Skip to main content
Log in

Annsprakelijkheid der leden van coöperatieve vereenigingen

  • Eerste Deel
  • Overneming verboden
  • Published:
De Economist Aims and scope Submit manuscript

This is a preview of subscription content, log in via an institution to check access.

Access this article

Price excludes VAT (USA)
Tax calculation will be finalised during checkout.

Instant access to the full article PDF.

Literatur

  1. Conf. Prof. L. Goldschmidt in zijn «Zeitschrift für das gesammte Handelsrecht, Band XXVII, blz. 70.

  2. Goldschmidt's Zeitschrift Band XXXVII, blz. 25.

  3. Mr. H. Goeman Borgesius. De Coöperatiewet en hare toepassing, blz. 47.

  4. Jaarboek van den Coöperatieven Bond 1902, blz. 304.

  5. Zie Mr. Goeman Borgesius, blz. 28 vv. en 49.

  6. Zie Mr. Goeman Borgesius, blz. 46.

  7. Vergelijk hiervoor Max Wirth: Geschichte der Handelskrisen, F. Schoepp: Economische crises en Mr. N. G. Pierson: Leerboek der Staathuishoudkunde, Dl. I, blz. 418 vv.

  8. Mr. F. S. van Nierop, blz. 53.

  9. Veelat tot verzekering tegen kosten van ziekte en overlijden, zooals onze zieken- en begrafenisfondsen. Onder die Friedly Societies, die soms 100.000 en meer leden tellen, behooren o.a. ook de hier te lande niet onbekende Unity of Odd Fellows en de Ancient Order of Foresters. Cf. Friendly Society Finance considered in its actuarial aspect bij A. W. Watson en F. G. Hardy's Friendly Societies.

  10. Volgens het pas uitgekomen jaarboekje van den Nederlandschen coöperatieven bond 1913, blz. 169, wordt als de jaarlijksche omzet voor Engeland van de Groot-Inkoopvereenigingen een bedrag van 350 millioen gulden geonoemd, waarbij nog komt Schotland met 100 millioen gulden; daarna volgen Duitschland eerst met 73 millioen, Denemarken met 37 millioen, Zwitserland met 17 en eindelijk Nederland met nog geen 4 millioen omzet.

  11. The Economist van 18 Januari 1913.

  12. Zie Hugo de Groot in zijne Inleijdingh tot de Hollantsche Regts-geleerdheid al. III, dl. 1, paragraaf 32 vv. «Na de Roomse »regten plaghen veel mede-reeders van een schip ofte andere 't «samen koophandel drijvende elk uijt de daet van hare bewind-»hebbers in 't geheel aangesproken te werden: maar bij ons is «sulcs niet aangenomen, als den koophandel zynde »schadelijk. Oversulcs werden de koopluijden alleen verbonden «elk voor haar aandeel in de koophandel», en van Leeuwen in zijne Paraticula juris novissimi IV 1, paragraaf 3: In Hollandt (alwaar de Koopmanschap althans en overlangh in fleur is geweest) is ingevoert, dat ook veele mede reeders van een schip te samen niet verder en mogen worden aangesproocken als de waarde van het schip en het goedt, dat daer in is, bedraeght ende elck alleen niet verder als voor haar aendeel in de Koophandel.

  13. Niet te verwarren met het recht van abandonnement uit de zee-assurantie Art. 663 vv. W. v. K.

  14. Molengraaff. Leiddraad IIde druk IIIde Stuk, bl. 436.

  15. Nadat dit artikel reeds geschreven was, vernam ik, dat de leden van administratiekantoren der. Certificaten Nederlandsche Werkelijke Schuld tegenover certificaathouders hoofdelijk aansprakelijk zijn. Doch dit geldt slechts voor een kleinen kring van zakenmenschen, die daarenboven geen ander risico loopen dan dat van fraude, waartegen zij, voorzoover zij niet reeds beschermd worden door de strenge formaliteiten van het Grootboek zich door scherpe contrôlemiddelen kunnen wapenen. De hoofdelijke aansprakelijkheid wordt daarenboven geeischt door het belang der certificaathouders, bij wier zekerheid de Staat wederom groot belang heeft.

