Literatur
Feitelijk is dat niet geheel juist. Van die grootere oogstwaarde zouden die meerdere cultuur-kosten, althans ten bedrage van daarbij plaatsvindende slijtage en het verbruik van voorraden en ook van arbeidsvermogen, eerst moeten worden afgetrokken.
Men leze nog het belangrijk artikel: „De plaats van het Jachtrecht in den Cultuursstaat, in „Vragen des Tijds” jaargang 1911 van de hand van Dr. le Rütte te Deventer.
Het laten voortleven van wild (ook schadelijk) gedierte op daartoe voor gemeenschappelijke rekening in stand te houden „natuurmonumenten”-verdient alle sympathie. Niet echter het laten voortwoekeren van zoodaniggedierte opcultuurgronden, ten koste van den boer en diens arbeid. Zij die zulks, ter wille van eigen genoegen doen, of bepleiten, handelen anti-sociaal, schieten te kort in eerbied voor den boer en maken zich aan ongepast egoïsme schuldig.
De grondgebruiker zelf zal onder zoodanige omstandigheden vrij uitgaan, zooals nader blijken zal, de zoon, of de knecht in 't beste geval slechts, naar het mij voorkomt, wanneer zij handelen in besliste opdracht van den vader of patroon.
Additional information
Bennekom, Februari 1921.
Rights and permissions
About this article
Cite this article
Koenen, S. Economische beschouwingen betreffende het jacht- en wildschadeprobleem, mede in verband met het ontwerp-Jachtwet. De Economist 70, 131–161 (1921). https://doi.org/10.1007/BF02203729
Published:
Issue Date:
DOI: https://doi.org/10.1007/BF02203729