Literatur
en dan ook alleen voor zoover eerst de stijging gevolg van den te grooten geldvoorraad was.
Het bovenstaande bevat tevens een beantwoording van de opmerkingen van den finantieelen redacteur van de. N. R. Ct. naar aanleiding van inijn vorig overzicht. Ik had daarin met enkele woorden op het onhoudbare gewezen van de door velen gehuldigde meening, dat elke vermindering van den goudvoorraad van een land een verzwakking zou beteekenen. Ook uit de door de N. R. C. aangehaalde passage spreekt die noodlottige misvatting. Duidelijker nog sprak ze uit de verschillende nadere verklaringen, die in de pers gegeven werden door de bewonderaars van de tegenwoordige bankpolitiek. Men zeide, dat gouduitvoer wellicht korten tijd den dollarkoers in guldens zou drukken, maar dat we daarna met een “uitgeputte” reserve lijdelijk een ongelimiteerde stijging zouden moeten aanzien. Het tweede deel van de bespreking van de N. R. C. berust mogelijkerwijze op een vergissing. Ze kan toch niet gemeend hebben, dat eerst de goudzendingen van ons land nu onlangs ad f 30.000.000 naar mijn meening de daling van den dollarkoers op de wereldmarkt zou gebracht hebben. Dit was reeds lang tevoren mede veroorzaakt door de groote goudtoevloeiingen uit de geheele wereld. Ook ons goud heeft in de Vereenigde Staten in de verhouding van het geringe van het bedrag meegeholpen, omdat het daar in den goudvoorraad werd opgenomen. Op ons geldwezen had het geen invloed, daar de circulatie er niet door wijzigde. Slechts werd het goud rentegevend, wat trotwens ook al een voordeel genoemd mag worden.
Cursiveering van mij.
Rights and permissions
About this article
Cite this article
De Internationale Geldmarkt. De Economist 70, 441–454 (1921). https://doi.org/10.1007/BF02203753
Published:
Issue Date:
DOI: https://doi.org/10.1007/BF02203753