  16. Ik schreef dit neer, toen het bekende amendement de Visser, dat althans eenigszins aan mijn bezwaren tegemoet komt, nog niet was aangenomen, doch vind daarin geen reden het reeds geschrevene terug te nemen.

  17. Slechts bij de wet van 7 Mei 1878 (Stbl. N0. 41) is art. 16 met een vrijdom van zegel aangevuld, terwijl in de artikelen 17 en 22 wijzigingen zijn aangebracht door de veranderde faillissements- en strafwetgeving noodzakelijk geworden.

  18. Rechtsgeleerd Magazijn 1903, bl. 220.

  19. Behalve het reeds vroeger geciteerde werk van Mr. Goeman Borgesius en een stuk in ↝de Economist», jaargang 1877, Dl. II, bldz. 922 van Mr. de Bruyn Kops, die beiden als leden der Tweede Kamer aan de totstandkoming hebben medegewerkt, noem ik nog: Mr. J. G. Kist in zijn Handelsrecht, de verdienstelijke dissertatie van Mr. J. H. Boudewijnse: De Coöperatieve Vereeniging naar Ned. Recht, Leiden 1892, Mr G. G. van der Hoeven, Wet tot regeling der C. V., met inleiding en aanteekeningen (1904) en de Toelichting op de wet van Mr. M. Polak, 1904, benevens nog een paar populaire geschriften door Mr. M. W. F. Treub en Mr. J. H. Boudewijnse op verzoek van het Nut en van den Coöperatieven Bond geschreven. Eindelijk de pas voor enkele dagen verschenen dissertatie van Mr. Dr. R. E. Krämer te Utrecht gepromoveerd, «Wettelijke regeling der C. V.» mij door welwillende bemiddeling van Prof. Molengraaff verschaft, toen mijn artikel bijna voltooid was. Deze geeft o. a. een aardig overzicht van de buitenlandsche wetgeving alsmede zijne denkbeelden voor wetswijziging.

  20. Wij herinneren er aan hoe dezelfde staatsman later hoewel nagenoeg geheel blind geworden als Minister van Financiën in het naar hem genoemde kabinet (1879–83) fungeerde, bij welke gelegenheid hij de zoog. millioenenrede, die toen nog een rede was en niet zooals thans schriftelijk werd ingediend, met alle cijfers, centen en halve centen incluis geheel uit het hoofd opzeide.

  21. Mr. Goeman Borgesius, bldz. 47.

  22. Mr. Polak, bldz. 102, Mr. G. G. van der Hoeven, bldz. 30, Diss. Mr. Boudewijnse, bldz. 73.

  23. In een der zaken van de Gelria, het te voren gemelde lange vonnis, had de Tielsche rechtbank W. 8033 reeds in denzelfden zin beslist.

