Literatur
Aangekondigd op blz. 542 v. van den jaargang 1910 van dit tijdschrift.
Economist 1910, blz. 545–546.
L. von Bortkiewicz, «Der Kardinalfehler der Böhm-Bawerkschen Zinstheorie» (Jahrburch für Gesetsgebung, Verwaltung und Volkswirtschaft, 1906, blz. 943 v.v.
Natuurlijk alleen een met verstand gekozen omweg. Wat von Böhm beweert en in zijn eerste Exkurse met voorbeelden heeft gestaafd, is, dat er geen productieproces is of er zou daarin door het inslaan van nog weer een verderen omweg een grootere hoeveelheid producten kunnen worden verkregen. Het typische geval is de aanwending van een machine, dat is van «vorgetane Arbeit.» Hiermede is natuurlijk niet gezegd, dat zulk een «technisch» voordeelige omweg ook «economisch» profijt zal brengen. Zulk een omweg kost tijd en dus rente.
Fisher toont ook algebraïsch aan, dat het zoo moet zijn (blz. 354). Men kan het, geloof ik, het gemakkelijkst aldus inzien. Wanneer men voor een gegeven arbeidsmaand, zeg die van 1915, gevonden heeft welk bedrag in kol. 2 en welk bedrag in kol. 4 vermenigvuldigd de grootste uitkomst geven, dan moet men bij de arbeidsmaand van 1914 hetzelfde bedrag van kol. 2 vermenigvuldigd vinden met het bedrag, dat in kol. 4 één regel hooger staat dan het zooeven bedoelde en dus (omdat kol. 4 constant dalend is) grooter is. Het maximum van de arbeidsmaand van 1914 moet dus steeds dat van de arbeidsmaand van 1915 overtreffen.
Dat dit verrassend resultaat intreden moet, bewijst von Böhm—het is wel een der pikantste gedeelten dezer polemiek—met een algebraïsch betoog, volkomen analoog aan dat van Fisher zelf. De redeneering, die ik in de vorige noot gaf, wordt dan als volgt: Wanneer men voor een gegeven arbeidsmaand, zeg die van 1915, gevonden heeft, welk bedrag in kol. 2 en welk bedrag in kol. 4 vermenigvuldigd de grootste uitkomst geven, dan moet men bij de arbeidsmaand van 1914 hetzelfde bedrag van kol. 4 vermenigvuldigd vinden met het bedrag, dat in kol. 2 één regel lager staat dan het zooeven bedoelde en dus (omdat kol. 2 een constante stijging aanwijst) grooter is. Het maximum voor de arbeidsmaand van 1914 moet dus steeds dat van de arbeidsmaand van 1915 overtreffen.
Hier wordt niet een tegenwoordig met een toekomstig goed vergeleken, maar het resultaat van arbeid, 100 jaar geleden verricht, met arbeid, die 80 jaar geleden verricht werd. Het is dus de wirking van het derde motief. achteraf bezien.
Rights and permissions
About this article
Cite this article
de Monchy, S.J.R. E. von Böhm-Bawerk. Kapital und Kapitalzins., Zweite Abteilung: Positive Theorie des Kapitales. De Economist 62, 405–415 (1913). https://doi.org/10.1007/BF02203051
Published:
Issue Date:
DOI: https://doi.org/10.1007/BF02203051