Die van de wordings-geschiedenis van dit werk iets wil weten, kau daarover o. a. nazien den voor den oningewijde in de behandeling van sommige koloniale zaken, wellicht niet zeer duidelijken brief van den heer E. Netscher in 's Genootschaps Notulen, Dl. V, blz. 6.

  9. In Keinwardt's „Reis naar het Oostelijk gedeelte van den Indischen Archipel in 1821,” in 1858 door het Kon. Instituut voor de Taal-, Laud-en Volkenkunde van N.-I. uitgegeven, kan men (blz. 49, 50) lezen dat de heeren A. J. en T. Bik aan dien hoogleeraar als teekenaars waren toegevoegd, en later (biz. 308) dat beiden hem op de reis naar den Ooster-Archipel verzelden.

  10. Zie deel 18 en 20. Dat laatste, in 1873 verschenen, bevat die berichten over 1858–61. Waarom zagen die eerst nu het licht? De vaak belangrijke opmerkingen daarin gemaakt, zouden het publiek heel wat meer belangstelling hebben ingeboezemd, zoo zij vroeger waren openbaar gemaakt.

  11. Zie daaromtrent, behalve 's Genootschaps werken, het onlangs verschenen uitvoerig werk:Bòrò Boedoer, op het eiland Java, afgebeeld door en onder toezigt van F. C. Wilsen, met toelichtenden en verklarenden tekst naar de geschreven en gedrukle verhandelingen van F. C. Wilsen, J. F. G. Brumund en andere bescheiden, bewerkt en uitgegeven, op last van Z. Exc. den Minister van Kolonien, door Dr. C. Leemans, Directeur van 'sRijks Museum van Oudheden te Leiden (Leideu 1873), welk werk wij weldra hopen te bespreken.

  12. Een vraag die we ons reeds veroorloofden in de Kol. Korn. v. Sept. 1863 in Bijblad Econ. 1863, blz. 261.

  13. Welk gebouw echter (wy zeiden het boven reeds met een enkel woord), hoezeer op vrij ruime schaal opgetrokken, ua eenige jaren reeds bleek te beperkt te zijn, vooral omdat 's Genootschaps zich steeds uitbreidende oudheidkundige verzameling, veel roimte vereischt. In de Notulen van 7 Nov. 1871, biz. 74, lezeu wij dan ook dat aan het opperbestuur gevraagd was eeue som vanf 35,000 beschikbaar te stellen voor de vergrooting van 's Genootschaps gebouw. Uit de Notulen van 1872 en 1873 leeren wij dat die aauvrage werd ingewilligd.

  14. Z. b. v. m. art. in De Gids van Juli 1857, p. 62, by net hepreken van Bleeker's Reis door de Molukken, en de Kol. Kronijk van Sept. 1863 in Bijblad-Economist, blz. 262.

  15. Zie o. a. de verslagen en notulen der drie betrokken vereenigingen passim en spec. Notulen van net Bat. Gen. Dl. I, 1862 en 63, blz. 165.

  16. In Tijdschr. v. N. I. v. April 1863, p. 251, had de toenmalige redacteur van dat tijdschrift, Dr. P. Bleeker, ook reeds tegen die sameusmelting geijverd. Zeer begrjpelijk in den man, die de stichter was der Natuurkundige Vereeniging en jaren lang haar ijverig voorzitter was geweest, en die zijn schepping ougaarne spoedig te niet zou ziea gaan of van aard veranderen.

  17. Zie b. v. de opsomming in Tijds. v. N. 1. v. Juni 1864, biz. 457, ten bewijze dat de wetenschap in een tropisch klimaat wel degelijk kan bloeien, der 130 boekdeelen van wetenschappelijke tijdschriften, in de (toen) laatste 25 jaren te Batavia verschenen. De omstandigheid, dat het meerendeel dier boekdeelen van niet gesubsidieerde genootschappen en personen afkomstig was, zou als bewijs kunnen gelden dat aan gouvernementesubsidie voor zulke uitgaven geen volstrekte behoefte bestaat. Juist de menigte dier in Indie verschijnende tijdschriften, waardoor het onmogelijk is dat alles te lezen, doet het ons betreuren dat, door gebrek aan genoegzame deelneming waarschijnlijk, geen gevolg is gegeven aan het voornemen der HH. Joh. Noman & Zoon om in een door hen uittegevenIndisch Repertorium het belangrijkste nit de Indische tijdschriften maaudelijks te onzer kennis te brengen.

  18. En niet minder in Noord-Amerika en Kusland. Zie b. v. eeu artikel over het onderwije in Rusland in de Revue des Deux-Mondes van 15 April 1874,

  19. Dat dit het geval is, dat althans de administratiekosten van het Genoot-schap, omschreven als: „Onkosten voor schrijf- en correctielooncn, bureaukosten enz. van den Secretaris, Thesaurier, Directeuren der Musea en Redacteurs van 's Genootschaps werken :f 3600,” reeds tot een minimum zijn teruggebracht, werd, blijkens de Notulen van 3 Mei 1870 (Dl. VIII, biz. 47), destijds in een ter zake betrekkelijk schrijven van het Genootschap aan de Indische regeering betoogd.

  20. Z. b. v. Dl. I dier Notulen (1863–63) biz. 36, 41, 57, 146, 231. Ul II biz. 19 (over net op steen brengen van negatieven van photographien volgens het procede-Ancher), 116, 193, 262. Dl. III, blz. 2, 12, 60, 109. Dl. IV, blz. 8, 83, 159, 249, 269. Dl. V, blz. 23, 75. (Zie in dit deel meer plaatsen vermeld in het daarin voorkomend, zeer nuttig „Register op de Notulen der vergaderingen van het Bat. Gen. van 1857–1866, blz. 13, een register, waarvan de herdruk en aanvulling, om de vijf jaren b. v., zeer gewenscht is). Dl. VI, biz. 49 (Notulen van 26 Mei 1868: Uitnoodiging aan v. K. tothetvoldoen aan de op hem rustende contractuele verplichting om van alle door hem tijdens ziju gouv.-commissie vervaardigde clichés van Javaansche oudheden minstens 6 afdrukken aan den lande te leveren). Dl. VIII, biz. 47. Dl. IX, blz. 3 (Jan. 71: herhaalde dringende aanmaning aan v. K. om zijne verplichtingen nate komen). Biz. 28, 54 (Juni 71: gelijke aanmaning aan v. K. als in Jan.) Dl. X (1872) biz. 16, 39, 40, 85, 91, 121.

  21. Zie het gouvernements-besluit van 31 Juli 1866, no 44, in Notulen, dl. IV (1866), biz. 184.

  22. Zie zijn eerste, van groote liefde voor de zaak getuigend verslag daarover in 's Genootschaps Notulen over 1864, biz. 262; vervolgens passim. Dragen de meeste tempelruïnen op Java meer het Boeddhistische karakter, de ruïnen op het Diëngplatean zijn uit een historisch oogpunt bijzonder belangrijk omdat zij meer bepaald het karakter van de eeredienst der Brahmanen en wel inzonderheid een Sivaïtisch karakter vertoonen. Z. o. a. Wilsen's artikel in het llde deel van 's Genootschaps Tijdschrift, blz. 448 (1862).

Download references

Authors

Rights and permissions

Reprints and permissions

About this article

Cite this article

Quarles van Ufford, J.K. Iets over het Bataviaasch Gendotschap van Kunsten en Wetenschappen. De Economist 23, 491–517 (1874). https://doi.org/10.1007/BF02203811

Download citation

  • Issue Date:

  • DOI: https://doi.org/10.1007/BF02203811

Navigation