  24. Voorzoover mij bekend, houdt alleen de heer J. A. Berendsen, notaris te Dedemsvaart, die reeds vroeger in W. 7613 over deze quaestie schreef in het Handelsblad van 24 December 1912 (Avondblad, 5de blad), met eene volharding een betere zaak waardig tegenover den Hoogen Raad en alle commentatoren nog vol dat de beperkte aansprakelijkheid, volgens onze wet niet geoorloofd zou zijn. Zijn hoofdargument is, dat art. 19, regelende materieel recht alleen, de onbeperkte aansprakelijkheid toelaat, waartegen z. i. een beroep op art. 7 sub. 4 als slechts formeel recht gevende moet falen. Afgezien daarvan, dat zijne praemisse omtrent art. 19, beschouwd in verband met artikel 20 niet juist is (zie in gelijken zin Mr. Goeman Borgesius bldz. 69 bovenaan en Mr. J. H. Boudewijnse bldz. 110 onderaan) leidt zijne op gemelde prioriteit gebouwde conclusie er toe om art. 7 sub. 4o dat N.B. een voorschrift bevat, dat in de Statuten op straffe van nietigheid moet worden nagekomen, eenvoudig als niet geschreven te beschouwen. Een juridische olifant, die het mij en wat meer zegt, ook waarschijnlijk den Hoogen Raad wat machtig is om te verzwelgen. Den notaris zullen bij deze wijze van wetsuitlegging het testament en de daartoe betrekkelijke artt. 931 en 935 B. W. wat veel door het hoofd hebben gespeeld. Zijne onjuiste opvatting vloeit natuurlijk voort uìt en steunt alleen òp de verkeerde aanneming van het amendement Wintgens hier boven vermeld, dat de tweede alinea van art. 19 ten onrechte deed vervallen, een vergissing van de Tweede Kamer begrijpelijk en vergeefelijk bij de beslissing van een grootendeels uit niet-deskundigen bestaande vergadering over een wirwar van systemen en amendementen. Deze alinea zou den heer B. het door hem noodig geoordeelde materieel substraat hebben verschaft voor het formeele voorschrift van art. 7 sub. No 4, waarnaar hij thans tevergeefs zoekt. Slechts grondige voorbereiding door met de practijk vertrouwde juristen in de departementen en verdediging door een Minister, die zijn materie door en door kent en zijn touwtje vasthoudt, zooals zulks bij ons Wetboek van Strafrecht door wijlen Minister Modderman heeft plaats gevonden, kan alleen vrijwaren tegen zulke parlementaire ongelukjes, waarmede later de rechterlijke macht krijgt op te trekken.

  25. Dit jaarboekje, dat was uitverkocht, werd met ander belangrijk doch minder gemakkelijk te verkrijgen materiaal met groote welwillendheid mij ten dienste gesteld door den heer H. van der Mandere te 's Hage, secretaris van dien Bond. Hem zij daarvoor hier mijn hartelijke dank gebracht.

  26. Zie blz. 204.

  27. Als curiosum op dit gebied zij hier medegedeeld, dat de statuten der Coöperatieve Hengstenhouderij «Hou en Trouw voor Venlo en omstreken» geen andere aansprakelijkheid vermelden, dan dat winst en verlies onder de leden worden verdeeld. Het verlies moet dan worden verhaald op de f 280 inleggeld, door elk lid per gehouden merrie te storten. Een uitdrukkelijke beperking der aansprakelijkheid tot dit bedrag ontbreekt, wat m. i. in strijd is met art. 7 N0. 4. Daarentegen bevatten de statuten behalve de bepaling dat op Zondagen en R. K. feestdagen den hengst geen merriën ter dekking mogen worden toegevoerd, ook het van loffelijke zorg voor de veredeling van het paardenras getuigende voorschrift, dat de hengstenhouder steeds des avonds in den stal een «slobber van tarwezemelen» moet gereedhouden en dat de hengst slechts op oude gezonde haver mag worden onthaald. Bepalingen, die m.i. in een aparte instructie voor dien dignitaris beter op haar plaats waren geweest?

  28. Goldschmidt bldz. 60 Zeitschrift XXVII omschrijft het als «eine im Wesen der Genossenschaft begründete Garantieverpflichtung nach Art. der Schadlosbürgschaft». Direct verhaal op de leden krijgt een crediteur eerst nadat bij faillissement is gebleken dat zijn vordering niet op het vermogen der vereeniging verhaalbaar is (§ 122 Wet van 1889 Einzel=angriff).

  29. Goldschmidt's Zeitschrift Band XXVII, bldz. 86.

  30. Als boven, bldz. 83.

  31. L. Parisius, die zooals gezegd een sterk voorstander van de onbeperkte aansprakelijkheid is, wijst er in zijn werkje: Kreditgenossenschaften nach Schulze-Delitzsch (2de druk 1898, bldz. 13) op, dat het daarentegen voor die Crediet- en Voorschotvereenigingen op coöperatieven grondslag noodzakelijk is, dat de leden tot verschillende soorten beroepen behooren, teneinde verschillende behoeften, die zich niet tegelijkertijd doen gelden, te bevredigen en daardoor den omzet meer gelijkmatig te maken. Dit geldt zoowel voor de verschillende tijden van het jaar als voor het geval van werkeloosheid, staking, crisis enz. Behooren de werklieden tot een groep, dan zou het hollen of stilstaan zijn. Hoe die twee even juiste argumente voor en tegen de onbeperkte aansprakelijkheid in een concreet geval te verzoenen schijnt mij een «puzzle», waarvan ik de oplossing gaarne aan de voorstanders overlaat.

