Skip to main content
Log in

Bedrijfseconomie inLEIden

  • Published:
De Economist Aims and scope Submit manuscript

This is a preview of subscription content, log in via an institution to check access.

Access this article

Price excludes VAT (USA)
Tax calculation will be finalised during checkout.

Instant access to the full article PDF.

References

  1. Th. Limperg Jr.: Het object der bedrijfshuishoudkunde, Maandblad voor Accountancy en Bedrijfshuishoudkunde, 1946, overgenomen in Vijf en Twintig Jaren M.A.B., Dl. I, pag. 42/43.

  2. J. Horring, directeur van het Instituut vanaf de oprichting (1940) tot het najaar van 1959.

  3. De Landbouw Hogeschool te Wageningen bijv. ging in 1946 ertoe over „wijzigingen in het studieprorgamma aan te brengen ... welke in nauw verband staan met de grotere plaats die voor de economie is ingeruimd”. J. Horring, Enige aspecten van minimum-prijsregelingen voor landbouwproducten; rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van buitengewoon hoogleraar in de staathuishoudkunde en landhuishoudkunde, Wageningen, 1949.

  4. Th. Limperg Jr.: Enige beschouwingen over kostprijs en prijsvorming als bedrijfshuishoudkundig probleem. Oratie Amsterdam, 1922, Bedrijfseconomische Studiën, Haarlem, 1932, pag. 184.

  5. Zie 1: (pag. 180).

  6. J. Goudriaan: De ontwikkeling van de bedrijfsleer als toegepaste wetenschap, Bedrijfseconomische Studien, pag. 546. Overgenomen uit „De Ingenieur”, 1927. Zie ook zijn oratie „Die ontwikkeling van die Bedrijfsekonomie”, Pretoria, 1949.

  7. Bedrijfseconomische Studiën, pag. 552 noot 1.

  8. Redevoeringen van H. D. Louwes, aangeboden door de Groninger Maatschappij van Landbouw, pag. 293.

  9. J. Horring: Tien jaren Landbouw Economisch Instituut, Assen, 1950, pag. 20.

  10. Vaak bleef men ermee doorgaan en nam men de kosten voor eigen rekening als het LEI zijn gratis hulp moest be ëindigen. Dat het niet de slechtste boeren waren, die het zo verworven inzicht wisten te benutten blijkt bijvoorbeeld uit een opmerking die onlangs nog een landbouwpionier van Europese vermaardheid maakte. „Een twee jaar geleden”, zei hij, „heb ik in een van die zeer interessante standaardoverzichten gegevens aangetroffen van een bedrijf in de Z.W.-hoek van Friesland. De boer van dat bedrijf had kans gezien om met minder koeien, met minder meststoffen en met minder veevoer dezelfde winst en hetzelfde arbeidsinkomen uit zijn bedrijf te halen als ik. Het bleek, dat die man dat had bereikt door zeer veel aandacht te besteden aan de conservering van het veevoeder en aan de voedering”. P. B. de Boer, tijdens de discussie op de Landbouweconomische Dag 25-11-1965, LEI-landbouweconomische dag, pag. 48.

  11. J. v. d. Does en P. A. Spoor, Groenten en Fruit, 15-11-1951. A. de Zeeuw, Groenten en Fruit, 26-8-1954. A. de Zeeuw en H. R. van Nes, Mededelingen voor de directeur van de tuinbouw, febr. 1957.

  12. Sinds februari 1963 is de stroom van dit soort door technische ontwikkelingen en veranderende prijsverhoudingen snel verouderende onderzoekresultaten ondergebracht in het losbladige „Bedrijfseconomische vademecum voor de tuinbouw”, waarvoor reeds in 1965 een tweede band nodig bleek.

  13. H. Dijkstra, Landbouwkundig Tijdschrift 1952 pag. 532 e.v. en F. H. Born en B. J. te Paske, LEI 1959 B.E.M 27.

  14. G. Hamming en A. H. J. Liberg: Aspecten van de bedrijfsvoering van gemengde bedrijven op zandgrond, LEI 1960 B.E.M. 31; en G. Hamming, Een bedrijfsvergelijkend streekonderzoek op de zandgronden, LEI 1962, pag. 68e.v.

