Skip to main content
Log in

Aanteekeningen nopens het Nederlandsche Muntwezen

  • Published:
De Economist Aims and scope Submit manuscript

This is a preview of subscription content, log in via an institution to check access.

Access this article

Price excludes VAT (USA)
Tax calculation will be finalised during checkout.

Instant access to the full article PDF.

References

  1. Muntconferentie te Parijs in 1867. Frausche enquéte, Duitsche Handeladag, Economist, Revue des deux Mondes &c.

  2. Verslag der Staatscommissic, bl. 19.

  3. Fransche wet van 28 Maart 1803.

  4. Bladz. 6 Nader Verslag.

  5. Volgens bl. 59 Verslag Staatsc. schreef de Engelsche Economist de daling van het zilver reeds op 23 November 1872 toeann het gerucht (?) dat de Nederlandsche Bank geen zilver meer zou aaukoopen.

  6. Zie Economist van 1868.

  7. Wij lezen in de rede van den Staatsminister Delbrück van 11 November 1871, dat tijdens het slniten der Muntconventie van 1838 er weinig gonden munt aanwezig was; in enkele Duitsche Staten evenwel Hollandsche ducaten. Deze worden alzoo vertrouwd.

  8. Ook de afgevaardigde Mr. S. van Houten helt daartoe over in zijne bekende brochure.

  9. Zie Handelsblad van 14 Dec. 1873.

  10. De tegenweerdige dunrte van het goud heeft ook in 1826 plaats gehad. Volgens eene opgaaf der prijzen van goud en zilver sedert Jannari 1824 tot Juni 1847 te Parijs en te Amsterdam, gevoegd bij het Regeeringsantwoord op de be-raadslagingen der afdeeliugen vau de Tweede Kamer, over het den 1 Juli 1847 verworpen wetsontwerp op het muntwezen, is de laagste koers van het goud geweest (op 5 Jannari 1826) 1 k. goud gelijk 15.447 k. zilver, en op 10 April 1826 de hoogste, gelijk 16.052 k. zilver, gevende cen verschil van 605 grammes fijn zilver voor 1 pd. goud, of ongeveer een verschil vanf 64. In het genoemde tijd-vak heerschte echter de dubbele standaard, eu het geldt uu, de prijzen te voorzien voor cen tijdvak, waarin de enkele gouden standaard de bovenhand zal hebben in zeer wijden kring. Het spreekt overigens als van zelve, dat het goud in 1874 nog wel zóó duurzou kannen worden, dat nansluiting aau Duitschland op den voet van 15.5 tot 1 al te bezwaarlijk zon zijn. Misschien is dat tijdstip reels bereikt.

  11. Zie bladz 4 vnn het Verslag over de kopcrcirculatic No. 92 (zitting 1871–72).

  12. Zie Voorduin's Grondwata herziening bl. 418.

  13. In de zitting van den Duitschen Rijksdag van 13 November 1871, zeide de afgevaardigde Prince-Smith o. a.: „Man schäzt gegenwartig den Vorrath von Gold auf 8 Millarden Thaler und den Vorrath von Silber auf 10 1/2 Milliarden Thaler.” Annalen des Deutschen Reiches 1872 bl. 710. Wolowski (Journal des Economistes December 1873 page 503) gewaagt van 60 milliards francs, half goud en half zilver, over den aardbol verspreid; daarenboven van 18 milliards papieren geld. Bij het afdrukken dezes wordt ontvangen van den Belgischen Volksvertegen-diger A Le Hardy de Bkaulieu eene brochure: La question monétaire, waarin wordt gezegd: „Il y aura done un excédant d'argent provenaut de l'Allemague d'une valeur de 1725 millions de francs, á ajonter aux 1735 millions d'excédant de production des six derniéres années, en tout trois milliards et demi environ, repr ésentant en poids 17500000 kilogrammes d'argent, ou la charge de 1750 wagons de 10 tonnes, occupant nn longucur d'environ trois lieues.” Ter ophefting van het bezwaar tegenover de Bank, waarvan die brochure ten slotte gewaagt, zal eene latere herziening van het Koninklijk besluit van 16 April 1864 (Staatsblad No. 18) noodig worden.

  14. Volgens het reeds aangehaald verslag van Dr. A. Vrolik van 1853 heeft het vervaardigen der nienwe muntspetien en de ontmunting van het goud volgens de wet van 1847 slechts ruim 3 millioen gekost. Voor ruim 86 1/4 millioen oude zil-veren munten is destijds ontmunt, waarop 7 millioen is verloren ten gevolge van het geldsnoeijen. Zie Annales de l'Association Internationale pour le Congrés des Sciences Sociales. Congrés de Berne en 1865.

  15. Bij het afdrukken lezen wij in:The Economist van 3Januari 1874, dat in 1873 de hoogste zilverprijs was 59 1/4 68 pence en de laagste 57⅞ p., en die van 3 Januari, 58 p. dus als 16.2585 tot 1. Hierboveu gewaagden wij reeds van 16.544:1.-

  16. Later lezen wij van cen adres Van de Kamer van Koophandel te Amsterdam, mede ten voordeele van eene apoedige beslissing of behaudeling van het Wetsontwerp op de munt. De fransche minister Mague geeft geruststellende verklaringen omtrent het niet depreciëeren van het zilver den 23 Dec. 1873.

Download references

Rights and permissions

Reprints and permissions

About this article

Cite this article

Aanteekeningen nopens het Nederlandsche Muntwezen. De Economist 23, 1–32 (1874). https://doi.org/10.1007/BF02203784

Download citation

  • Issue Date:

  • DOI: https://doi.org/10.1007/BF02203784

Navigation