  32. Als boven, bldz. 77.

  33. In denzelfden zin Parisius als boven bldz. 12.

  34. L. Parisius und Dr. Hans Crüger Das Reichgesetz betreffend die Erwerbs- en Wirthschaftsgenossenschaften mit Anmerkungen, in de bekende verzameling van Guttentag. 4de druk 1912.

  35. Waarom gebruiken wij toch ook niet in navolging van de Duitschers het zuivere Hollandsche woord «Genootschap» inplaats van het onmogelijke «Coöperatieve Vereeniging». Wij spreken toch ook van Bijbelgenootschap?

  36. Volgens de Frankfurter Ztg. van 30 Maart jl. is precies hetzelfde in 1912 gebeurd te Oberstockstadt in Hessen, terwijl dezer dagen een groote Coöperatieve Landbouwbank te Darmstadt surséance van betaling moest aanvragen.

  37. Hij schrijft o. a. blz. 123 nog: Wir hätten kein so hoch entwickeltes Genossenschaftswesen, wenn die 4 millionen Kreditverbundenen die Verhältnisse nicht durch die rosenrote Brille sehen würden Hätten sie alle das Bewustsein der Gefahren, denen jede Genossenschaft im Falle ungeeigneter oder gar unredlicher Verwaltung ausgesetzt ist, so würden wohl nur sehr weinige von Ihnen einwilligen, eine Haftpflicht in Höhe ihres gesammten Vermögens auf sich zu nehmen.... ...Alle die vielen tausend Blinden sehend zu machen hiesz nichts anders als eine Katastrophe über das gesammte Genossenschaftswesen herauf beschwören etc. Nadat hij op de vorige bladzijde reeds had gewezen op het «blinde Vertrauen» durch die Geschäftsgebarung zahlreicher Genossenschaften in keiner Weise gerechtfertigt en op het daaruit ontstaande «Verlustgefahr für die in «Gelddingen vielfach recht naiven Angehörigen des ländlichen Mittelstandes». Tout comme chez nous! Het gerucht wil, dat een groot aantal leden der Schiedamsche zaak het register (men beweert slechts losse vellen daarvan) teekenende meenden daardoor alleen hunne moreele adhaesie aan de zaak te schenken.

  38. Zie de dissertatie van Mr. J. A. Loeff, onzen oud-minister van Justitie, Leiden, 1886. «Publiek recht tegenover Privaatrecht.»

  39. The Book of Daniel Drew by Bouckan White, een allervermakelijkst boek, waarvan ik de lezing zeer kan aanbevelen.

  40. Parisius in zijn boven aangehaald werkje over de Kreditgenossenschaften, blz. 17, klaagt, ondanks het aangenomen beginsel der onbeperkte aansprakelijkheid, steen en been over het slechte bezoek der vergaderingen (in tegenstelling met den tijd tusschen 1850 en 1860, toen de Genossenschaften pas in opkomst waren) en het streven der besturen om zich van de contrôle der leden te ontslaan» die Geschäfte selbstherrlich zu leiten» zooals hij dit uitdrukt. Toch wil hij niet toegeven (blz. 12), dat bij déconfiture de onbeperkte aansprakelijkheid tot benadeeling der leden heeft geleid, doch geeft daarvan de schuld aan den «Vertrauensdusel und Gleichgültigkeit der Mitglieder bei Wahrnehmung ihrer Rechte. «Ik constateer, dat dus volgens zijn eigen erkentenis de onbeperkte aansprakelijkheid niet het gunstige gevolg heeft, dat hij er van verwacht, en dat zij door de leden totaal te ruineeren de gevolgen hunner nalatigheid nog belangrijk verscherpt.