  15. Zie in dit verband o.a. F. de Vries: De taak der theoretische economie, De Economist, januari 1946, pag. 23, „Een veel grotere variëteit van gevallen blijkt zich voor te doen, voor welker behandeling enerzijds een belangrijke uitbreiding en detaillering van ons analytisch apparaat nodig zal zijn, maar waarbij anderzijds voor de groepering der gevallen en voor de uitwerking der veronderstellingen veel meer en in een eerder stadium van het onderzoek dan tot dusverre geschiedde, een beroep op empirische onderzoekingen zal moeten worden gedaan”.

  16. Th. Limperg Jr.: Bedrijfseconomie Dl. I, Deventer 1964.

  17. J. G. Ch. Volmer: Iets over zakenwijsheid; Inaug. rede, Delft 1909.

  18. Zie o.a. W. J. van de Woestijne: Enkele bedrijfseconomische aspecten van prijstheorie en prijspolitiek, Maandschrift Economie, juni 1965.

  19. J. A. Geertman: Ontwikkeling en stand der bedrijfseconomie in Nederland, Economica Documentatie, 1955, no. 4, pag. 159. Zie ook J. Brands: Amsterdamse School der bedrijfseconomie contra Rotterdamse School, in: Weerspiegelde Gedachten, Haarlem, 1948.

  20. In zijn bespreking van de voor belastingjuristen zo belangrijke „Leer van de winstbepaling” uit deel IV van Limpergs nu verschijnende verzamelwerk „Bedrijfseconomie” merkt R. Slot op dat de verschijning van deze publikatie „uit het oogpunt van de dogmageschiedenis bezien ten zeerste kan worden gewaardeerd”. E.S.B., 1966, pag. 322. Zie ook R. Slot: Nog eens de gevaren van de leer der marginale kostprijscalculatie, De Ecomist, Febr. 1966

  21. W. J. van de Woestijne: op.cit. pag. 504.

  22. J. Goudriaan: De goudwisselstandaard, enz. E.S.B. 1965, pag. 389: „Wijlen Limperg heeft deze primitieve en geheel verouderde techniek (van ‘marginal costing’) zo afdoende bestreden, dat ik er niets aan heb toe te voegen”.

  23. P. B. Kreukniet: Aanvaardbare mededinging, Haarlem, 1951, pag. 17.

  24. Zie diverse auteurs in „Landbouwkundig tijdschrift”, oktober 1959.

  25. A. J. Louwes en J. de Veer: De economische aspecten van akkerbouwbedrijven, van 15–20 ha in de I Jsselmeerpolders, LEI 1960 BEM 26.

  26. Dat de marginale beschouwingswijze „in het kader van beleidsafweging” thans hier te lande brede erkenning vindt, wordt goed geïllustreerd door vele der bijdragen in de zojuist onder leiding van C. F. Scheffer ontstane bundel „Kernproblemen der bedrijfseconomie”, Agon-Elsevier 1966. Aan deze belangwekkende bundel hebben hoogleraren van alle in 1964 bestaande universiteiten en hogescholen met bedrijfseconomische leerstoelen meegewerkt.

  27. E. Aaftink en J. Grijpstra: Begrotingen voor veenkoloniale akkerbouwbedrijven in de Krim, P. A. W. Wageningen, Rapport, no. 167, 1964. R. Lanting en J. Mol: Welk bouwplan in de Noordelijke Bouwstreek?, Groninger Landbouwblad, 26-11-1965. Zie ook diverse publikaties die onder leiding en met medewerking van Earl O. Heady, door Iowa State University zijn uitgegeven.

  28. Terecht merkt Van Riemsdijk op dat voor het beantwoorden van de vraag „Wat zou de praktijk onder bepaalde voorwaarden moeten doen om te komen tot een optimaal bedrijfsbeheer?”, andere wetenschappen de bedrijfseconomie hulp moeten bieden; en, dat een „gezamenlijke aanpak vereist is voor het verkrijgen van de gegevens die nodig zijn om de problemen te kunnen oplossen, welke zich in de praktijk voordoen”. J. F. van Riemsdijk: Een beschouwing over de huidige positie van het bedrijfseconomisch onderzoek inzake land- en tuinbouwbedrijven, Inaug. rede, Wageningen 1960, Wolters-Groningen 1960, pag. 14.

  29. J. de Veer: Erfahrungen mit der Anwendung ökonometrischer Methoden der land-wirtschaftlichen Beratung in den Niederlanden, Informationskursus E.T.H., Zürich, april 1966. De Nederlandse versie van deze voordracht zal worden opgenomen in de serie „Overdrukken” van het LEI.

