Skip to main content
Log in

De wet der verminderende meeropbrengsten ten opzichte van het Kapitaal

  • Published:
De Economist Aims and scope Submit manuscript

This is a preview of subscription content, log in via an institution to check access.

Access this article

Price excludes VAT (USA)
Tax calculation will be finalised during checkout.

Instant access to the full article PDF.

References

  1. Mej. van Dorp ziet dit over het hoofd in haar opstel over: „De consequenties vanvon Böhm Bawerk's loonfondstheorie” in den bundel economische opstellen, aangeboden aan Prof. Dr. C. A. Verrijn Stuart, pag. 30. Er is, zooals wij verder zullen zien, geen tegenstelling tusschen het aanvaarden van deze opvatting van het kapitaal en een opvatting van het kapitaal, waarbij daaronder tusschenproducten worden verstaan.

  2. Er zou dan ook geen aanleiding geweest zijn deze gedachtengang vanvon Böhm nog eens op eigen wijze uiteen te zetten, wanneer niet was gebleken, dat de schematische wijze, waarop hij hem voert, aanleiding blijkt te hebben gegeven tot misverstand, omdat daarbij niet nog eens uitdrukkelijk verdedigd werd, waarom men voor het begrip kapitaal even-goed het begrip tegenwoordige verbruiksvoorraad als het begrip tusschen-product gebruiken mag.Dr. E. C. van Dorp construeert in haar opstel in den Stuart bundel zelfs een tegenstelling tusschen het begrip geproduceerde productiemiddelen en het „subsistensfonds” (pag. 31 en 37). Wanneer zij verder zegt (pag. 41), datvon Böhm beweert (bldz. 525 en 532 van zijn 3e uitgave), dat de lengte der productieperioden des te langer kan zijn, naarmate er een grooter subsistensfonds, dus dekking voor hetnoodzakelijk levensonderhoud is, dan legt zij den schrijver iets in den mond, wat hij nooit gezegd heeft. Met het begrip „noodzakelijk levensonderhoud” heeft de theorievon Böhm, in tegenstelling met alle machtstheorieën (de nieuwste van Dr. E. C. van Dorp inbegrepen) gelukkig niets te maken. De hoogte van het loon wordt bepaald ook bij hem, al is dit in het laatste deel van zijn werk, tengevolge van de te groote kortheid, die hij daarin heeft betracht, niet geheel duidelijk door de grensproductiviteit van den arbeid.

  3. Pos. Th. p. 115.

  4. Exk. I, p. 23. 8)F. W. Taussig: Capital, Interest and diminishing Returns. Quart. Journ. 1907, p. 333 vlgd. 9) Exk. I. p. 14 vlgd. 10) Zie C. A. Verrijn Stuart: Grondslagen p. 265.

  5. Exk. l. p. 14 vlgd.

  6. Zie C. A. Verrijn Stuart: Grondslagen p. 265.

  7. Hoe verkeerd de voorstelling is, die men krijgt van deze verhoudingen, wanneer men zich met een oppervlakkige beschouwing ervan tevreden stelt, blijkt uit hetgeenDr. E. C. van Dorp zegt over de wet der verminderende meeropbrengsten ten opzichte van het kapitaal in haar reeds genoemd opstel. Zij zegt: (pag. 40) „Waarschijnlijk staat deze leer onder den invloed van de bekende, het eerst in den landbouw geconstateerde, wet der verminderende meeropbrengsten, waarmede zij echter slechts den naam gemeen heeft. Die wet toch leert, dat, wanneer één productiefactor in constante hoeveelheid wordt aangewend, de opbrengst niet proportioneel aan een eventueele vermeerdering van de aangewende hoeveelheid der andere productiefactoren zal stijgen. Hier hebben wij daarentegen te doen met een vermeerderde aanwending van productiefactoren in het algemeen, waardoor de productieweg verlengd wordt”. Deze voorstelling is absoluut verkeerd. Wanneer de omwegen stijgen, beteekent dit niet een toename van den arbeid, zooals zij veronderstelt, maar het besteden vaneenzelfde hoeveelheid arbeid als vroeger, maar op een zoodanige wijze, dat hij pas later finaalgoederen levert. Wanneer zoowel de arbeid als het kapitaal toenemen in gelijke mate, blijft de omweg gelijk. In de Exkurs I over de „Mehrergiebigkeit der Produktionsumwege” (4e uitgave, pag. 34) heeftvon Böhm tegen de verwarring, die zij maakt, uitdrukkelijk gewaarschuwd. Men zie ook Exkurs IV, laatste alinea.

  8. Op welke wijze die verhoudingen zich regelen heb ik nagegaan in mijn artikel in De Gids 1931. De hoogte van het loon, p. 373 vlg.

  9. Economist 1931, pag. 695 vlg.

  10. Lieftinck: Moderne struktuurveranderingen der industrie in de Vereenigde Staten van Amerika, p. 283 wijst op verbetering der techniek in de petroleumindustrie na 1920, waarover in tabel een sterke stijging optreedt; het cijfer van 1927 voor de automobielindustrie is nadeelig beïnvloed door de stopzetting der Ford fabrieken (pag. 72).

  11. Lieftinck. Tusschen 1919 en 1927 werden vele oude, niet op de hoogte der techniek staande, bedrijven uitgeschakeld (pag. 77). Dit werkt als een verbetering der techniek in het algemeen in het bedrijf.

  12. De heer v.d. Woestijne heeft daar trouwens (pag. 719) in zijn artikel op gewezen.

  13. Zoo ookMarschak: „Elastizität der Nachfrage”. Pag. 37. Verlag von J. C. B. Mohr (Paul Siebeck). Tübingen 1931. Ik kan het daarentegen met dezen schrijver niet eens zijn, wanneer hij (p. 39), als een middel om de stijgende kostencurve bij toenemend kapitaal, die bij vergelijking van opeenvolgende optimale toestanden uit de wet der verminderende meeropbrengsten voortvloeit, uit te schakelen, noemt de vergrooting van het bedrijf. Dit is alleen een herhaling van het verschijnsel, dat bij grootere bedrijven het element der vaste kosten weer aanzienlijker wordt en daar-door weer een periode van niet voldoende uitbating van de bestaande mogelijkheden intreedt.

Download references

Authors

Rights and permissions

Reprints and permissions

About this article

Cite this article

van Genechten, R. De wet der verminderende meeropbrengsten ten opzichte van het Kapitaal. De Economist 81, 597–621 (1932). https://doi.org/10.1007/BF02200489

Download citation

  • Issue Date:

  • DOI: https://doi.org/10.1007/BF02200489

Navigation