  41. Men vergelijke hierover de beide interessante hoofdartikelen in den Nieuwen Financier en Kapitalist resp. van 24 Januari 1913, getiteld «Buitenlandsche accountants-verklaringen en van 12 Februari 1913 «Contrôlemethoden; dit laatste de vertaling van een voorlezing van een Amerikaansch Hoogleeraar in de edele kunst van het boekhouden.

  42. Het wil mij voorkomen, dat een niet onbelangrijk deel van de klachten van den laatsten tijd in de dagbladen over onze in vele opzichten voortreffelijke faillissementswet en hare werking—ik heb nog een tiental jaren gewerkt met de oude wet!—hierin hare ware oorzaak vinden. Na eerst op ongeloofelijk lichtvaardige wijze credieten te hebben gegeven aan menschen, die dit notoir niet of niet meer verdienden, verwachten de bedrogen crediteuren van een faillissement en van een onder uiterst ongunstige omstandigheden optredenden curator, wat deze hoe bekwaam en hoe ijverig ook, met den besten wil niet kan geven. Al zal ik niet tegenspreken, dat een ongelukkige keuze van een curator ook wel eens tot gegronde klachten aanleiding geeft! In de juiste keuze van den persoon des curators culmineert m. i. alle wijsheid des rechter-commissaris, die althans te Amsterdam, terecht een overwegenden invloed uitoefent bij de benoeming door de Rechtbank. Met commissies uit de crediteuren, wien het naar mijne ervaring zoo goed als nooit te doen is om het gemeenschappelijk belang der gezamenlijke crediteuren, maar steeds om in de boeken te neuzen en de beste relaties van den failliet voor zich zelf in de wacht te sleepen, heb ik nooit veel opgehad. Een vakman als mede-curator in een groot faillissement, dat die extra-onkosten dragen kan, is uitmuntend, maar de kunst is een goeden te vinden. Men moet meestal terecht komen bij een der concurrenten en dit heeft groot bezwaar voor den failliet, als deze na accoord zijn zaak weêr zal moeten voortzetten.

  43. In het rechtsgeleerd tijdschrift Themis, jaargang 1887.

  44. Men vindt die theorie ontwikkeld in van Strombeck's verhandeling: «Grundkapital, Grundvermögen und Bilanz der Aktiengesellschaften ins besondere der Eisenbahngesellschaften» in Band 37 en 38 van Busch Archiv en in «zur Bilanz Aufstellung der Aktiengesellschaften» in Band XXVIII van Goldschmidt's Zeitschrift, hierboven genoemd.

  45. Dit vonnis in 1904 of 1905 gewezen werd, naar mij door den advocaat van één der partijen werd medegedeeld, door het Hof bevestigd, doch heb ik noch vonnis noch arrest in een der verzamelingen van jurisprudentie kunnen vinden. Hierdoor werd gebroken met de onjuiste leer verkondigd in het vonnis Amsterdam 6 Mei 1879 W. 4385 dat destijds reeds in de brochure van Mr. J. A. Levy «De aansprakelijkheid des bestuurders» sterk werd gecritiseerd.

  46. Bij de Schiedamsche Veevoederfabriek had men het zich gemakkelijk gemaakt door het inleggeld der leden op f 0.50 te bepalen, zoodat het geheele kapitaal door de obligatiehouders moest worden verschaft. Toen nu de zaak spoedig misliep, ging men nog de statuten veranderen, die een bepaling in bovengenoemden zin inhielden in dier voege, dat alle beperking van het aantal leden, dat mocht bedanken, werd opgeheven. Voordat echter daarvan door bedanken gebruik kon worden gemaakt, is de zaak gelukkig failliet gegaan.

  47. Prof. Molengraaff meent, dat het wel mag. Rechtsgel. magazijn 1903, bldz. 222 bovenaan. Mr. Krämer t. a. p. blz. 15 en stelling VI. dat het niet mag, bij welke meening ik mij zou willen aansluiten. Rest mij dan echter de praktische vraag hoe ver men mag gaan met het stellen van bezwarende voorwaarden voor de uittreding?

