Skip to main content
Log in

Verspreide economische geschriften van Mr. N. G. Pierson. Verzameld door Dr. C. A. Verrijn Stuart, hoogleeraar aan de Rijksuniversiteit te Groningen. V. De financiën van rijk en gemeenten

Haarlem, de Erven F. Bohn, 1911

  • Nieuwe Uitgaven
  • Published:
De Economist Aims and scope Submit manuscript

This is a preview of subscription content, log in via an institution to check access.

Access this article

Price excludes VAT (USA)
Tax calculation will be finalised during checkout.

Instant access to the full article PDF.

Literatur

  1. Voor de helft uit «De Gids», voor de andere helft uit «De Economist» overgenomen. Uit het eerstgenoemde maandblad: «de inkomstenbelasting» (1871), «de suikeraccijns» (1878), «belasting naar den welstand» (1879), «belastinghervorming» (1881) en de aankondiging van Mr. P. W. A. Cort van der Linden's «Leerboek der financiën» (1888); uit het tweede: «staatsuitgaven en nationaal verbruik» (1867), «de progressieve inkomstenbelasting» (1888), «rijksuitkeeringen aan gemeenten» (1896 en 1897), «fiscale en beschermende invoerrechten» (1902), en «financieele beschouwingen» (1903). De volgorde der artikelen is, met uitzondering van de gebruikelijkerwijs aan het slot geplaatste boekaankondiging, behalve systematisch tevens zuiver chronologisch.

  2. Jaargang 1911 bl. 583.

  3. Tweede deel, bl. 643 van den tweeden druk (1902).

  4. Dit opstel is kenschetsend voor het idealisme van den schrijver, dat hem later in zijn ministerschap is blijven teekenen. «Ons Rijksbelastingstelsel—zegt hij daar (bl. 151 v.)—...ontziet geheele klassen van personen met een vrijgevigheid, waarvoor geen enkele reden bestaat en die—ik vermoed het niet, maar ik weet het—voor sommigen onder hen een bron is van groote ergernis. Wanneer men ruim met aardsche goederen is gezegend, zich bevoorrecht weet boven duizenden, boven millioenen; dagelijks in zijn naaste omgeving kan waarnemen, hoeveel moeite het sommigen kost hunne belastingen op te brengen en bedenkt, hoe gemakkelijk men dit zelf doet; wanneer men dit alles overweegt en eenige fierheid van karakter bezit, is het dan vreemd, zoo men een belashinghervorming, die de gegoeden meer doet bijdragen, vurig wenscht? Wie in verhouding tot zijn welstand te weinig betaalt, ontvangt om zoo te spreken, een aalmoes van hen die te veel betalen, en hetgeen mij verwondert is niet, dat er mannen zijn, wien het ontvangen van zulk een aalmoes ergert; maar dat niet alle welgestelden als één man zich verheffen om den Staat toe te roepen: wij zijn van uw aalmoezen niet gediend; sla ons aan naar ons vermogen.» En hij besluit dit opstel (bl. 172) met te zeggen: «zonder geestdrift brengt niemand groote dingentot stand; belastinghervorming allerminst. Wie haar onderneemt, zal twee wegen kunnen inslaan. Hij zal zijn steun kunnen zoeken bij hen, die te veel, maar ook bij hen, die te weinig zijn belast. Hij zal gevoelens van afgunst en ontevredenheid, maar ook gevoelens van fierheid en edelmoedigheid kunnen opwekken, naar gelang van de taal, die hij voert. Het kan zijn, dat hij door beide middelen zijn doel bereikt; maar doet hij het eerste, dan zal zijn arbeid ons volk maar matig tot zegen strekken. De belastingen, ja, zullen beter worden ingericht, maar wrok en tweedracht zullen toenemen; meer dan ooit zal er verdeeldheid zijn tusschen de zonen van hetzelfde vaderland. Doet hij het andere daarentegen, zoo rijst, tegelijk met het economisch, ook het zedelijk peil der natie. Om dit middel aan te wenden, wordt echter veel vereischt. Dit allereerst: vast te staan in de overtuiging, dat bezielen en regeeren woorden zijn van eenerlei beteekenis.«

  5. Bijlagen 1899–1900: 132.

  6. In het «Leerboek» wordt (tweede druk van het tweede deel bl. 653 v.) de nieuwe regeling der Gemeentewet, met hare «progressie toegepast op de vermeerderingen van het inkomen» slechts terloops vermeld als «een der doeltreffendste middelen» om de fout te ontgaan van onregelmatigheden in de progressie-schaal. Een regelmatige (en hoogst geleidelijke) opklimming in de progressie, berekend over het geheele inkomen, verkrijgt men natuurlijk inderdaad door telkens het hooger percentage slechts over het accres in rekening te brengen. Daarmede is intusschen allerminst gezegd, dat de aldus berekende aanslag ook uit de verschillende «vermeerderingen» wordt betaald. Dit nu zeide de memorie van toelichting met zooveel woorden, doch in het «Leerboek» zijn deze niet terug te vinden. Wèl vindt men daar (op bl. 505 v.) de, met de uitlating van 1888 geheel kloppende, uitspraak: «men betaalt zijne belastingen uit dat deel van zijn inkomen, dat men tot bevrediging der minst dringende behoeften besteedt, uit dat deel derhalve, waaraan men de geringste waarde toekent.»

Download references

Rights and permissions

Reprints and permissions

About this article

Cite this article

Verspreide economische geschriften van Mr. N. G. Pierson. Verzameld door Dr. C. A. Verrijn Stuart, hoogleeraar aan de Rijksuniversiteit te Groningen. V. De financiën van rijk en gemeenten. De Economist 62, 332–340 (1913). https://doi.org/10.1007/BF02203044

Download citation

  • Published:

  • Issue Date:

  • DOI: https://doi.org/10.1007/BF02203044

Navigation