  30. G. Zoutendijk: Methods of feasable directions. Ac. Proefschrift, Amsterdam, 1960 (Uitg. Elsevier) en „Informatieverwerking en wiskunde”, Leiden, 1964.

    Google Scholar 

  31. H. W. Lambers: De industriële ondernemer in een bewegende economische orde, Ondernemend Nederland, Leiden, 1959, pag. 109.

    Google Scholar 

  32. In dit verband troffen mij in „Het Vaderland” van 29 januari j.l. enkele opmerkingen in een beschouwing over de te verwachten winstuitkeringen in 1966. Na een overzicht van hetgeen in de eerste weken van januari reeds was gedeclareerd, zegt de schrijver: „De banken houden het kennelijk op onveranderde dividenden, ...Daarmede wordt het bedrijfsleven al zoiets als een suggestie aan de hand gedaan en zo zal het onveranderende dividend ter beurze voorlopig wel troef zijn; later in het jaar komen dan de zwakke broeders met minder... Van groot belang is het gedrag der grote ondernemingen van internationale allure... Het dividendbeleid van de banken en de grote ondernemingen is in grote lijnen toch wel bepalend voor de honderden kleinere beursfondsen”, Zie ook B. Pruyt: Subjectieve schattingen enz. „De Economist”, 1954, pag. 754. Het blijkt „dat inhouding of uitdeling van winst niet een alternatief is, waaruit door de ondernemer steeds vrijelijk kan worden gekozen al naar de doeleinden welke hij zich heeft gesteld; in geenszins uitzonderlijke gevallen noodzaakt de continïteitsgedachte tot reservering”.

  33. H. J. van der Schroeff: in een panel-discussie naar aanleiding van de eerder aangehaalde voordracht van W. J. van de Woestijne. Maandschrift Economie, 1965, pag. 515. Zie ook J. Goudriaan: Bedrijfsleer als theoretische en toegepaste wetenschap, Rotterdam, 1926, pag. 12: „Het is veeleer gewenscht, dat de theorie een reeks van mogelijkheden de revue laat passeren en aldus komt tot een ver doorgevoerde casu ïstiek, tot een netwerk van abstracte waarheden, waarin men telkens critisch vergelijkend kan uitkiezen het geval, dat de in concreto bestaande verhoudingen het meest nabij komt”.

  34. Bij „grote” bedrijven is gedacht aan ondernemingen met meer dan 500 werknemers. Conform de door het CBS gevolgde indeling in grootteklassen. Statistisch Zakboek, 1965, tabel 117.

  35. Mr. H. K. J. Beernink tijdens een plattelandsconferentie van C. H. jongeren te Zwolle volgens „Het Vaderland” van 28 maart 1966. Zo juist kwam in Economie (maart 1966) mij een beschouwing van Th. L. M. Thurlings onder ogen die de grote moeilijkheden van het „Midden- en kleinbedrijf in een veranderende wereld” scherp belicht en in korte trekken aangeeft hoe overheid en bedrijfsleven ze tegemoettreden.

  36. K. de Jonge: Een bedrijfsplan voor een veenkoloniaal akkerbouwbedrijf van 21 ha, LEI verslag No 140, sept. 1965.

  37. P. P. Wijk: Moeilijkheden en mogelijkheden voor het gezinsbedrijf, LEI studie No 2, 1963. De Nederlandse landbouw in een groeiende economie, LEI 1965, Hfdst. IV, V, VI.

  38. H. J. Frietema: Organisatorische aspecten van het concentratievraagstuk, in: Concentratie bij coöperaties, NCR 1960 en elders (Co-operatie, okt. 1962, okt./nov. 1963).

  39. A. Kraal: Het LEI en de Nederlandse landbouw in een groeiende economie, Economie, januari 1966, pag. 207 e.v.

Download references

Authors

Additional information

Rede, uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van gewoon hoogleraar in de bedrijfseconomie aan de Rijksuniversiteit te Leiden op 6 mei 1966.

Rights and permissions

Reprints and permissions

About this article

Cite this article

Kraal, A. Bedrijfseconomie inLEIden. De Economist 114, 282–302 (1966). https://doi.org/10.1007/BF02201402

Download citation

  • Issue Date:

  • DOI: https://doi.org/10.1007/BF02201402

Navigation