  48. Zie Rechtsgeleerd magazijn, Jg. 1903, blz. 210,

  49. Een stoombootdienst van Landsmeer op Amsterdam wordt geexploiteerd door een naamlooze vennootschap met aandeeltjes van vijf gulden, waarvan elk der boeren, die met die boot dagelijks hunne melk en eieren ter markt brengen, er een of meer bezitten. Deze aandeelhouders tot zekere hoogte elkaars concurrenten reizen elken dag samen heen en weer; zuivere coöperatie dus hoewel in het kleed der naamlooze vennootschap.

  50. Gedenkboek ter herinnering van het 25-jarig bestaan, 19 Februari 1912, van het N. Holl. Landbouwcrediet.

  51. Zie hierover Diss. Mr. Krämer in zijn hoofdstuk «Oeconomische opvattingen van de C. V.»

  52. Op het eerste Nationale Coöperative Congres op 25 September 1898 te 's-Gravenhage gehouden werden door de H.H. Mr. Tjeenk Willink en J. H. Jung naar aanleiding van het praeadvies van Mr. M. W. F. Treub opmerkingen gemaakt, waarmede ik ten volle instem. Het zou mij trouwens verwonderen, indien ook niet de geachte praeadviseur, die sindsdien de professorale toga aan den kapstok heeft gehangen en zich meer op practisch finantieel terrein heeft bewogen, min of meer tot het inzicht zijner toenmalige bestrijders zou zijn bekeerd!

  53. In voornoemd Nutsrapport; blz. 106, worden de bezwaren hiertegen uiteengezet. Men zou de nakoming van dit voorschrift op andere wijze moeten verzekeren, bijv. door een toezicht op de statuten van regeeringswege, door verplichte registratie in de Staatscourant onder regeeringscontrôle (geen eigenlijke koninklijke goedkeuring). Dit zou ook bevorderlijk zijn aan een meer gelijkvormige indeeling der Statuten, die de raadpleging er van op één of meer bepaalde punten zeer zou vergemakkelijken. Aan een verzamelwerk over de «coöperatieve vereenigingen» in den trant van het werk van Mrs. Baak en van Nierop» over «de Naamlooze Vennootschappen» met alphabetischen en systematischen klapper bestaat dringend behoefte, waarin desnoods ook van Regeeringswege zonder kosten zou kunnen worden voorzien, daar het zich zelf zou bedruipen evenals voormeld werk zulks sinds jaren doet.

  54. Blijkens bovengemeld Nutsrapport, blz. 78 schijnt het register, waarvan trouwens niemand ooit inzage vraagt dan met minder wenschelijke bijbedoelingen, in de pracktijk weinig voldaan te hebben; anderen blz. 94 oordeelden daarover echter gunstiger.

  55. Bij beperkte aansprakelijkheid vervalt natuurlijk de omslag, zoodra het déficit grooter is dan de gezamenlijke bedragen, door de leden verschuldigd doch kan ook dan nog het recht van parate executie uitnemende diensten bewijzen. Ook bij volstorting der niet-volgestorte aandeelen eener N. V. of Commanditaire Vennootschap op aandeelen, zooals de Arnhemsche Bankvereeniging, veroorzaken onwillige houders heel wat last. Het is dan ook een hard geval in cas faillissement te moeten bijstorten. Tegenover competentie moeilijkheden dient art. 7 sub. 9° onzer tegenwoordige wet te worden gehandhaafd.

  56. Te vinden in de Staatscourant van 12 Augustus 1911, No. 188 sub. 2904. Bij een latere wijziging van 8 November 1911, dus in elk geval ook na de leening is art. 17 onveranderd gebleven.

Download references

Authors

Additional information

Amsterdam, Maart 1913

„Prevention is better than cure”.

Rights and permissions

Reprints and permissions

About this article

Cite this article

Déking Dura, J. Annsprakelijkheid der leden van coöperatieve vereenigingen. De Economist 62, 185–232 (1913). https://doi.org/10.1007/BF02203036

Download citation

  • Published:

  • Issue Date:

  • DOI: https://doi.org/10.1007/BF02203036

Navigation