Skip to main content
Log in

Nederland en Engeland op koloniaal muntgebied

  • Eerste Deel
  • Published:
De Economist Aims and scope Submit manuscript

This is a preview of subscription content, log in via an institution to check access.

Access this article

Price excludes VAT (USA)
Tax calculation will be finalised during checkout.

Instant access to the full article PDF.

Literatur

  1. Immers indien van 1854 af b.v. het met Indischen stempel voorziene in Indië omloopende zilver niet meer voor betaalmiddel in Nederland had kunnen gebruikt worden, hoe zou dan de toestand in Indië geweest zijn bij dringende behoefte aan remise, zooals dit in de sedert verloopen jaren bij herhaling het geval is geweest? Ik behoef er, geloof ik, hier niet meer van te zeggen, en meen ter zake te mogen verwijzen naar mijn voor de Dictionary of Political Economy van Inglis Palgrave bewerkt artikel: «Exchange between Holland and Dutch India»; deel I, p. 773. In een van zijne naar aanleiding hiervan ontvangen brieven noemde hij het behandelde onderwerp «one of the most intricate exchange problems that I know of», daarbij erkennende, «that Holland had acted very skillfully in its own case».

  2. De praktische zijde der muntquaestie; in het Algemeen Dagblad van N. I. van 11 Juli 1876.

  3. Voor meer bijzonderheden omtrent den toenmaligen uiterst bedenkelijken munttoestand in Britsch-Indië zij verwezen naar mijn in de Gids van Maart en April 1894 opgenomen opstel over het muntvraagstuk aldaar. Sedert werd de questie hier te lande, voorzoover mij bekend, alleen besproken door den Heer G. M. Boissevain, in de Economist van 1899, bl. 536 v.v. en 1903, bl. 1023, v.v.; maar in Duitschland bleef zij zeer de aandacht trekken. Achtereenvolgens verschenen daar de volgende mij bekende monografien; K. Ellstaetter; Indiens Silberwährung; Stuttgart, 1894. Dr. O. Heyn; Der Indische Silberzoll und die Hebung des Rupiencourses; Berlin 1894. Dr. O. Heyn; Die Indische Währungsreform; Berlin, 1903 (375 bl.). Dr. A. Arnold; Das Indische Geldwesen unter besonderer Berücksichtigung seiner Reformen seit 1893; Jena, 1906 (344 bl.). Dr. K. Singer; Die Motive der Indischen Geldreform; Strassburg, 1910; terwijl Prof. W. Lexis in verschillende bladen menige grondige studie aan het onderwerp gewijd heeft.

  4. H. F. Howard, India and the gold standard; Calcutta, 1911, p. 10.

  5. Sedert de muntregeling van 1899 tot en met het dienstjaar 1911/1912, is aan groot en klein zilvergeld voor een nominaal bedrag van niet minder dan 1.381.406.000 ropijen aangemunt, waarmede tot en met het dienstjaar 1910/1911 (latere gegevens heb ik niet ter mijner beschikking) een winst is geboekt van £ 16.965.000 (Statement exhibiting the moral and material progress and condition of India during the year 1910–1911; p. 20), waaruit met inbegrip van geaccumuleerde rente een muntreservefonds is opgebouwd van £ 19.260.129, dat als volgt was samengesteld: Sterling securities (at cost price) ... £ 15.848.469 Silver (coined rupees in India) ... £ 1.934.302 Cash in England (placed at short notice) ... £ 1.477.358 Aanvankelijk werd de gemaakte winst geheel ten bate van het muntreservefonds aangehouden, totdat gedurende twee jaren, 1909/1910 en 1910/1911 de helft er van gebezigd werd voor spoorweguitgaven, een maatregel, waarop sedert weder is teruggekomen. Het voor spoorweguitgaven gebezigde deel van de winst heeft bedragen £ 1.123.604.

  6. Volgens onze muntregeling is de betaalkracht van 945 gram fijn zilver gelijkgesteld met 0.6048 gram fijn goud, eene verhouding dus van pl.m. 15 1/2 tot 1. In Britsch-Indië hebben 15 ropijen van 165 grein fijn zilver, of 2475 grein fijn zilver gelijke betaalkracht als 1 sovereign met 233 grein fijn goud, eene verhouding dus van pl. m. 22 tot 1.

  7. «De tot een bedrag van f 8.100.000 ingevoerde rijksdaalders waren voor het meerendeel nog nimmer in circulatie geweest en verpakt in zakken van het zegel van 's Rijks munt voorzien, en toch bleek bij de uitgifte, dat zij hier en daar gewantrouwd werden omdat splinternieuwe munt bevreemding wekte.» Verslag van de President der Javasche Bank (J. Reysenbach) over het boekjaar 1899/1900; bl. 20. «Zoowel van Regeeringswege als door ons werd de aandacht van het publiek gevestigd op het feit, dat de nieuwe muntslag der geïmporteerde pasmunt en kleine standpenningen eenigszins van den ouden afwijkt, en zulks ter voorkoming dat die afwijkingen verdere aanleiding tot wantrouwen zouden geven, hetgeen zich reeds hier en daar openbaarde, nu men eenmaal hier zooveel meer dan in het moederland de munt aan kritiek onderwerpt.» Verslag van de President der Javasche Bank (J. Reisenbach) over het boekjaar 1904/1905; bl. 23.

  8. Naar de hoeveelheid van het in Indië in handen der bevolking zich bevindende zilvergeld kan slechts op ruwe wijze gegist worden. In 1883 werd hieromtrent van Regeeringswege de meening gevraagd van de Directie der Javasche Bank, hetgeen haar aanleiding gaf tot het instellen van een nauwgezet onderzoek, waarvan zij de uitkomst ter kennis bracht van den Directeur van Financiën bij uitvoerig schrijven van 23 Juli 1883, dat als bijlaag is toegevoegd aan het jaarverslag over boekjaar 1883/1884, en eindigde met de slotsom, «dat tegenover den met vrij veel juistheid bekenden invoer van Nederlandsch zilvergeld binnen Nederlandsch-Indië, omtrent den wederuitvoer en het zich daarmede parende verdwijnen van zilveren munt niets zekers te zeggen valt, en dat mitsdien de gestelde vraag, hoeveel zilvergeld alsnog gerekend kan worden in Nederlandsch-Indië in omloop te zijn niet voor eene ernstige beantwoording vatbaar is.» In datzelfde schrijven wordt ook melding gemaakt van een ter zake in Britsch-Indië ingesteld onderzoek, volgens de resultaten waarvan de in handen der bevolking zich bevindende muntvoorraad in 1876 zou bedragen hebben 1400 millioen ropijen of pl.m. 7 ropij per hoofd der bevolking; doch volgens meer recente onderzoekingen (Economic Journal 1891 en 1892) zou een bedrag per hoofd aan grof en klein zilver van ongeveer 4 1/2 ropij meer aanneembaar zijn. Of uit deze onderzoekingen, omtrent den zilvervoorraad van N.-I., gevolgtrekkingen te maken zijn, wensch ik aan anderer oordeel over te laten.

Download references

Authors

Rights and permissions

Reprints and permissions

About this article

Cite this article

van den Berg, N.P. Nederland en Engeland op koloniaal muntgebied. De Economist 62, 233–249 (1913). https://doi.org/10.1007/BF02203037

Download citation

  • Published:

  • Issue Date:

  • DOI: https://doi.org/10.1007/BF02203037

Navigation